Waarom vrouwen religieuzer zijn dan mannen
inhoudsopgave
door Frans Couwenbergh
(geschreven 12 juni 2005, opnieuw doorgelopen 22 sept.’12)
inleiding
De redactie religie & filosofie van Trouw maakte in de krant van 27 jan.’04 melding van de trend dat theologie in de Scandinavische landen meer en meer een vrouwenstudie wordt. Het lijkt, zo stelde de redactie vast, “dat vrouwen meer aangetrokken worden door godsdienstige en existentiële vragen.”
Dit vroeg om een handzame verklaring en dat was het begin van deze tekst.
Ik schreef hem in 2005. Het is nu 2012, dus hoog tijd om de tekst weer even op de werktafel te leggen. Niet dat er intussen wat veranderd is aan de vrouwen: onze menselijke natuur is gevormd in zeker vier miljoen jaar, dus die zit onwrikbaar in ons wezen verankerd.
Vandaar dat ik de tekst nog steeds begin bij dat begin: hoe zijn wij eigenlijk van mensapen en aapmensen tot mensen geworden? Ik durf te beweren dat ik nog steeds de enige ben die daar een coherent verhaal over kan presenteren. En als echte filosoof zou ik niets liever willen dat deze boude bewering gelogenstraft zou worden. Is nog steeds geen sprake van. Terwijl dat beginverhaal toch bepalend is voor ons unieke mens-zijn.
Ik laat in deze tekst zien dat alle belangrijke uitvindingen in onze geschiedenis vrouwenuitvindingen zijn. Om te beginnen al het afwijken van het pad van het normale dier-zijn dat de aapmensen bewandelden en dat wij nog steeds zouden bewandelen (onze vroegste voorouders deden het prima als aapmensen) als in die ene groep dat ene meisje niet met dat rare spelletje begonnen was om met haar handen uit te beelden waar ze op dat moment heel erg aan dacht. Vervolgens de uitvinding van het gaan gebruiken van het vuur. En tenslotte de uitvinding van het gaan telen van voedselplanten, het begin van de landbouw.
De vrouwen zijn dan ook de meeste tijd van ons mens-zijn de dominante sekse geweest, in die zin dat de mannen altijd braaf deden wat de oudere vrouwen beslisten. Dat dit hoogst aannemelijk is bewijzen de mannen zelf: wanneer die altijd de dienst hadden uitgemaakt, zouden de Joodse patriarchen, om één voorbeeld te noemen, geen enkele reden hebben gehad om zich zo vijandig en improductief tegenover de vrouwen te gaan gedragen en om hen tot tweederangs-burgers te reduceren en ze uit alle machtsposities, vooral de religieuze, te bannen. Dit wangedrag van de Judaisten van 622 vC is door de christelijke patriarchen van de 3e eeuw gehandhaafd en door de islamitische patriarchen van de 7e eeuw verscherpt doorgezet. Allemaal omdat ze hun macht door de vrouwen bedreigd voelden, ocharm.
Ik vind dus: de hoogste tijd dat we er wat aan gaan doen, aan deze al eeuwenlang schrijnende wantoestand. We horen gelukkig te zijn. Daar hebben we gezien onze wordingsgeschiedenis geboorterecht op.
hoe wij van apen tot mensen werden
Ons Verhaal begint acht miljoen jaar geleden. Toen verloor onze voorouderlijke regenwoudapen-populatie ten gevolge van klimaatverandering haar regenwoud. Voor een beeld van onze toenmalige voorouders kunnen we – zo stelt dé deskundige in deze, primatoloog Frans de Waal, kijken naar de hedendaagse bonobo’s[1].
Ik laat de paleoantropologisch bekende opeenvolgende soorten australopitheken (AP’s), zoals ap garhi, ap afaransis, ap africanus, voor wat ze zijn. Maar dat onze voorouders er al die tijd bij waren is zeker, anders waren we er niet. Ik noem ze hier Voap’s (voorouder-australopitheken).
De Voap’s wisten zich aan te passen aan de savanne-omgeving die er voor de regenwouden in de plaats kwam. Deze bestond uit gewone bossen, waar ze voorlopig bleven ‘wonen’ (hun slaapnesten bleven maken en zich bij al te groot gevaar in terugtrokken) en open graslanden, met grote kuddes graseters en met de roofdieren die daar weer van leefden. De woonbossen bevatten niet meer de voorouderlijke vruchtbomen; voor hun voedsel moesten de Voap’s rondzwerven op die gevaarlijke open graslanden. Gevaarlijk door de sabeltandtijgers en ander gespuis dat gespecialiseerd was in het jagen op snelle graseters en dus die trage mensapen een heel aantrekkelijke prooi vonden. De Voap’s hebben het gered door de ‘professionalisering’ van een aantal mensapenlijke vermogens.
Om te beginnen het zich verdedigen door met van alles te gooien. De professionalisering bestond uit het zich standaard uitrusten met stenen. Om die (in opgeraapte vellen) met zich mee te kunnen dragen hadden ze hun handen nodig, dus: professionalisering van het mensapenlijke op twee benen kunnen lopen. Verder het foerageren in hechte groepen: wat ze als bonobo’s al zo vaak mogelijk deden, waren ze nu gedwongen permanent te doen. Belangrijk was ook de taakverdeling tussen de seksen: vrouwen en kinderen verzamelen het voedsel, mannen doen niets anders dan met hun stenen zorgen dat dit in veiligheid kan gebeuren. Tenslotte voedsel delen in de beschutting van het overnachtingsbos.
Groepen die dit soort gedragingen het best cultiveerden, deden het beter dan die er niets van bakten en zo selecteerden deze gedragingen zich in een paar miljoen (!) jaar uit. Het heeft er alles van dat de Voap-leefgroepen – gezien de noodzaak van groepsgebondenheid – dezelfde strategie om spanningen te vermijden hanteerden als de bonobo’s nog steeds doen: deze voorkomen door middel van seks: make love, not war. En evenals bij de bonobo’s zijn bij de Vobo’s de vrouwen vermoedelijk de dominante sekse geweest[2].
Eten genoeg, op die open graslanden. Maar je moest wel weten wát wáár wánneer te vinden was. Een veel gecompliceerdere foerageersituatie dan het voorouderlijke regenwoud waar de vruchten gewoon aan de bomen groeiden. De vrouwen hadden behoefte aan meer communicatie dan waar ze in het regenwoud mee hadden toe gekund. Wij zijn afkomstig van die (aanvankelijk) ene populatie waarin tussen de vrouwen de gewoonte was ontstaan om met die handige handen, met die tien vingers, uit te beelden wat ze bedoelden: water, een bepaalde vrucht, een bepaalde plek, een bepaalde handeling, noem maar op[3]. Deze voor de overleving zeer bevorderlijke gewoonte verbreidde zich snel in de hele voorouderlijke stam. De groepen die uitblonken in deze betere communicatie, namen voor de dingen, floreerden meer dan die daarin ten achter bleven en zo selecteerde deze serendipiteit[4] van de gedwongen aanpassing zich eveneens uit in de loop der miljoenen jaren[5].
Over hoe dat begonnen kan zijn (het moet tenslotte ooit begonnen zijn met niks, want de AP’s deden het prima zónder) heb ik een verhaaltje bedacht. (Ik heb er zelfs bijgaand schilderijtje van gemaakt).
Op zekere dag had de alpha-vrouw beslist: vandaag dié kant op (voor de dagelijkse foerageerroute). Eén meisje begreep onmiddellijk dat ze die dag dan langs die struiken met de bessen zouden komen waar ze zo dol op was. Haar vriendinnen keken haar bevreemd aan: waarom straalt die zo? Het meisje pijnigde haar hoofd af: hoe kon ze nou duidelijk maken waarom ze zo euforisch was. En toen imiteerde ze met haar vingers [bes], deed alsof ze plukte en in haar mond stak, besluitend met een verzaligde uitdrukking. De ene vriendin was ongeduldig en wees naar de groep die al een eind op weg was. De andere dacht diep na … en ineens stond die op en deed de imitatie na! Het meisje krijste van verrukking: yes!! en vervolgens renden ze de groep achterna want het was best gevaarlijk om je buiten de veiligheid van de groep te bevinden, vanwege de altijd op de loer liggende roofkatten en hyena’s. Maar de hele dag lagen ze dubbel van het lachen en deden ze het [bes]-gebaar.
De volgende dag ging de foerageerroute ergens anders heen en toen bedacht de andere vriendin iets wat ze die dag zouden tegenkomen, en weer de hele dag gieren en brullen vanwege die koddige imitatie.
Waarom meiden? Wel, bij apen en mensapen zijn het altijd de jonge vrouwtjes die met nieuwe dingen beginnen. Waarom met d’r handen? Ze konden toch ook krijsen? Jazeker, en vooral bonobo’s zijn de hele dag met elkaar aan het kwekken. Maar het gaat hier om het overbrengen van een ‘ding’ waar iemand aan denkt, in de gedachten van iemand anders. Bonobo’s en andere dieren kunnen wel gevoelens overbrengen en met elkaar delen, maar geen speciale ‘dingen’ (een bepaalde vrucht, een bepaalde plek, water, noem maar op). Ja, groene meerkatten hebben aparte waarschuwingskreten voor [slang] en voor [arend], zeker. En chimpansees hebben een speciale voedselkreet voor [vlees], een die afwijkt van de voedselkreet voor [vrucht] en ander lekkers. Maar de chimps kunnen die voedselkreten niet bewust slaken: hun ‘kretologie’ wordt neuraal aangestuurd vanuit het limbische systeem, een primitiever hersengedeelte waar ze geen bewuste controle over hebben. Dat wij die bewuste controle wél enigszins hebben is een gevolg van miljoenen jaren ‘oefening’ gedurende onze culturele evolutie.
Waar mensapen (en andere dieren) wél bewuste controle over hebben is hun handbewegingen: die worden aangestuurd vanuit de ‘motorische hersenschors’. Vandaar dat je chimpansees weliswaar niet kunt leren praten maar dat je ze wel een beetje gebarentaal kunt leren.
Het begon dus met gebarentaal[6]. En het begon vanaf het begin. Het begon denkelijk in één Voap-leefgroep, met één Voap-vrouw die op dit ingenieuze idee kwam. Maar haar medevrouwen begrepen wat ze bedoelde en namen dit handige aanwensel over. Handig: hiermee konden ze het met elkaar over iets hebben wat in geen velden of wegen te bekennen was: iets heel ver weg, of in een ander seizoen. Kan geen enkel andere dier.
Het begon spelenderwijs, maar het verbeterde hun samenwerking aanzienlijk. Als de jonge meiden overstapten naar een bevriende andere groep namen ze de gewoonte mee en zo verbreidde deze voor de overleving zeer nuttige gewoonte zich over hele stam. Die floreerde, en overtalligde op den duur alle aapmensstammen die van deze verbetering van de communicatie verstoken bleven.
Er gebeurt iets met een populatie aapmensen waarvan de individuen kunnen communiceren over de dingen. Namen voor de dingen geeft (een gevoel van) macht over de dingen. Het schept een gevoel van afstand tussen de benoemer en het benoemde ding. Tussen subject en object. De Voaps kwamen gevoelsmatig een beetje ‘afstandelijk’ tegenover de omringende natuur te staan, waar normale dieren willoos onderdeel van bleven uitmaken. De Voap’s konden de dingen objectiveren.
Want het hebben van een naam voor een ding heeft ook een gevoel van macht over het ding. Het feit dat ze een naam hadden voor de sabeltandtijger maakte dat ze er iets minder bang voor waren: ze konden de sabeltand ‘grijpen’ met de naam ervoor (een naam is een woord, is een begrip), ze kregen grip op de sabeltandtijger, ze kregen er vat op. Door iets te benoemen ‘tast’ je ahw het ding aan, je ‘schendt’ ahw de integriteit van het benoemde. Reden waarom je bij veel primitieve stammen iemand niet bij zijn naam mag noemen (je moet hem omschrijven), en waarom vroeger in ons dorp iedereen een bijnaam had, en waarom de Joden hun god niet bij z’n naam mogen noemen. Iemand afbeelden heeft dezelfde gevoelsmatige werking, en dus mogen de moslims Mohammed niet afbeelden. Kortom, het is deze ‘werking’ waardoor ónze voorouders het vuur zijn gaan gebruiken, als enige soort in de natuur.
Het hebben van namen voor de dingen stelde hen in staat om ieders individuele vindingrijkheid op één hoop te gooien: om te brainstormen. Twee weten meer dan één en met een hele groep kun je veel problemen aan. Het stelde hen in staat om met elkaar te overleggen. Nog belangrijker: kennis-opbouw van de ene generatie op de andere! Bij onze voorouders kon kennis, opgedaan door de ene generatie, worden doorgegeven aan de volgende. Door het plannen kunnen smeden met een hele groep kregen ze macht over hun mededieren. Eendracht maakt macht. Eén hooligan is een bang knaapje; maar voor een hele troep hooligans doet de ME-er het in zijn broek. Onze Voap-s werden de hooligans van de savanne.
Wanneer we de uitvinding van het Voap-meisjeom de dingen die ze bedoelde, uit te beelden met haar handen, vier miljoen jaar geleden laten plaatsvinden, dan hebben de nakomelingen van haar leefgroep er ‘n miljoen (!) jaar de tijd voor genomen om het van niets tot een beetje te ontwikkelen. Maar dat beetje heeft hen wel in staat gesteld tot een volgende stap voorwaarts.
Vanaf 2.6 miljoen jaar geleden (mjg) namelijk gaan we de tastbare bewijzen van hun ‘tot talige wezens geworden zijn’ gewaar worden. Want het moet omstreeks die tijd geweest zijn dat deze nieuwe mentaliteit hen er toe gebracht heeft om het vuur te gaan gebruiken in plaats van er, zoals normale dieren doen, voor op de loop te blijven gaan[7].
Ook weer een vrouwen-uitvinding. Natuurlijk kenden de AP’s al lang de aantrekkelijke kanten van een brand. Ook andere aaseters zien de rookwolken aan de horizon als een signaal voor ‘lekkere dingen’ en gaan voorzichtig er heen. Verschroeid vlees blijft langer goed en is malser en lekkerder dan rauw. Anders oneetbare planten zijn in gebraden toestand wel eetbaar. En vrouwen zijn altijd uit op meer en beter eten voor hun kinderen. Dus op enig moment weet een vrouw[8] haar instinctieve angst voor vuur te overwinnen en een nog smeulende tak mee te slepen en te gaan voeden met brandbaar materiaal[9]. En hoe kwam ze zo brutaal? U weet het antwoord al: binnen haar groep hadden ze er een naam, een begrip voor. Ze begrepen het vuur. Ze verloren er een beetje de instinctieve angst voor. Taligheid.
het gaan gebruiken van het vuur
Vuur kunnen gebruiken heeft een enorme sprong voorwaarts op weg naar menselijk gedrag veroorzaakt. Tot dat moment moesten onze Voap’s zoals alle AP’s tegen het vallen van de avond ieder voor zich een boom in klimmen om daar een slaapplatform te vlechten van de takken. Ieder nam daarbij vermoedelijk al wel een dierenvel mee om lekker op te kunnen meuren of om zich in te wikkelen tegen de nachtelijke kou. Vermoedelijk hebben de mannen strategische posities gekozen en hun zak met werpstenen bij zich gehouden, als verweer tegen nader klimmende luipaarden. Waar het op aan komt: na een hele dag voedsel verzamelen op de savanne verdeelden ze de buit in de veiligheid van het overnachtingsbos en daarna was het afgelopen met de ‘samenleving’. Vóór het snel invallende duister lag ieder al op zijn eentje. Er zullen nog wel kreten van “Truste!!” of zo geklonken hebben, maar gebarencommunicatie in het donker werkt natuurlijk niet.
Hoe anders werd hun samenleven toen ze niet langer vroeg de boom in hoefden maar op de grond konden overnachten, rond het kampvuur dat de roofdieren uit de buurt hield. Bij het schijnsel van de vlammen kon ieder haar/zijn verhaal kwijt, over wat ze die dag beleefd hadden, of over iets wat iemand bedacht of zich herinnerd had. Om de beurt danste/zong wel iemand haar/zijn verhaal, al dan niet luidruchtig dansen/zingend bijgevallen door een of meer anderen.
Wat dansten/zongen ze dan precies? Wat moeten we ons daar bij voorstellen?
Ik noem hier altijd als voorbeeld de beangstigende confrontatie, die dag tijdens het voedsel verzamelen, met de buffel. De mannen hadden, met hun stenen in de aanslag, snel een ‘muurtje’ gevormd terwijl de vrouwen en de kinderen in de dichtstbije boom klommen. De buffel had geaarzeld, met zijn hoeven schrapend. Die aapmensen waren intussen berucht in de dierenwereld: je kon zo een hagelbui van pijnlijke stenen naar je kop krijgen. Na enkele ogenblikken had de buffel zich omgekeerd en was weggehold. Zucht!
Die avond, met z’n allen rustig zittend rond het kampvuur, dacht een der vrouwen weer aan dat beangstigende moment. Ze sprong op en imiteerde haar angst voor de buffel. De overige vrouwen krijsten instemmend. Een man sprong op en imiteerde de buffel. De vrouwen krijsten nog luider. De andere mannen sprongen ook op en imiteerden het ‘muurtje’. Een algemeen opgelucht gejoel toen de ‘buffel’ afdroop. Een prachtige ‘performance’, Ettelijke avonden achtereen deden ze [de buffel]. Totdat een nieuwe gebeurtenis aanleiding werd voor een nieuwe performance.
Waarom dansend/zingend? Omdat ze als gebarentaligen vooral aanvankelijk communiceerden met hun hele lichaam. Het was aanvankelijk nog proto-taal: losse ‘zelfstandige naamwoorden’ en ‘werkwoorden’ en een paar ‘bijwoorden’ maar nog geen zinnen. Wel heel veel herhalingen, eindeloze herhalingen, door iedereen herhaalde herhalingen.
Wat je dan krijgt is, dat bepaalde, vaak voorkomende zelfstandige naamwoorden en verbindingswoordjes gestandaadiseerd worden. Wanneer voor de goede verstaanster het begin van een bepaald gebaar binnen de context al begrepen wordt, maak je het hele gebaar niet meer af: de aanzet volstaat voortaan voor dat woord. Wat je ook krijgt is grammatica: een vaste volgorde van de gebarenwoorden in de zin. Onvermijdelijk: taal werkt alleen als de deelnemers zich aan regels houden. Die regels ontstaan gemakkelijk uit zichzelf. Welnu, deze taalontwikkeling maakte in de nachtelijke uren rond het kampvuur, waar je weinig anders kon dien dan je met elkaar te onderhouden, een groeispurt. Was hun gebarentaal vóór de vuurbeheersing nog proto-taal: deze werd vanaf nu steeds meer tot echte (gebaren)taal.
Vaak waren ze ook gewoon stilletjes bezig, met het schoonschrapen van vellen[10]. Dierenvellen waren hun enige ‘rijkdom’. Het schrapen deden ze met een schelp of een scherp stuk bot of met een scherpe steenscherf. Ze waren al wel steeds meer werk gaan maken van die steenscherven. De eerste miljoenen jaren zochten ze die gewoon in of bij een waterloop (de mannen moesten elke ochtend hun voorraad werpstenen aanvullen, de vrouwen hun dierenblaas met water voor de kinderen) en gooiden hem weg als de scherf bot werd. Later gingen ze de scherven zelf maken door een geschikte steen stuk te gooien tegen een rots. Of kapot te slaan met een andere steen. Maar in de loop van de voorafgaande vier miljoen (!) jaar waren ze daar natuurlijk steeds bedrevener in geworden.
De oudst gevonden stenen werktuigen tot nu toe zijn van de Kada Gona site in Ethiopië. Ze dateren van 2.6 mya. De paleoantropoloog onder wiens leiding de opgraving plaatsvindt, Dr. Semaw, vertelt dat die plek indertijd aan een rivieroever lag, met steenmateriaal in overvloed, en schaduwrijke en veilige overnachting biedende bomen in de nabijheid. De messcherpe afslagen dienden volgens hem om ermee door de taaie dikhuiden heen te snijden en de karkassen te slachten. Dit gaf de Voap’s een voorsprong op de leeuwen en de hyena’s, die pas bij zo’n karkas konden als de huid ervan door de ontbindingsgassen was opengebarsten. Er hun graafstokken mee aan scherpen konden de vrouwen natuurlijk al veel langer.
De hominidesoort van die plek wordt ap garhi genoemd. De (tot nu toe) oudst bekende werktuigmaker. Dus Homo habilis moet zijn eervolle benaming wellicht afstaan aan AP garhi!
Niemand twijfelt er aan[11] of de door garhi aan de dag gelegde vaardigheid veronderstelt een al heel veel oudere werktuigvervaardiging. Bovendien veronderstellen de meeste paleo’s ook een of andere vorm van talige communicatie. Waarmee mijn voorgaande speculatieve verhaal dus in overeenstemming is.
Het vuur betekende ook een uitbreiding en verbetering van hun menu en maakte na een paar generaties grotere gestalten mogelijk. Die grotere, vuurgebruikende Voap’s noemen we H.erectus, hier afgekort tot HE’s. Hun vuur vergrootte ook hun macht over de overige Natuur aanzienlijk: ze konden niet alleen met kampvuren de roofdieren op afstand houden maar ook met brandende toortsen kuddes prooidieren in een gewenste hoek drijven. De HE’s hebben ongetwijfeld een handje geholpen bij de uitsterving van de overige AP-soorten[12]. Hooligans waren ze. Maar tegenover elkaar super-aardig, want ze hadden elkaar keihard nodig.
De HE’s verbreidden zich vanaf toen over de rest van Afrika en migreerden ook, als eerste mens-achtigen, uit het tropische Afrika naar de gematigde klimaten van Midden-Europa en Azië. Ze hebben daarbij de kustlijnen gevolgd: via het Midden-Oosten naar het Verre Oosten (Indonesië, China, terwijl aftakkingen ook weer westwaarts zijn gemigreerd, zelfs tot weer terug in Afrika. Die hele migratie heet Out of Africa, en omdat er veel later later nog een belangrijke emigratie zal plaatsvinden die we dan als OoAII aanduiden, is deze OoAI.
De eerste OoA-HE’s waren trouwens nog klein, te oordelen aan de eerste mensachtigen op Europese bodem, die van Dmanisi (plaatsje in Georgie). Misschien hebben ze hun grotere gestalte in het Verre Oosten gekregen. In elk geval is Nariokotome boy, het tamelijk volledige skelet dat bij het Turkana-meer in Kenia is opgedolven en dat op 1.5 mjg is gedateerd, tamelijk lang en slank, en velen vermoeden nu dat hij hoort tot de immigranten (eigenlijk ‘remigranten’ dus) vanuit het Oosten.
De Europese nakomelingen van de HE’s worden H.heidelbergensis (HEID’s) genoemd, en die zijn weer de voorouders van de H. neanderthalensis (NT’s). Ik vat ze samen onder de aanduiding ‘Vroege Mensen’.
Het wordt tijd voor een overzicht van mijn afkortingen:
Voap’s : aapmensen op de savanne, 4 – 2 mjg
HE’s : H. erectus 2 mjg – 600,000 jg
HEID’s : H. heidelbergensis 600.000 – 200,000 jg
NT’s : H. neanderthalensis 200,000 jg – 30.000 jg
Vroege Mensen: HE’s, HEID’s en NT’s
AMM’s : Anatomisch Moderne Mensen 100.000 jg – nu
VJ’s : Verzamelaars/Jagers – de voedselproductiewijze van de Vroege mensen en de AMM’s. De laatste totdat ze overgingen op voedseltelen
AGR’s : Tuinbouwers en boeren – vanaf 10.000 jg gingen sommige AMM-stammen over op het telen van voedselplanten en huisdieren, werden
dorpsbewoners of herders
ontstaan van het Scheppingsverhaal
Dat verbreiden ging zonder vooropgezet doel. Onze vroege voorouders waren niet aan een plaats gebonden. Ze zwierven van de ene kampplek naar de andere in een heel groot, bekend gebied, het ritme van de seizoenen gehoorzamend. Wanneer het voedsel in de omgeving op was, gingen ze weer op pad. Wanneer een groep te succesvol was, werd die te groot, kreeg je spanningen. Dan besloot een groepje jonge vrouwen, kinderen en mannen om een nieuw groot gebied in gebruik te gaan nemen. Niet te ver weg, want ze bleven elkaar nodig hebben.
Dat nieuwe gebied was nog ‘woest en ledig’: de dingen waren er nog onbenoemd. Voor talige wezens bestaan de dingen pas en in zoverre ze er een naam voor hebben. Doordat het groepje de eerste mensen waren die daar de dingen hun namen hadden gegeven, dus ‘in het bestaan geroepen’ hadden, waren zij in talig opzicht de ‘scheppers’ van het stamgebied. Voor hun nakomelingen werd dat groepje eerste ‘kolonisten’, tot één scheppende Figuur samengetrokken, de Grote Voorouder van hun stamgebied. De Grote Voorouder was Schepper van de wereld (hun stamgebied dus, van wat er daarbuiten bestond, hadden ze weinig idee). Het prototype van de latere God-figuur.
Steeds meer namen voor steeds meer dingen, dat is een onwerkbare chaos in je kop als je daar geen structuur in aanbrengt. De voor de hand liggende structuur om de dingen in je hoofd beheersbaar en overzichtelijk te houden is het van a tot z verhaal: het verhaal dat vertelt hoe de dingen er gekomen zijn en hoe alles, inclusief wijzelf, geworden zijn tot wat het nu is. Het Scheppingsverhaal.
Het vertelt hoe de Grote Voorouder (half mens half dier, noch man noch vrouw, het was immers een groep) in de Droomtijd (de tijd van overgang van instinctzeker, onbekommerd dier-zijn naar nog gebrekkig begrijpend dus tobbend mens-zijn) het stamgebied op een bepaalde plek binnentrad en op Zijn doortocht (door de lucht, onder de grond door, net zo makkelijk) alle voor de stam belangrijke planten en dieren, alsmede bergen en kloven, rivieren en moerassen voor de stam achterliet. Alsmede, op een bepaalde plek, de zielen die bij een vrouw konden binnendringen en zo een nieuw mensje laten beginnen. Zijn scheppende tocht door het stamgebied eindigde waar Hij op een bepaalde plek onder de grond verdween.
Dit Scheppingsverhaal dansten/zongen de mensen bij elke gelegenheid, bij geboorte en dood, bij ziekte of bij huwelijk, en vooral bij de initiatierituelen. Bepaalde planten of dieren waren ook belangrijke Figuren in het Scheppingsverhaal. In het dansen/zingen van hun Scheppingsverhaal beleefden de mensen hun wereld en hun gemeenschap. Hun hele bestaan draaide rond het dansen/zingen van hun Scheppingsverhaal. Ze hadden het gevoel dat de (hun) wereld zou ophouden te bestaan wanneer ze het Scheppingsverhaal niet langer zouden dansen/zingen. Er is geen stam geweest die het zónder heeft kunnen stellen. Honderdduizend generaties lang dansend/zingend je wereld en je gemeenschap beleven, dat wordt een overerfelijke neiging, ons religieuze gevoel.
[Van Dale Etymologisch Wb (ontleend aan Cicero, die zich al over de etymologie van het woord ‘religio’ heeft gebogen; en diens etymologie vind ik adequater dan die van ‘de dikke Van Dale’, die deze afleidt van religare: opnieuw verbinden): van relegere, weer bijeenlezen, opnieuw doorlopen, telkens overwegen]. Dorothee Sölle noemde ons ‘ongeneeslijk religieus’, en dat was dus een juiste waarneming van haar. Nog steeds komen onze baby’s ter wereld in de verwachting, terechtgekomen te zijn in een gemeenschap die zijn wereld danst/zingt. Wanneer kindje huilt, gaat mama zachtjes zingend met kindje rond deinen en dan wordt het stil en aandachtig … even.
Wanneer vinden we daar de eerste bewijzen van? Als je het mij vraagt roep ik meteen “Bilzingsleben!” Dat is een site (opgravingsplek, vindplaats) in Oost-Duitsland, van een Homo erectus (HE)-kamp. Er zijn drie ‘hut-structuren’ te traceren, een vuurplaats en een aparte ‘werkplaats’. Het meest opvallende is een ‘geplaveide vloer’ in het midden, van zo’n negen meter doorsnee. Vrij van resten van werktuigen of aangebrande botten. Voor mij staat het vast: dit is hun dansplaats!
Om een beeld te geven laat ik hier een foto van een kampplaats van Efe-Pygmeeën zien. Op weg door het oerwoud hebben de vrouwen niet alleen hun hoofdvoedsel, paddestoelen, verzameld, maak ze hebben ook geschikte takken ontbladerd, en grote bladeren van een bepaalde plant verzameld die als dakbedekking dienen tegen de regen. Op de plek aangekomen bouwt iedere vrouw de hut voor haar gezin en legt het vuur aan van een meegebracht gloeiend kooltje dat gewikkeld was in een vuurbestendig blad. De Pygmeeën zijn na de San de oudste nakomelingen van de vroegste AMM’s. Ze zijn nog tamelijk pure VJ’s (verzamelaars/jagers), in het Ituri-regenwoud van Congo-Brazzaville. Anatomisch-Moderne Mensen (AMM’s), maar in hun evolutie aangepast aan het leven in een oerwoud-omgeving waarin het van evolutionair voordeel is als je klein bent. Daarbij denk je misschien meteen aan de onlangs gevonden kleine pre-historische mensjes op Flores, de Homo floresiensis. Inderdaad, ook zo’n aanpassing aan die eilandomgeving waarin het klein–zijn van evolutionair voordeel was en dat ook hun prooidieren, de olifanten, hadden doorgemaakt. De bos-olifanten die voor de Pygmeeën het meest begeerde prooidier vormen, zijn ook kleiner dan de savanne-olifanten.
Waar het om gaat: in het Bilzingsleben –kamp van 370.000 jg hadden de HE’s ook zulke hutjes. Ze hadden alleen nog geen honden. En als Vroege Mensen zagen HE’s er aapachtiger uit, met kleinere koppen. H.floresiensis heeft ook nog een relatief klein koppie. Zegt weinig of niks over intelligentie.
religieuze dieren
Wij zijn echt wandelende archieven van onze ontstaansgeschiedenis. Vrouwen zijn taliger dan mannen. De taalcentra in onze hersenen, in de linker hersenhelft, zijn bij hen relatief ietsje groter dan bij mannen.
Dat heeft niet alleen te maken met dat ‘namen voor de dingen’ waarschijnlijk een vrouwen-uitvinding is geweest, maar ook met de taakverdeling. Voor vrouwen is het, bij verzamelwerk, veiliger als ze lawaai maken, met veel kwebbelen en lachen en zo. Want dan maken slangen en andere dieren zich tijdig uit de voeten: die worden vaak pas gevaarlijk als ze plotseling overvallen worden. Mannen daarentegen bewegen zich bij het jagen zo geruisloos mogelijk.
Ik denk dan ook dat het dansen/zingen van ons Scheppingsverhaal tot vóór 13.000 jaar geleden voornamelijk een vrouwenzaak is geweest, misschien een miljoen jaren lang al. In zie op het dansplaatsje in Bilzingsleben vooral vrouwen urenlang dansen/zingen, om hun op jacht zijnde mannen magisch te helpen. Vandaag zie je nog steeds vrouwen eerder en grager dansen/zingen dan de mannen. Zodra er in de publieke ruimte dansbare muziek opklinkt, zie je meteen vrouwen in beweging komen. Vrouwen dansen ook vaak samen. Dat zie je mannen nooit doen. Culturen waar de mannen wél samen dansen zijn onveranderlijk machistische (vrouwonvriendelijke) culturen.
En daarmee verklaar ik ook het door Trouw aangedragen feit dat vrouwen religieuzer zijn dan mannen: religie is altijd vooral een vrouwenzaak geweest. Waardoor de mannen zich er van meester zijn gaan maken, zullen we nog gaan zien.
Onze voorouders hebben hun wereld altijd beleefd binnen hun Scheppingsverhaal. Talige wezens: geen stam die het ooit zónder heeft kunnen of hoeven stellen. Zeker twee miljoen jaar heeft ons voorgeslacht de wereld dus religieus beleefd. Zo ontelbaar veel generaties lang: het religieus beleven van de wereld is overerfelijk in ons systeem gaan zitten. Je merkt het bijvoorbeeld aan onze baby’s. Als baby huilt, neemt mama het op en dan gaat ze er zachtjes zingend mee rond deinen. Baby’tje wordt stil en lacht een beetje: dat ‘kent’ het ‘ergens’ van. (Oh, sorry, heb ik al verteld.)
VJ’s: edele wilden ?
Wat ik bedoel met ‘edele wilden’ is het volgende.
De Vroege Mensen (HE’s, HEID’s en NT’s) leefden in kleine VJ-groepjes, op de rand van het bestaansminimum, de mannen jagend op grote grazers, de vrouwen verzamelend en voor de kinderen en de behuizing en alles zorgend. Ze leefden in hecht en harmonisch groepsverband, waarin de vrouwen een hoge status hadden als de voortbrengsters van nieuw leven, de draagsters van het vuur, de bouwsters van de hutten en leveranciers van het basisvoedsel. De mannen waren voor de veiligheid tegen gevaarlijke dieren en brachten vlees in en dus huiden. Het was voor hen nog ondenkbaar dat de ene mens macht had over de andere: zelfs de kinderen werden gerespecteerd als (aankomende) volwassenen voor wie de ouderen behalve de verzorgers ook de voorbeelden waren van hoe je de dingen doet. Volstrekte harmonie; en dat twee miljoen jaar minstens lang. Dat is deel van onze menselijke aanleg geworden: we worden nog steeds als ‘edele wilden’ geboren. Alleen hebben onze baby’s geen ‘edele wilden’ meer als verzorgers en voorbeelden van hoe je de dingen doet: hun verzorgers en voorbeelden zijn AGR’s.
Hier een wat duidelijkere afbeelding van de “Venus van Laussel” . De sculptuur is gedateerd op ± 18.000 jg, dus op het einde van de het tijdperk dat de prehistorici het Solutreèn noemen. De laatste ijstijd was toen op z’n koudst. De met een vuurstenen beitel uit de zachte kalksteen uitgehakte figuur hoort duidelijk bij de vrouwenrituelen. Zoals de grottenschilderingen uit dat tijdperk tot de mannenrituelen hoorden.
De bisonhoorn, toch al een vrouwensymbool omdat de kooltjes en wat as van het laatste kampvuur in een bij het lopen heen en weer gezwaaide hoorn naar het volgende kampement werden meegevoerd, verbeeldt hier de wassende maan. De Maan is hét vrouwen-hemellichaam bij uitstek omdat ze er hun zwangerschappen mee aftelden. Er staan dertien streepjes op de hoorn: de dertien maanden van het maanjaar!
Verderop volgt nog meer beschrijving van dit bijzondere beeld. Maar laat ik eerst nog wat vrouwenritueel-beeldjes doen. De beschrijvingen zijn van de schitterende website “Nissaba” http://www.nissaba.nl/godinnen/links.shtml, nogal anoniem gerund door Els.
Abri Pataud.
vindplaats: Abri Pataud, Les Eyzies, Dordogne, Frankrijk
datering: paleolithisch, ca 21.000
materiaal: reliëf in rots
Dit reliëf is bekend als de Venus van Abri Pataud. Het is ingekerfd onder een overhangende rotsformatie met de naam Abri Pataud, bij Les Eyzies. Hier bevond zich ca. 20.000 jaar geleden een halfnomadische Cro Magnon-nederzetting. De Cro Magnons waren jagers-verzamelaars.
Het terrein is opgegraven in 1953 en 1964. De oudst bewoonde laag, de veertiende, dateert van 35.000 jaar geleden, de eerste en jongste van ca. 20.000 jaar. Deze periode valt in de laatste ijstijd, het Weichsel of Wurm, die ca. 70.000 jaar geleden begon en duurde tot ca. 10.000 jaar geleden. Het reliëf zou dateren van de derde van deze veertien archeologische lagen, uit een periode van 21.000 jaar geleden. tijdens de koudste periode van het Wurm.
Brassempouy.
vindplaats: Brassempouy, Frankrijk
datering: paleolithisch, ca 22.000
materiaal: mammoetivoor
Dit vrouwenhoofd van 3,65 cm groot, met gevlochten kapsel of een haarnet, werd in 1894 in Brassempouy gevonden door E. Piette. Het beeldje heeft fijne, duidelijke gelaatstrekken, in tegenstelling tot de meeste paleolithische beeldjes, waarbij soms het hoofd helemaal ontbreekt, terwijl andere keren geen gezicht aanwezig is. De beroemde Venus van Willendorf bijvoorbeeld heeft weliswaar een hoofd, maar dit heeft geen gezicht, doordat het rondom versierd is met haar kapsel. Daarom vermoed ik dat dit kopje door een jongeman gesneden is, als kadootje voor een meisje.
Dolni Vestonice.
vindplaats: Dolni Vestonice, Moravia, Tsjechië
datering: paleolithisch, ca 24.000
materiaal: gebrande klei en gemalen been
Dit 11,4 cm grote beeldje werd in 1914 gevonden in Dolni Vestonice. Het bevindt zich tegenwoordig in het museum ‘Anthropos’ in Brno. Dolni Vestonice, dat ligt in de omgeving van Brno, werd in de ijstijd bewoond door mammoetjagers.
Het hoofd heeft dierlijke trekken. De ogen zijn ingekerfd als strepen, de vorm van het gezicht is een soort snuit met een mond als een soort vogel- of kikkerbek. De benen lopen taps toe, en voeten ontbreken, een algemeen kenmerk van de beeldjes uit deze tijd. Boven in het hoofd zitten vier gaten. Baring en Cashford beschrijven deze als gaten waarin bloemen, bladeren of veren kunnen worden gestoken, die tegelijkertijd het kapsel als vegetatieve groei symboliseren. Het beeldje heeft kenmerken van zwangerschap, zoals de dikke buik en grote borsten. Ook dit zou symbolisch kunnen verwijzen naar vrouwelijke kenmerken als bron van het leven van de natuur. Baring en Cashford noemen ook de symbolisch te duiden inkervingen op de beeldjes, zoals zaden en kiemen die over de vulva’s van dergelijke beeldjes zijn getekend, of golvende lijnen die water kunnen symboliseren, een essentieel element als symbool voor levenskracht.
Dolni Vestonice.
vindplaats: Dolni Vestonice, Moravia, Tsjechië
datering: paleolithisch, ca 27.000 – 20.000
materiaal: ivoor
Kostienko.
vindplaats: Kostienko, Oekraïne, Rusland
datering: paleolithisch, 23.000 – 21.000
materiaal: kalksteen
Dit beeldje komt uit de nederzetting bij Kostienki of Kostenky in de Russische Oekraïne. Deze nederzetting werd bewoond van 23.000 tot 21.000 voor onze jaartelling.
De vrouwenfiguur heeft kenmerkende grote borsten en buik die op zwangerschap duidt, met de tengere armen en handen over de borsten. Een gezicht is afwezig, maar rond het hoofd zijn rijen met inkepingen
Laussel.
vindplaats: Laussel, Dordogne, Frankrijk
datering: paleolithicum, 20.000 – 18.000 v.o.j.
Paleolithisch rotsreliëf, dat een zwangere vrouw voorstelt. De afbeelding is ca. 43 cm hoog. De vrouwenfiguur is uit de wand van een beschutte, kalkstenen rotsholte met de naam Laussel gehouwen, met vuurstenen beitels; het bevindt zich boven een vallei in de Dordogne, vlakbij de grot van Lascaux. Voor het reliëf bevindt zich een grote, terrasvormige vlakte.
Het reliëf werd in 1911 ontdekt door de arts J.G.Lalanne. Volgens een recente datering is het gemaakt 20.000 – 18.000 v.o.j.
Vanwege de geprononceerde vrouwelijke kenmerken wordt het beeldje in dezelfde categorie van paleolithische beeldjes ingedeeld als de Venus van Willendorf, de bekendste figuur van dit genre. De vrouw heeft grote borsten en dijen, en een dikke buik. Kennelijk is ze zwanger: haar linkerhand reikt naar haar buik. In haar rechterhand houdt ze de hoorn van een bizon vast. In deze hoorn zijn dertien inkepingen gekerfd. Dit aantal wordt soms in verband gebracht met het aantal maansomlopen in een jaar, en met de maanfase, namelijk de dertien dagen waarin de maan groeit van nieuw naar vol. De volle maan is symbool voor de zwangerschap, en de maancyclus wordt gelijkgesteld aan de cyclus die het lichaam van de zwangere vrouw doormaakt. Ook de vorm van de hoorn wordt wel in verband gebracht met de maansikkel. In het boek van Cashford en Barings is dit verband als volgt geformuleerd: ‘Haar blik is gericht op de maansikkel [Welnee, dat lijkt wel zo als je dat baard-achtige stuk rechts van haar hoofd als deel ervan ziet, maar op de kleurfoto boven zie je dat die ‘baard’ bij de achtergrond hoort] […], zo een verband leggend tussen de wassende fase van de maan en de vruchtbaarheid van de menselijke baarmoeder.’ In de praktijk staat de gelijkstelling van de hoorn aan de maan open voor discussie. Volgens de ene opvatting is dit een bewijs dat mensen in het paleolithicum al een verband legden tussen de gebeurtenissen op de aarde en de hemelse orde; volgens anderen is het nooit toegestaan om gezichtspunten uit een bepaalde plaats en periode te projecteren op een hele andere tijd.
De hoorn wordt ook wel opgevat als een muziekinstrument, waarop de vrouw blaast. De hoorn kan ook als signaalinstrument worden gebruikt.
Nogmaals: mijn idee is dat de hoorn de bewaarplaats is voor het vuurkooltje, en in het boek People of the forest over de Ituri-pygmeeën kun je zien dat het vuur en de vrouwen bij elkaar horen.
Met al deze vrouwenbeeldjes heb ik natuurlijk een hele sprong gemaakt, van die dansend/zingende HE-vrouwen op de geplaveide dansvloer van Bilzingsleben van 370.000 jg naar de AMM-vrouwen van het Solutreèn in waar het vandaag Frankrijk heet. Ik heb de Neanderthaler (NT)-vrouwen overgeslagen – niet dat ik daar veel over te vertellen zou weten, behalve dan dat ik de veronderstelling van Jane Auel[13] dat de NT’s een patriarchale samenleving hadden, beslist niet deel omdat het patriarchaat de wrange vrucht is van overpopulatie en strijdig met onze menselijke natuur – en heb nog niet het verhaal verteld over het ontstaan van de Anatomisch Moderne Mensen (AMM’s). Voor het hele verhaal verwijs ik je naar mijn website www.mens2000.nl , teksten als De menselijke natuur of www.humanosofie.nl
In ’t kort komt het er op neer dat er altijd een drang geweest is om de rol van je stemgeluid bij je gebarencommunicatie te vergroten. Je kunt echt alles, zelfs de diepste filosofische gedachten, overbrengen in gebarentaal. Maar in het donker ben je uitgeluld, en met je handen vol of om een hoekje is het ook al lastig communiceren. De belangrijkste druk is uitgegaan van het zingen van de Scheppingsverhaal-elementen onderweg van kampplaats naar kampplaats, met de handen vol.
Dus vanaf het begin is er die druk geweest om stemgeluiden van een zwaardere of verfijndere betekenisdragende lading te voorzien, met [plop!]- of [klik1]-geluiden die je wél bewust kunt maken. De !klik-talen van de San zijn er nog een restant van.
Bij het dansen/zingen werd dat zeg maar dagelijks ingeoefend, en vooral dus bij het zingen onderweg. Duizenden generaties lang.
Dit is de neurale component: het stemgebruik is steeds meer onder corticale[14] controle gekomen. Er is ook een fysieke component bij gekomen.
Alle mensen die nu op de Aarde leven zijn AMM’s en ze zijn allemaal van dezelfde soort (alle AMM-vrouwtjes kunnen met alle AMM-mannetjes kindjes krijgen die ook weer kindjes kunnen krijgen. Vrij algemeen neemt men aan dat ze zich rond 200.000 jg uit de MSA’s[15] ( de Afrikaanse NT’s) hebben ontwikkeld; dat ze rond 60.000 jg zich vanuit Afrika over de Oude Wereld zijn gaan verspreiden en, doordat ze met veel meer waren en over betere wapens beschikten, daar de MSA’s hebben verdrongen en tenslotte doen uitsterven. Zonder zich er mee te vermengen dus.
Het merendeel der geleerden hangt dus de Out of Africa– (OoA)- theorie aan. Een klein deel echter gelooft dat de AMM’s zich (ook) in het Verre Oosten uit de MSA’s aldaar hebben ontwikkeld. Die hangen de multiregionale theorie aan. De multi’s hebben het moeilijk gekregen door de wereldwijd uitgevoerde bloedonderzoeken, die uitwijzen dat alle nu levende mensen afkomstig zijn van bepaalde bloedgroepen. Recentelijk hebben onderzoekers in de Denisova-grot in Zuid-Rusland (bij de grens met Kazachstan) een tand en een stukje vingerkoot gevonden, waarvan het DNA toevallig erg goed gebleven is. En wat blijkt? Van dat Denisova-DNA is een beetje overgeërfd door vroege OoA-migranten als de Aboriginals! Niet door de latere OoA-migranten als de Europese Cro-Magnon-mensen, de makers van de grottenschilderingen en de Venusbeeldjes van hierboven. Maar dat Denisova-genenmateriaal bij de Aboriginals is een bewijs dat er vermenging heeft plaatsgevonden. Het wijst niet op een plaatselijk geëvolueerde zijn van die AMM’s: die waren uit Afrika afkomstig.
Zelf ben ik een OoA-aanhanger. Vanwege die fysieke component. Die komt nu.
In koude streken gedij je beter met een gedrongen lijf (houdt de warmte beter vast); vandaar dat de NT’s en de Eskimo’s een gedrongen gestalte hadden/hebben. In hete streken ben je beter af met een lang dun lijf (raakt de warmte beter kwijt). De Masai bijvoorbeeld zijn lang en dun en ook de MSA’s in die streken waren ‘Nilotisch’ van gestalte. Zelfs het oudste complete HE-skelet was al lang en dun. Volgens mij nu heeft dit ook invloed gehad op ons stem-apparaat. Dat verschilt van de overige dieren en ook nog van dat van de NT’s hierin, dat ons strottenhoofd permanent is ingedaald, mogelijk geworden door onze langere nekken[16]. Door dat ingedaalde strottenhoofd hebben wij een grote keelholte, nodig voor de vorming van de klinkers (a, e, i, o, u, au, ei, ui, etc.). En onze tong is dikker dan die van mensapen: meer geschikt voor het vormen van medeklinkers.
Ach, nu laat ik me toch verleiden om het hele verhaal dunnetjes over te doen. Maar nu ik het over fonemen ga krijgen, stop ik want daar heb ik bladzijden lang voor uitgetrokken in mijn andere teksten. Het gaat er om dat die Nilotische MSA’s voornamelijk met hun stem gingen communiceren, met hun gebaren steeds meer in ondersteunende rol. Zoals dat bij ons-nu nog steeds het geval is, en zoals het bij de Vroege Mensen juist andersom geweest was. Deze overgang is, vermoed ik, een langdurig proces geweest; echt niet van de ene dag op de andere. Maar die MSA-populatie kwam er anders door in het leven te staan. Ga maar na. Als gebarentaal-communiceerder kun je niet liegen: daarvoor zou je eindeloos veel spieren en spiertjes onder controle moeten houden, geen beginnen aan. Maar als woordklanken-communiceerder kun je met een ‘stalen gezicht’ en je lichaam stokstijf, handen op de rug, liegen tot je barst. Niet dat die lui daar nou een gewoonte van maakten; waarom zouden ze en wat schiet je er mee op? Maar het gevoel dat ze het kónden, maakte dat ze iets individualistischer, zelfverzekerder waren. Net genoeg om zich iets minder gebonden te voelen aan de starre conventiers inzake de werktuigvervaardiging bijvoorbeeld. Ze gingen ook werktuigen van hoorn en been vervaardigen. Daarmee konden ze weerhaken maken, voor vissperen. De oudste zijn gevonden in Congo, van 90,000 jg. Daarmee kregen ze een betere toegang tot de waterfauna: een enorme verruiming van hun dagelijkse rantsoen! Ze konden daardoor grotere groepen voeden. De groepsgrootte bij de Vroege mensen oversteeg zelden het aantal van 25; die van de AMM’s bedroeg wel 100 tot 150 zielen. De groepen splitsten zich ook veel sneller: het aantal groepen groeide snel.
Een nieuw idee kon ook bij een Vroege Mens opkomen; maar in zo’n kleine groep vond dat zelden weerklank. Maar in zo’n grote AMM-groep vind je dan al gauw een paar medestanders en omdat twee meer weten dan één, krijgt zo’n idee vaste vorm. Bovendien vindt het door de veel frequentere uitwisselingen tussen de AMM-groepen (door de verbeterde voedselproductie waren hun jachtgebieden veel kleiner dan die van de Vroege mensen die hooguit eens per jaar afreisden naar een honderden kilometers ver afgesproken ontmoetingsplaats), dus een nieuw idee verbreidde zich al heel snel.
Terwijl de bevolkingsaanwas van de Vroege Mensen miniem was, ging die bij de AMM’s ‘bij de konijnen af’. Ze werden een plaag en dat zijn we nog.
74,000 jg ontplofte de supervulkaan Toba, met een wereldwijde uitsterving (zes jaar dat er vrijwel niets kon groeien door de sterk verminderde zonnestraling ten gevolge van de vulkaan-as in de stratosfeer). De AMM’s waren er het eerste weer bovenop en 65.000 jg hadden ze weer heel het Afrikaanse continent bevolkt en migreerde er weer een paar groepen naar Eurazië. Die paar groepen zijn onze naaste voorouders, hier in Europa en Amerika. Bloedgroepen-onderzoek is daar heel duidelijk over.
We zijn AMM’s geworden, hebben de MSA’s doen uitsterven en de AMM-populaties in Frankrijk hebben gedurende de laatste ijstijd naast de oeroude vrouwenrituelen ook mannenrituelen (de grottenschilderingen leveren daar het bewijs van) ontwikkeld. Voor mij wijst dat er op dat bij de AMM’s de mannen al in status de vrouwen moeten hebben ingehaald. Dat hun samenlevingen niet langer matriarchaal waren maar egalitair. De mannen zijn in status gestegen – dat betekent dat er sprake is van overpopulatie en dat er oorlog moet worden gevoerd. Wanneer leefgroepen in overlevingsgevecht raken, dan zijn de groepen met de meeste vechtlustige mannen in het voordeel. Oorlog maakt mannen belangrijk. Gewelddadigheid wordt door de vrouwen dan als een goede eigenschap voor een man of jongetje gezien en dus aangemoedigd. Dat ze hier tenslotte zelf de dupe van zouden worden: jammer dan. Ze hadden geen keus.
Want de mannen, die tot dan toe als sekse de tweede viool gespeeld hebben, gaan nu beseffen dat zij toch wel héél erg belangrijk zijn! Dat hún rituelen toch eigenlijk véél belangrijker zijn dan die belachelijke vrouwenrituelen! En ze maken zich meester van de heilige fluiten[17].
Overpopulatie is dus de bron van oorlog en van machisme (mannen-overheersing). Dat moet zich al in Afrika hebben voorgedaan: het uitzwermen van de AMM’s gebeurde tenslotte niet zomaar.
Voor de geëmigreerde AMM’s was de wereld nog groot genoeg. Voor hun nakomelingen in Europa werd de wereld gedurende het ijstijdmaximum niet meer. Gedurende de eindeloze winters hadden de mannen niets te doen – voor de vrouwen gaat het dagelijkse werk van voor het eten en voor de kinderen zorgen en kleren maken gewoon door – en dan houden ze zich, net als de Eskimo’s, o.a. bezig met het uitvinden. Hoe dan ook, vanaf 13.000 jg zijn de jagers voorzien van pijl en boog en van gedomesticeerde wolven en blijken alle grote prooidieren – favoriet vanwege de enorme hoeveelheid vlees die het doden van één enkel dier dan oplevert – binnen duizend jaar uitgestorven. Mede door overbejaging. Nou, dan stort zo’n op jacht gebaseerde economie natuurlijk in.
Terwijl hun mannen en jongens krijgers werden, gingen de vrouwen, nu ze niet langer vrij konden rondstruinen, steeds zorgvuldiger om met het plantaardige voedsel. Dus: de plekken met voorkomens aan bonen en peulen koesteren, wieden, niet álles oogsten, maar iets uit dankbaarheid aan Moeder Aarde teruggeven[18]. En wat je teruggeeft moeten dan wel de mooiste plantjes of peulen zijn, ja? En zie, Moeder Aarde beloont deze geste met nog veel meer van die mooiste exemplaren op die plek.
Dat is het begin van Tuinbouw, het voor-stadium van Landbouw. De vrouwen vragen de mannen om hinderlijk schaduw werpende bomen voor hen om te hakken (met stenen bijlen nog een langdurig karwei). En zo worden steeds betere tuinen aangelegd: omgehakte begroeiing, laten drogen en dan in brand steken. Slash and burn noemen de antropologen die manier van Tuinbouw. Maar de betreffende mensen raken er voor hun overleven steeds meer op aangewezen, dus ook hun rituelen, hun religie, wordt de door gekleurd. Moeder Aarde verdringt bij de vrouwen de Grote Voorouder als hoofdFiguur, en het gedanst/gezongen Scheppingsverhaal ziet er ook anders uit dan in de tijd van het pure jagen/verzamelen. Ze kunnen geen kant meer uit zonder op het territorium van een nabuurstam te komen dus ze blijven wonen waar ze wonen, in steeds permanentere bouwsels. In dorpen. Ze domesticeren steeds meer dieren die zich daarvoor lenen, zoals geiten, schapen en varkens. Het hoeft weer maar op één plek het eerst te gebeuren. Maar door de voortdurende ruil tussen de dorpen verbreidden dit soort prestigieuze giften zich snel.
Maar ik heb dit allemaal al een keer uitgelegd in de grotere tekst “Alle macht aan de vrouwen”, terwijl het hier alleen maar over religie hoeft te gaan. Dus zie verder die tekst. Ik ga nu over op: hoe het dan van vrouwenrituelen naar een machistische mannengodsdienst is kunnen komen.
De menselijke natuur
Wij zijn van nature goed.
Haha! Gehoon alom. De kranten en het nieuws puilen uit van de aanslagen en het oorlogsgeweld, nog afgezien van list en bedrog.
Ja, maar ik heb het over onze natuur. Wanneer wij van nature oorlogszuchtig en egoïstisch zouden zijn, zouden wij oorlogsgeweld en bedrog toejuichen en ervan genieten. Maar we balen ervan als stekkers, en na elke gewelddaad gaan we radeloos in de weer met waxinelichtjes, beertjes en stille tochten.
Wij mensen zijn van nature goed omdat onze prehistorische voorouders, toen ze nog Vroege Mensen waren (en dat waren ze de langste tijd van ons mens-zijn) in opperste harmonie en gelijkheid met elkaar leefden. Niet omdat ze zo aardig waren maar omdat zo het hachelijke bestaan het succesvolst was: het is uitgeselecteerd gedrag. Ze leefden in heel kleine groepjes (meer monden konden ze niet voeden), op de rand van het bestaansminimum, als Verzamelaar/Jagers (VJ’s) en van hun naburige groepjes afhankelijk om er tijden van hongersnood te kunnen overleven. Oorlog was ondenkbaar. Wat paleo’s aan ingeslagen hersenpannen vinden waren de restanten van begrafenisrituelen. Als aapmensen aten ze hun dierbare overledenen in hun geheel op: prima manier van recycling en bovendien wilden ze die niet overlaten aan hun gehate voedselconcurrenten, de hyena’s. Als Vroege Mensen aten ze meestal alleen nog de hersenen. “Neem en eet: dit is mijn lichaam” was een ritueel geworden: de manier waarop de overledenen konden voortleven in hun nageslacht. Aangezien ze de ziel van de overledene zetelde in diens hoofd, was diens hersenen opeten ook genoeg om hem in je voort te laten leven. Ook de AMM’s hebben dit overlijdensritueel nog heel lang volgehouden (de Papoea’s doen het nog steeds zo).
De menselijke natuur is een ‘drietraps-raket’.
De eerste trap is de ikke-ikke-natuur. Die delen we met alle primitieve levensvormen: graaien wat je graaien kunt aan energie uit je omgeving, ter instandhouding en voortplanting van het eigen organisme.
De tweede trap is de groepsdierennatuur; groepsdieren slagen in het verwerven van energie ter instandhouding en voortplanting van het eigen organisme beter door als groep te opereren dan in hun eentje. Betekent wel dat ze wat van hun ikke-ikke-natuur moeten inleveren om de eigen groep zo harmonisch en sterk mogelijk te houden. Twee zielen strijden in de borst van het groepsdier; hoe gaan ze daar mee om? Met ‘normen en waarden’: groepsregels waar ze zich aan te houden hebben, op straffe van ‘excommunicatie’.
Mensen, groepsdieren, hebben er een derde trap bovenop gebouwd: ze zijn hypersociaal geworden. Zoals ik al benadrukte: puur door de natuurlijke, nee, culturele selectie uitgeselecteerd gedrag.
Let wel: alle drie de neigingen bestaan krachtig voort in ieder van ons. De ikke-ikke-neiging doet zich gelden in – al dan niet ingebeelde- panieksituaties. Of waar de groepsdruk (tweede trap) wegvalt, en de normen en waarden niet langer gelden, zoals vandaag. En wanneer het om geld draait: geld maakt gemakkelijk hebzuchtig.
Maar na geweldsmisdrijven doet de ‘edele wilde’ in ons zich weer gelden, hunkeren we weer naar harmonie, met waxinelichtjes, bloemen en beertjes. De Vroege Mensen waren ‘edele wilden’ omdat ze elkaar nodig hadden: ieders volle inzet en toewijding was bitter hard nodig en elke hommeles was meteen levensbedreigend. Wanneer ze elkaar niet zo hard nodig hadden, kreeg zelfzucht meteen kans; want ook in de Vroege Mensen waren alle drie de neigingen volop aanwezig. Ze waren ‘edele wilden’ omdat hun situatie de eerste twee neigingen weinig ruimte gaf.
VJ’s en AGR’s
Pas bij de AMM’s geraakten delen van de mensheid in een overpopulatie-situatie. Dan raken de mensen met elkaar in oorlog. Oorlog maakt mannen belangrijk. Voor het eerst gaat macht spelen in het mensdom. En macht corrumpeert altijd alles en iedereen, dat is bekend.
Vrouwen vonden, als uit de nood geboren vindingrijkheid, de landbouw uit. Deze AMM’s konden niet langer vrij rondstruinen, ze moesten het met één plek zien te redden. Ze waren niet langer VJ’s, ze werden AGR’s. En dat maakte ze behoorlijk anders. Vooral doordat de mannen de baas gingen spelen. Mannen zijn regelneven, dat is ook bekend. Bepaalde gewoonten om dingen te doen werden wetten, waarvan niet mocht worden afgeweken, Voorschriften, taboe’s. Zo vrij en blij als ze als VJ’s altijd geweest waren, onderwierpen de mannen zich als AGR’s aan allerlei zelfbedachte geloofsvoorschriften en ziekelijk verfijnde regeltjes, en dwongen hun vrouwen en meisjes er in nog heviger mate toe. Zonder dat er nog van een krijgsheer of koning sprake was, of van een kerk of godsdienst. Macht corrumpeert.
Ik lees nu het boek People of the Forest van Colin Turnbull, over zijn leven met de Pygmeeën van het Ituriwoud. Die verhuren zich als slaven aan de naburige Bantoe-AGR’s. Zogenaamd dan, want ze bestelen en bedriegen hun ‘meesters’ tot ze genoeg bananen en ijzeren messen en kookpotten hebben en trekken zich dan weer terug in het oerwoud om hun vrije-blije leventje voort te zetten.
In die antropologische beschrijving komt het verschil tussen VJ’s en AGR’s duidelijk naar voren. De Bantoe’s gaan gebukt onder taboes, pijnlijke initiatierituelen en beangstigende geesten. De Pygmeeën daarentegen tillen daar niet aan en leven vrij en blij (vergeleken met de Bantoes tenminste).
Mooi is ook dat bij de Pygmeeën het zich meester maken van de ‘heilige fluiten’ van de vrouwen door de mannen als een nog tamelijk recente verandering naar voren komt. De Ituri-pygmeeën zijn AMM’s, en dus onderhevig aan de gevolgen van overpopulatie. Ze zijn dus niet meer de vrije-blije en egalitaire VJ’s zoals de Vroege mensen dat altijd geweest zijn. Ze zijn ‘aangetaste’ VJ’s, al zijn ze vergeleken bij de Bantoe’s nog steeds vrij en blij. Als de mannen de heilige fluiten ophalen diep uit het oerwoud, om die als de stem van het Woud (voor hen de Grote Voorouder en Schepper van alle goeds) te laten klinken, moeten de vrouwen en kinderen in de hutten blijven. Maar één keer per jaar keren de vrouwen de rollen om en laten ze zien hoe de verhoudingen vanouds lagen. Bij die gelegenheid laten de mannen de vrouwenmacht gedwee over zich heen komen, ahw schuldbewust. Na afloop trekken de vrouwen zich tevreden in de hutten terug en schikken zich weer braaf in de heersende verhoudingen. Vrouwen zijn loyaal, ook dat is bekend.
de geboorte van de Ene Ware God (EWG)
Vanaf de IJzertijd, vijf duizend jaar geleden, ontstonden er beschavingen. Stammen werden met geweld onderworpen en ingekaderd in een rijkverband. Ze moesten hun taal en scheppingsverhaal vaarwel zeggen en de taal en het Scheppingsverhaal van de overwinnaar aannemen. De Bijbelse sage van de Toren van Babel is er een weerslag van: stamleden met ieder een eigen taal moesten gedwongen samen werken aan de bouw. De opeenvolgende elites heersten door middel van het opleggen van het aan hun belangen aangepaste Scheppingsverhaal, oftewel Groot Verhaal. Om hun overheersing voor de onderworpen stammen beter verteerbaar te maken namen de heersers de Grote Voorouderfiguren (totemfiguren) in het pantheon van de rijksreligie op. Een goed voorbeeld levert de beschaving van de oude Egyptenaren, met die vele totemfiguren als goden. Vergeet niet dat ook die krijgsheren, koningen en keizers ook nog zeer gelovig waren en beducht waren voor de wraak van een onderworpen god. Hun eigen Grote Voorouder werd uiteraard Oppergod. Dat was inmiddels een man geworden natuurlijk. Maar de Godinnen waren vooralsnog zeer belangrijk, want de landbouw was het hoofdmiddel van bestaan. Overigens waren die rijksreligies geen langer lot beschoren dan de regimes zelf, dus daar zat nogal wat wisseling in.
Beschaving is dus: het onderworpen worden als stam en als stamleden (tribalen) en opgenomen worden in een groot rijksgeheel. Op zich een niet te verteren ramp: verlies van het eigen land en het eigen scheppingsverhaal (tot welke vorm dat inmiddels ook war geëvolueerd), de eigen cultuur, de eigen taal zelfs. De ouderen kwamen daar nooit overheen. Hun kinderen groeiden op in de nieuwe situatie en leerden er mee omgaan, de kleinkinderen kenden niet anders dan de nieuwe situatie en vonden de grootouders maar zeurpieten. Er hangt veel leed in de geschiedenis van de beschavingen. Maar de kinderen vormen de kracht van ons voortbestaan.
Geschiedenis, daar spreken we pas echt van sinds de tijde van geschreven teksten, op ‘stenen tafelen’ (zoals de Codex van Hammurabi) , stele’s (opgerichte zuilen waarop krijgsheren hun heldendaden lieten hakken) en tempelwanden. Producten van beschaving. Schrift, wetgeving, onderwijs, kunsten, filosofie. De lange-lange tijd die aan beschaving voorafging, noemt men pre-historie. Omdat ze daar in de begintijd van de geschiedenis weinig of geen weet van hadden, negeerde men die eenvoudig. Geschiedenis bestond vooralsnog in de opsomming van opeenvolgende heersers. Geschiedenis staat voor een vijfduizend jaren van onderdrukking. Omdat mensen talige wezens zijn, levend in een woordenwereld die zij dansend/zingend, dus religieus beleven, is deze onderdrukking politiek/religieus. Maar in het hart van de despotieën groeide de kiem van bevrijding: de opbloeiende handel,de markt.
Op de markt is iedereen in principe gelijk. De koopvrouw is niet geïnteresseerd in de stand of de religie of de seksuele geaardheid of de nationaliteit van de klant: wanneer de klant geld heeft en begerig is naar haar waar, is het een goede klant. De vreemdelingenangst van de Nederlanders voor de Turken en Marokkanen smolt het eerst weg in hun winkels, waar de Nederlandse vrouwen goedkope en lekkere dingen gingen halen. De winkeliers zelf liepen voorop in het leren van de taal en de aanpassing aan de Nederlandse volksaard. In de supermarkten weten de vrouwen op vakantie snel de vertrouwde weg. De markt is bevrijdend.
Maar zij is een zwakke kracht, een kip met gouden eieren. Potentaten maken er zich begerig meester van. Maar dan doet de kip het niet meer, of niet goed meer. De markt moet vrij zijn. Onze Westerse samenlevingen zijn de eerste in de geschiedenis die door de (televisie-) werking van de vrije markt van hun heersende klassen verlost zijn en van hun onderdrukkende Grote Verhalen. Het einde der geschiedenis! riep Fukuyama na de val van de Muur.
Hij had dus wel een beetje gelijk: de vrije markt heeft ons tot vrije consumenten gemaakt: heeft ons bevrijd van de ‘oude vormen en gedachten’. Maar ze is een zwakke kracht. Opnieuw trachten graaiende en zelfverrijkende topmanagers haar te usurperen. Maar dan werkt de kip niet meer, of niet goed meer.
Maar ik dwaal af. We zijn in ons Verhaal pas bij het begin van de geschiedenis. Die speelt zich dan nog af in beperkte delen van de wereld. In de rest ervan leeft de pre-historie (het ‘stenen tijdperk’) nog voort, in vreedzame boerendorpen en in het grootste deel zelfs nog Tuinbouwers en VJ’s.
Die betrekkelijk vreedzame tijd werd in de IJzertijd ruw verstoord door de ruitervolken.
Waar jongemannen kwamen te beschikken over snelle vervoermiddelen zoals zeewaardige kano’s en paarden, gingen ze raids (rooftochten) ondernemen op de ongewapende boerendorpen. Wat Europa betreft denken we hierbij aan de herdersvolken van de steppengebieden boven de Zwarte en Kaspische zee. Die hadden 35.000 vC tarpan-paardjes gedomesticeerd, voor zowel vlees als melk, als lastdieren en later als rijpaarden. Hun jongeren ondernamen hiermee rooftochten op boerendorpen en keerden zegevierend naar hun joerts terug, met felbegeerde ijzeren messen en bijlen en potten en pannen als buit. Dat ging al snel van kwaad tot erger werden. Eeuwenlang zijn de ruitervolken een plaag geweest voor de boerensamenlevingen.
Zarathoestra
Het is de stichter van de eerste godsdienst. Dat is het dienen van één God, als de Schepper van het heelal, de wereld en de mensen. Op zich niks nieus dus voor talige wezens: die hebben hun wereld van oudsher beleefd als geschapen door de Grote Voorouder.
Maar in die AGR-wereld, een in ontelbare stammen verdeelde wereld, vol stammenvetes en geweld tegen vrouwen, was dat wél nieuw. ***(hier gebleven)
Vandaar deze vrije poging tot het reconstrueren van ons echte Verhaal, als Westers alternatief voor het patriarchale Adam-en-Eva-verhaal waarmee vandaag nog steeds miljoenen vrouwen een ongelukkig en onwaardig leven moeten leiden.
Reageren? info@mens2000.nl
[1] Bonobo’s zijn een soort chimpansees. Ze verschillen van de gewone chimpansees in leefomgeving, en dus in gedrag. Acht mjg waren de chimpansees, de bonobo’s en onze voorouders van dezelfde soort, en die waren zoals de huidige bonobo’s. Dat zit zo. Wanneer de leefomgeving van een soort hetzelfde blijft, blijft die soort dat ook. Maar 8 mjg kwamen onze voorouders in een totaal andere leefomgeving, en die werden dus totaal anders. 2,5 mjg begonnen de IJstijden; de leefomgeving van de gewone chimpansees veranderde daardoor weliswaar niet maar werd wel onderhevig aan afwisselend inkrimpingen en weer uitbreidingen. De inkrimpingen waren telkens oorzaak van overlevingsgevechten tussen de chimpansee-leefgroepen; vandaar dat gewone chimpansees gewelddadige macho’s zijn geworden. Het leefgebied van de bonobo’s bleef al die acht miljoen jaar onveranderd, dus bleven de bonobo’s dat ook. Die zien er nog hetzelfde uit, en gedragen zich nog hetzelfde, als onze gemeenschappelijke vooroudersoort.
[2] het heeft er alles van dat bij onze soort de mannelijke dominantie net als bij de chimpansees veroorzaakt is door, en dus dateert vanaf, het begin van de overpopulatie. Deze is bij onze soort van betrekkelijk recente datum. De eerste aanwijzing hiervoor is het op korte termijn uitsterven van de Vroege Mensen, verdrongen door de talrijkere en beter bewapende AMM’s (gedwongen zich terug te trekken in steeds kleinere en voedsel-armere territoria, niet langer in staat tot contacten en partner-uitwisselingen met bevriende groepen, met inteelt en uiteindelijk uitsterven als gevolg). De snelle groei van het aantal AMM-territoria binnen één streek dwong tot overgang op tuinbouw. Deze maakte nog verdere populatiegroei mogelijk en deze leidde tenslotte tot overlevingsgevechten tussen de dorpen. Oorlog maakt mannen belangrijk. Maar dat was nieuw voor de mensheid. Mannen kregen de macht. Maar macht corrumpeert, altijd en overal. Hoe erger de oorlogvoering, hoe erger ook de onderdrukking van de vrouwen door de mannen. Dat is nooit andersom geweest, in al die miljoenen jaren. Die luxe hebben de voorouders zich nooit kunnen permitteren omdat het overleven in die kleine groepjes altijd hachelijk was geweest: ze hadden elkaar gewoon nodig.
[3] ik stel het zelfs voor als het aanwensel van één vrouw in één leefgroep; en aanvankelijk voor één ‘ding’ (een bepaalde plant, een bepaalde handeling, verzin het maar; maar haar medevrouwen begrepen wat ze bedoelde en gingen het ook doen; en omdat het wel handig was ontwikkelden ze er weldra meer. De huwbare meisjes vertrokken naar hun partner in een andere leefgroep en namen de gewoonte mee. Zo verbreidde deze zich over de hele stam.
[4] Betekent: iets moois vinden terwijl je eigenlijk naar iets anders op zoek was. Een toevalligheid dus? Ik denk dat het de behoefte was waar het uit voortgekomen is. Ik denk zelfs dat ook andere AP-groepen, onderhevig aan dezelfde dwang der nieuwe omstandigheden, eveneens enigerlei of later gebarentaal ontwikkeld zullen hebben en dat wij voortkomen uit de stam waarin dit nieuwe vermogen het eerst, het verst en meest het consequent ontwikkeld was.
[5] U zult van mij niets lezen over werktuiggebruik of grotere hersenen, de stokpaardjes van de paleontologen. Die dingen vind je terug bij opgravingen en vormen ‘harde’ bewijzen. Maar ik ben meer geïnteresseerd in het gedrag van onze voorouders: hoe zijn die van een troepje bange mensapen op de Afrikaanse savanne van acht mjg kunnen uitgroeien tot dé dominante soort in de Natuur? Gedrag fossiliseert niet en taal ook niet. Maar aanwijzingen voor de onderbouwing van de hier gepresenteerde reconstructie zijn er genoeg
[6] de mensapen-kretologie wordt hersenkundig aangestuurd door het limbische systeem en daar heb je geen controle over; vandaar dat experimenten om mensapen te leren praten, op niets uitliepen terwijl gebarentaalexperimenten prima lukken.
[7] voor wie dit vroege begin van de ‘domesticatie’ van het vuur een ‘brug te ver’ is, verwijs ik naar de literatuur over de archeologische vindplaatsen Koobi Fora, Swartkrans en Chesowanja (gewoon deze woorden googlen): aanwijzingen voor vuurgebruik rond 1.5 mya. D e paleo’s zijn in deze belachelijk conservatief en nemen alleen harde bewijzen aan, zoals verbrande botten en haardstenen. Ik laat ze dan een foto van San jagers zien, gezeten rond een vuurtje waarop ze onderweg een aardknol aan ‘t roosteren zijn. Wat denk je dat je van dit vuurtje over een jaar terug vindt? Of over tien jaar dan? of honderd jaar?
[8] ook bij andere apensoorten komen culturele verworvenheden meestal voort uit het initiatief van een vrouwtjes-aap, zijn het andere vrouwtjes-apen en kinderen die het overnemen en hebben mannen een andere belangstelling; we zagen het al; de jongetjes moeten vechtjassen worden, ze moeten de groep verdedigen tegen predatoren en concurrenten
[9] sidderend; maar ze had er al heel lang over nagedacht; en ze was een oma; en de anderen stonden van een afstandje schreeuwend van angst toe te kijken; maar ze zette door, ze voedde het vuurtje met droog materiaal en ze nam een knol en roosterde die … toe, verzin zelf ook eens wat, ik kan hier een beetje álles alleen doen!
[10] De vellen waren vanaf het prille begin van hun savannebestaan belangrijk; het begon als een voedselbron: het afschrapen van de restjes weefsel en vet dat de machtigere aaseters hadden laten zitten; zo’n helemaal schoongeschraapt vel was ook mooi nuttig om dingen in te dragen; en niet alleen stenen of verzameld voedsel, maar ook BABY’S! En wel hierom.
Ze waren tweebeners geworden. Dat had de nodige aanpassingen gevergd in de loop van een paar miljoen jaar (tussen 8 en 6 mya). Ook voor een heel ander bekken. Nauwer geboortekanaal! Dus onvolgroeidere, afhankelijkere baby’s! Of zit ik nou mis? Ineens herinner ik mij een reeks afbeeldingen van geboortekanaal van een aantal opeenvolgende menssoorten. Weet niet meer zo gauw waar te vinden. Laat maar zitten dus!
[11] Kathy Schick & Nick Toth Making Silent Stones Speak (N.Y.1993) en Ian Tattersall The Fossil Trail (Oxford U.P.,1995)
[12] in de Swartkransgrot (Z-Afrika) hebben de paleontologen in een laag van 1.5 mjg aangebrande fossielen gevonden van antilopen, zebra’s, wrattenzwijnen, bavianen en AP-robustus (!), in een H.erectus-context
[13] die heb ik een half jaar geleden op een congres nog gesproken, weet je dat?
[14] De cortex is de hersenschors waarin zich de centra bevinden die een rol spelen bij taal (of het nu gebarentaal is of gesproken taal, het betreft dezelfde hersengebieden). Onze stemgeluiden werden oorspronkelijk alleen vanuit het limbische systeem aangestuurd, een primitiever hersengebied, diep onder de cortex gelegen. Over dat hersengedeelte hebben we geen bewuste controle. Maar het doet ook bij onze talige communicatie mee, vooral voor de emotionele lading ervan. Welnu, het dansen/zingen van het Scheppingsverhaal was een uiterst emotionele aangelegenheid.
[15] Middle Stone Age, oftewel de Midden-Steentijd. De NT’s zijn dus eigenlijk de Europese MSA’s.
[16] onze baby’s worden overigens nog steeds geboren als NT’s: ze hebben nog die hele korte nekkies en daardoor kunnen ze nog tegelijk slikken en ademhalen, net als een paard. Na een maand of zeven gaat dat over en uit en moeten ze, net als wij, even op adem komen na een lange teug
[17] de mannen hadden oorspronkelijk niet eens eigen rituelen. Ik herinner me de woorden van een Aboriginal, die dit vertelt en zegt dat zij de rituelen van de vrouwen gestolen hebben. En van enkele antropologenverslagen dat de vrouwen zeggen dat de mannen die heilige fluiten van hen gestolen hebben. Ik neem nu niet de tijd om het weer op te zoeken, sorry.
[18] hier ligt de oorsprong van het offeren, dat in de verdere ontwikkeling van de religies naar de godsdiensten een hoofdrol zou gaan spelen; dus als de mannen er zich van meester gaan maken
[19] lees hiervoor vooral Rosalind Miles The Women’s History of the World (London, 1988)
Leave a Reply