AGR
(2016) Over het ontstaan van ons taalvermogen en ons bewustzijn
PDF – Over het ontstaan van ons taalvermogen en ons bewustzijn (2016)
versie 11 augustus 2016
“Over het bewustzijn tasten we nog steeds in het duister. Op dit moment is het bewustzijn een nogal geïsoleerd onderwerp, waarover zelfs de scherpste denkers maar liever zwijgen. Net als bij al die eerdere raadsels zijn er veel mensen die beweren – en hopen – dat het bewustzijn nooit zal worden gedemystificeerd. ” ( Daniel C. Dennett)
Geen frustrerender onderwerp dan het bewustzijn… We kennen het bewustzijn allemaal, we zijn bewustzijn. Maar leg maar eens uit wat het is. (Bart Voorzanger)
Wat is er nu zo ‘talig’ aan bewustzijn? (Wim van de Grind)
-
inleiding
Ons menselijk bewustzijn is in de natuur ontstaan en die doet niet aan ingewikkelde dingen. De evolutie werkt met oude spullen, ruimt die pas op als ze in de weg zitten en ontwikkelt iets nieuws waar het van overlevingswaarde is voor een soort.
De continenten blijven niet op hun plek liggen. Ze hebben niet eens een plek, ze drijven. Door magmaconvecties in het binnenste van Aarde worden ze bijeengedreven of juist uit elkaar. Door die verplaatsingen krijg je nieuwe golfstromen. Door opduwingen tot gebergten van wat eerst kustgebieden waren of andersom krijg je andere luchtstromingen, dus andere verdeling van de zonnewarmte. Eenzelfde wispelturigheid en invloed hebben de stand van de aardas en de baan van Aarde om Zon. Het kan allemaal behoorlijke veranderingen teweeg brengen in het klimaat, en dan is het uitsterven geblazen voor soorten die op een bepaald klimaat zijn afgestemd. Randpopulaties van een soort kunnen al eerder met de omslag te maken gekregen en aanpassingen ontwikkeld hebben. Die groeien uit tot nieuwe hoofdpopulaties maar wel van een nieuwe soort.
Is ons bewustzijn dan ook zo’n aanpassing zijn aan veranderde omstandigheden?
Eva en Adam – scheppingsverhaal voor de humaniste van nu
LET OP: DEZE TEKST IS VEROUDERD. DE NIEUWSTE VERSIE VINDT U DOOR HIER TE KLIKKEN
(versie 31 aug. 2015 )
We leven sinds kort in een mannenwereld. Nou ja, gerekend naar hoe lang “we” bestaan. En dat is toch al zeker wel zo’n vier miljoen jaar. Vier miljoen jaar geleden (4 mjg) waren we nog aapmensen. Nog gewone dieren. Wel bonobo-achtige wezens, vraag maar aan primatoloog Frans de Waal. We waren als bonobo-achtigen gewend aan een dominante positie van de vrouwen.
Als aapmensen, levend in een voor mensapen nogal gevaarlijke savanne-achtige omgeving waarin de wet gold van de overleving van de snelste, met de grootste slagtanden, de scherpste horens, of grootste gestalte met de dikste huid, waren zich op hun voeten voortbewegende – dus nog eens extra trage – mensapen gedwongen tot het foerageren in zeer hechte groepen. Derhalve in de grootst mogelijke onderlinge harmonie. Niks geen macho-gedrag, veel te gevaarlijk. De mannen deden braaf wat de vrouwen van hen verwachtten, en dat zou zo miljoenen jaren doorgaan, tot ieders tevredenheid.
Ons Scheppingsverhaal
SCHEPPINGSVERHAAL?
Ja, ons menselijke ontstaansverhaal. Het vertelt hoe wij van mensapen tot talige wezens geworden zijn. Wat taligheid doét met een dier. Wij leven in een woordenwereld, een wereld van benoemde dingen. Voor ons bestaan de dingen slechts als we er een woord voor hebben. Dichters zijn ‘scheppende kunstenaars’: met hun woorden scheppen zij hun poëtische werkelijkheid.
Vandaar dat ik ons ontstaansverhaal ‘scheppingsverhaal’ durf te noemen. Het onderscheidt zich van de oude scheppingsverhalen dat het op wetenschap gebaseerd is. Let wel, het is dus geen wetenschappelijk verhaal, want ik ben geen wetenschapper. Ik gebruik er wel alles wat de relevante discipline-wetenschappen zoals antropologie, archeologie en paleoantropologie aan gegevens aandragen, bij om zo dicht mogelijk bij de echte gebeurtenissen te komen die ons gemaakt hebben zoals we vandaag zijn.
Want wat is waarheid? Dat is de werkelijkheid van heden en verleden, blootgelegd met alle voor ons beschikbare wetenschappelijke middelen. Aangezien de wetenschappen alsmaar blijven doorgaan, blijft de waarheid altijd onderweg. Het is als een steeds verschuivende horizon, de waarheid groeit met ons mee. Voorwaarde is dat er alles bij in stelling gebracht wordt en dat er niets buiten beschouwing gelaten wordt. Elk wetenschappelijk feit dat niet mee mag doen, trekt het bouwsel van de waarheid scheef.
Ons Scheppingsverhaal (PDF, versie 9 juni 2015)
Versie 9 juni 2015
Continue reading
God (wijzelf) en zijn latere schrikbeelden
Door Frans Couwenbergh
Update 8 aug. 2014
WOORDJE VOORAF
Deze tekst begon ik in 2004 naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh door Mohammed B. en zette hem in 2007 op mijn toen begonnen website Mens2000.
In 2014 schreef ik mijn tekst Eva en Adam. Een nieuw Scheppingsverhaal voor de Humanistendames. Voor het eerst maakte ik een gedegen studie vanMohammed, de stichter van de Islam. Met alle beschikbare materiaal dat er vandaag voor een geïnteresseerde leek beschikbaar is. Nou, dat bleek veel te zijn. Omdat Mohammed veel later leefde dan de godsdienststichters vóór hem, en zijn volgelingen werkelijk iedere scheet van hem hebben onthouden en alles wat over hem herinnerd werd, later werd opgeschreven, valt er een gedetailleerd verhaal over hem te reconstrueren. Nou, ik vind het best een spannend wedervaren. En ook verhelderend over de aard van de Islam. Ook hier geldt: als je het begin ervan weet, snap je de rest beter.
Maar het Mohammedverhaal werd twee keer zo lang als het verhaal over hoe wij van apen tot mensen geworden zijn, plus het verhaal over het begin van het Judaïsme en plusdat van het Christendom bij elkaar. Dat bracht het humanistendames-scheppingsverhaal ernstig uit het lood. Dus ik bedacht: het is wel passend voor het boekje De God van Mohammed B. en dan schrijf ik het Islamverhaal uit ’t hoofd in het kort opnieuw voor het humanistenboekje.
INHOUD
Waartoe zijn wij op Aarde?
Impressie van de Aarde in kwestie. Zij is een planeetje rond het kleine gele sterretje dat je met een goed vergrootglas nog net kunt ontwaren halverwege twee van de buitenste armen. Om het unieke micro-planeetje Aarde te zien heb je een microscoop nodig. Bedenk hierbij dat onze Melkweg (deze ‘impressie’ laat hem zien van bovenaf of onderaf, maar vanaf Aarde zien wij ‘ons’ sterrenstelsel van de zijkant, als een lichtende baan aan de nachtelijke hemel) slechts één van de honderden miljarden sterrenstelsels is van het heelal. De sterrenstelsels bevinden zich meest in clusters. Tussen die clusters in is het heelal vooral leeg, op de zg. donkere materie na, een van de grote problemen van de kosmologie. Ach, we weten nog maar zo weinig. Maar zelfs dit ene besef is al zo veel meer dan de oude kerkvaders wisten …
door
Frans Couwenbergh
(update 14 feb.07
INHOUD
Inleiding
Hoofdstuk I over het verhaalloos worden van onze samenleving
Hoofdstuk II ons aller ontstaansverhaal
Besluit
inleiding
“Waartoe zijn wij op aarde?”
Dat vraagt de lezer(-es) van deze site zich af, anders had zij/hij de tekst niet opgezocht.
Voor mij betekent dit dat geachte lezer(-es) dan een oudere ex-katholiek moet wezen!
Waarom? Omdat deze vraag letterlijk de eerste is uit de catechismus, die elk katholiek kind in de jaren vijftig van de vorige eeuw[1] in de eerste vier leerjaren van de lagere school uit het hoofd moest kunnen opdreunen. Ik weet niet of de kinderen met ouders van andere confessies beter af waren maar voor ons – ik heb er ook aan moeten geloven – was het een plaag. (Nou ja, de onderscheidingsdrang welke mij toen al kenmerkte, maakte het kunnen opdreunen voor mij ook een prestigemogelijkheid.)
Waarom ex-? Wanneer u nog steeds praktiserend katholiek zou zijn, lag het antwoord voor u al vastgelegd in uw denken. En: dan bezocht u geen sites als deze.
U bent hier als ex- helemaal aan het juiste adres. U krijgt hier niet alleen uitleg hoe u ex- bent gewórden – ook al is het nog zo’n individueel gevecht, de omstandigheden waarin u in gevecht geraakt bent liggen buiten u – maar ook hoe u nieuwe zingeving kunt verwerven, die ook nog eens meer aan uw diepste wensen tegemoet komt. Want dat is het waar uw vraag in wezen om draait: om zingeving.
Evengoed een rare vraag eigenlijk. Hij veronderstelt een Bedoeler. Een Hoger Wezen dat uw er-zijn, of van ons (mensheids-) er-zijn bedoeld heeft. Uw vraag zou dan luiden: wat heeft de Bedoeler met mijn of ons er-zijn voor? En dan ook nog: “op aarde”! Net of iemand ook ergens anders zou kunnen toeven. Als je even naar die Melkweg-impressie kijkt op het titelblad, weet je al genoeg. De catechismusvraag gaat er van uit dat u in een hemel gelooft waar u, althans uw ziel, na uw overlijden voortleeft (voor zover een ziel leeft dan). Maar dat geloof heeft u verlaten (om het even wat in dit zinnetje onderwerp of lijdend voorwerp is).
Maar aan deze onzin denkt u allemaal niet, u bedoelt gewoon: wat is de zin van mijn leven en ons samenleven, nu de zingeving van vroeger is weggevallen. En dat vraagt niet alleen u, ex-katholiek, zich af maar ook heel wat jongeren die nooit ‘iets’ zijn geweest. Ik citeer de 26-jarige acteur Thijs Römer, in het interview in de Volkskrant van 19 februari 2005 (braaf plakboek!): ‘Als ik niet werk, als ik niets doe, krijg ik last van de hamvraag. Wie ben ik en waarom ben ik hier? Daar heb ik dus geen antwoord op.’
Een heel menselijke vraag dus, waarop al lang een bevredigend antwoord had moeten klaarliggen. Voorgebakken door mensen die er in doorgeleerd hebben. Door onze filosofen dus. Waar dienen die anders voor? Wat voeren die lui uit eigenlijk?
Wees er maar van verzekerd dat die meer uren maken dan een bouwvakker, zonder er meer voor betaald te krijgen. Maar waar ze het dan zo stervensdruk mee hebben, daar schieten u en ik vaak weinig mee op, inderdaad. We krijgen het er nog over.
Wat is de zin van uw leven en van ons samenleven, daar bent u naar op zoek en daar hoop ik zinnige dingen over naar voren te brengen.
we zijn alleen
Dat moet ik vooropstellen. Er is geen Bedoeler, geen Hogere Macht die “has got the whole world in His hands”. Net als The Brights[2] ga ik er van uit dat u inmiddels een ‘naturalistische’ kijk op uw bestaan hebt – hetgeen inhoudt dat u niet langer gelooft in een voortbestaan na het overlijden, in een hemel of wat dan ook.
Voor iemand die nog nooit, zoals ik op de Daalseweg in Nijmegen in mijn derde studiejaar (1960), of iemand anders op een andere willekeurige plek en op enig moment, tot zich heeft laten doordringen dat we echt alleen zijn, op deze schitterende blauwe planeet die haar rondjes draait rond een geel sterretje in een overal[3], zelfs binnen het eigen zonnestelsel, onherbergzaam heelal – voor die vrouw of man is het een moeilijk te verteren gedachte dat ons bestaan niet door een Hoger Wezen geschapen of bedoeld is. De gedachte dat er echt niemand is die alles op de wereld in Zijn handen houdt, geen Alles-bestierder of Hoger Wezen, deze gedachte is voor de meeste mensen met een godsdienstige achtergrond ondraaglijk licht. Want dan wordt de catechismusvraag “Waartoe zijn wij op aarde?” ineens een echte vraag en is het geïndoctrineerde antwoord foetsie.
Als je dan (ik toen op de Daalseweg) na vaak al jaren door deze enge gedachte belaagd te zijn geweest, op zeker moment jezelf voorneemt om God definitief uit je mens- en wereldbeeld weg te gummen en tot je te laten doordringen dat we écht alleen zijn … ervaar je even een gevoel van existentiële verlatenheid. Je voelt heel even, dwars door eventuele zonnewarmte heen, de kou van het immense heelal onze dwergplaneet overvallen. Maar dan kijk je om je heen en zie je dat de mensen op straat gewoon hun boodschappen blijven doen en dat onze wereld gewoon doordraait zoals ze dat al 4,57 miljard jaar doet.
Vanaf dat moment voel je, heel gek, wel meer de medeverantwoordelijkheid om dat planeetje zo leefbaar mogelijk te houden. En voel je je meer met je medemensen verbonden. Omdat we het hier samen moeten zien te redden.
Er is voor een naturalistisch in het leven staand mens geen ander antwoord op uw vraag Waartoe zijn wij op aarde? te geven, dan: nergens toe. Er is geen Bedoeler die u of mij of de mensheid geschapen heeft. We zijn gewoon op aarde gegroeid, als één van de vele levensvormen. We zijn er gewoon, en we moeten er het beste van zien te maken.
Wel een beetje kaal en kil antwoord. Maar ik beloof u dat deze tekst u een veel rijker mens- en wereldbeeld zal bieden dan het oude dat u verloren hebt.
onze filosofen
We zijn één van de vele levensvormen. Maar wel een heel unieke en afwijkende.
Over hóe we dat geworden zijn – ook een goeie vraag toch? – weten onze filosofen ook al geen antwoord aan te dragen. En als je hen die vraag toch stelt, dan antwoorden ze dat het een heel goeie vraag is! En dat het er maar vooral om gaat, de juiste vragen te stellen!
Nee, aan antwoorden doen ze niet. Hooguit komt er een filosoof met de flauwiteit dat we juist heel blij mee moeten zijn[4] dat het leven geen zin heeft.
Ja, ik doe nu de vele prachtige filosofen die ons taalgebiedje alleen al telt, zwaar onrecht, en ik schaam me bij voorbaat. Maar waarom is er dan geen antwoord zoals deze tekst op die goeie vraag wél biedt, van de hand van welke filosoof dan ook?
Het kan overigens erger. De aan de weg timmerende rechtsfilosoof Hans Kinneging roept: “De mens is van nature een “woeste barbaar, die zonder bedenken moordt en rooft.” (Trouw, Letter&Geest, 30 mrt. ’96). En hij kan dat straffeloos roepen ook nog. Omdat er geen boek is waarin de menselijke natuur wordt beschreven[5]. Niet dat hij in zijn boude stellingname door alle filosofen wordt bijgevallen, maar er is ook niemand die hem met argumenten weerspreekt.
Je voelt met je klompen aan dat hij het mis heeft. Ook al gebeurt er van alle mogelijke rottigheid in de wereld, je ziet toch elke dag ook het tegendeel van de ‘woest barbaar’ om je heen. De tv-reclames laten altijd een aardig mensbeeld zien. Mensen nemen het normaal op voor elkaar, zijn aardig voor elkaar en springen in het water om een drenkeling te redden. En wanneer dat onverhoopt een keer niet gebeurt, is iedereen ontzet. In de verwarrende eerste uren van de stroomuitval waren de Newyorkers aardig voor elkaar, zo kopte de krant[6]. En zo schieten u zelf ook genoeg voorbeelden te binnen. Voor menig filosoof was het een gegeven dat wij uit onszelf naar het goede verlangen en dat ook doen zonder welk kerkelijk gebod dan ook, en voor Immanuel Kant (1724-1804) die ook vandaag nog als topfilosoof geldt, was het zelfs een cathegorisch imperatief.
Is dat aardige dan soms tegennatuurlijk gedrag, Kinneging? Als mensen van nature gewelddadig en misdadig zouden zijn, zouden wij toch geniéten van oorlog en geweld, immers zo lekker in de lijn van onze natuur liggend? En zouden wij kwaadaardig gedrag bij onze kinderen toch juist aanmoedigen? Het tegendeel is het geval: wij balen als een stekker bij zinloos geweld, en gaan radeloos in de weer met waxinelichtjes, bloemen en beertjes.
Waar haalt zo’n filosoof toch dat onjuiste, ontmoedigende en dus contraproductieve mensbeeld vandaan? Het simpele antwoord is: filosofen hebben nooit anders geleerd in hun opleiding. Voor de oude filosofen was ‘de mens’ ook ten kwade geneigd. En het postmodernísme heeft onze filosofen al helemaal tot geestelijke impotentie gebracht.
Dat met de natte vinger tot stand gekomen negatieve mens-idee kun je de oude Grieken noch Thomas Hobbes kwalijk nemen: die hadden nog geen menswetenschappen tot hun beschikking om tot een gefundeerd standpunt inzake de menselijke natuur te komen. Voor onze filosofen zijn die kennisbronnen intussen volop beschikbaar, maar ze doen er vooralsnog niets mee. Van de ene kant heb ik daar begrip voor: filosofen zijn ook maar mensen, staan onder druk van colleges geven, van vakliteratuur bijhouden en publiceren; vaak ook van deelnemen aan de maatschappelijke discussie en dus dag- en weekbladen bijhouden; en ze hebben ook nog man/vrouw en evt. kinderen die ze niet mogen verwaarlozen, noch hun relaties. Het je dan ook nog eens op een veelheid van andere vakgebieden begeven (en dat is een onvermijdelijke eis) om de menselijke natuur te reconstrueren is eigenlijk niet meer te behappen. Van de andere kant : we kunnen niet blijven voortmodderen met dat oude patriarchale, ontmoedigende en contraproductieve mensbeeld.
De westerse filosofie, geboren met de eerste vormen van vrije markt: in de Griekse stadstaten, begon als natuurfilosofie en met een bereidheid tot het onderzoeken van alle dingen. Het zou in de rede liggen dat met de doorbraak van de echte vrije markt in de jaren zestig de filosofie opnieuw natuurfilosofie zou worden, dus met weetgierige ogen op de groeiende inbreng van alle mens- en natuurwetenschappen. Maar door weet ik welke oorzaak (invloed van de existentiefilosofie misschien?) is de continentale filosofie van de Tweede Wereldoorlog decennia lang door de foute Heidegger gedomineerd geweest. Reden waarom ik in mijn studententijd de filosofiecolleges al gauw voor gezien hield.
De Amerikaanse filosofie heeft daar minder last van gehad. Het oog houden op de inbreng van alle mens- en natuurwetenschappen is een instelling die door de Amerikaanse[7] filosoof Rorty bepleit wordt. De filosoof moet weer een uomo universale worden: iemand die kennis neemt van een veelheid van disciplines zonder zich in één ervan te verdiepen of er een bijdrage aan te willen leveren, zo vindt Rorty.
De werkelijkheid is dat de filosofie zelf al lang is uiteengevallen in een veelheid van subdisciplines. Oké, één van die subdisciplines dan, de filosofische antropologie? Michael Landmann schrijft in zijn standaardwerk Philosophische antropologie (Berlijn, 1964): “De duiding die [de mensheid] van zichzelf geeft, haar voorstelling van zichzelf, van haar wezen en haar bestemming, blijft niet zonder invloed op hetgeen zij daarna ook feitelijk is”. En: “Iedereen voelt vaag dat de vraag naar de mens onze beslissende vraag is.”
Het lijkt dat het fenomenologische getheoretiseer in het voetspoor van Husserl, Heidegger, Gadamer of Ricoeur , wat ik nooit anders heb kunnen zien als betaald hobbyisme van filosofen naar wier talenten maatschappelijk relevanter onderzoek kon fluiten, eindelijk wordt beëindigd. Aan de Universiteit van Amsterdam, het bolwerk ervan, worden de laatste beoefenaars ondergebracht bij de letterenfaculteit, zo las ik in De Groene van 23-9-2000.
Hopelijk gaat de wens van Landmann en Rorty nu in vervulling en gaat er nu door echte vaklui gewerkt worden aan het antwoord op uw vraag: “Waartoe zijn wij op aarde?”
Maar ik betwijfel of hun antwoorden het zullen halen bij wat ik u te bieden heb. Want het blijven filosofen, die vooralsnog geen kaas gegeten hebben van de menselijke natuur.
Hoofstuk I
Over het verhaalloos worden van onze samenleving
de vrije markt en haar televisie
Hoezo ‘verhaalloos’?
Mensen hebben vanaf de vroegste tijden van hun mens-zijn – daarbij moet je denken aan zo’n beetje twee miljoen jaar! – hun leven en wereld altijd beleefd als deel uitmakend van hun scheppingsverhaal. Dat doe ik in hoofdstuk II uit de doeken, dus hier moet u dat nog even gewoon aannemen. Toen de mensen vijfduizend jaar geleden in klassenmaatschappijen kwamen te leven, was het de elite die haar positie legitimeerde met het heersende Verhaal, al dan niet bij monde van een met haar solidaire priesterklasse. Vroeger functioneerde hier het christendom als het heersende Verhaal. Vandaag is driekwart van de mensen buitenkerkelijk en functioneert het niet meer.
Geen heersend systeem zonder een heersend verhaal. Mensen kunnen niet goed samenleven zonder dat er in hun samenleving een verhaal heerst dat de zin geeft aan hun samenleven. Deze tekst draait zo’n beetje om de uitleg over deze menselijke conditie, dus het gaat allemaal heel helder worden. Ik volsta hier even met de constatering dat we een heersend Verhaal nodig hebben om goed te kunnen samenleven, en dat de problemen van ons samenleven vandaag voor een groot deel zijn terug te voeren op het ontbreken ervan. Waarom, of waardoor zijn bij ons de kerken leeg gaan lopen?
Eind vorige eeuw was ik, onderweg naar een werkplek, oorgetuige van een radiodiscussie met een viertal P.I.’s (‘Publieke Intellectuelen’). De vraag was wat er nou in de aflopende eeuw als belangrijkste fenomeen moest worden aangetekend in het boek der geschiedenis. Er werd van alles geopperd, maar niet de televisie. En toch heeft die de wereld van die eeuw en eigenlijk onze hele geschiedenis veranderd. Het laatste wat een vis zal ontdekken is het water waarin hij zwemt, moet je maar denken.
Een terloopse uitvinding. En de goedwillende individuen die het medium televisie binnen ieders bereik brachten, hadden daarbij echt niet de gedacht dat het zulke maatschappelijke veranderingen teweeg zou brengen. Het was weer net zoiets als met onze P.I.’s: individueel vinden ze zichzelf niets voorstellen, maar gezamenlijk bepalen ze elkaars en ons aller denken. De gevolgen van de ‘hobby’ van die goedwillende individuen hebben de hele mensheid in een historisch nieuwe situatie gebracht. Ze zijn ook de oorzaak van uw hamvraag: waartoe zijn wij op aarde? Vóór het televisietijdperk kon u het antwoord nog dromen, geïndoctrineerd als u toen nog werd.
Televisie is met haar bewegende beelden en superbe schijn van werkelijkheid een ongemeen indringend medium. Je kunt er je ogen bijna niet van af houden (– nou ja, dat zeg ik, die zijn televisie op de logeerkamer heeft staan en niet eens meer weet hoe die te bedienen!). Hiermee nu drong de markt vanaf de jaren zestig door tot in alle huis- en bovenkamers, zelfs (of juist) in de nederigste. Het medium was sterker dan het klokgelui en de jaarvullende rituelen van de kerken. Het was er namelijk elke dag en in iéders vrije tijd. Het was er in alle Westerse landen, overal waar de vrije markt heerste.
Ze (‘markt’=vr.) presenteert in haar reclames en shows een mensbeeld ter identificatie. Maar wel: háár mensbeeld.
Dat was tot op dat moment in de geschiedenis het privilege van de kérken geweest, om de mensen hun mensbeeld aan te reiken … Waarom heeft de vrije markt in haar reclames niet gewoon het christelijke mensbeeld overgenomen?
Dat beeld van die zondige en van Gods genade afhankelijke mens? Daar kan de vrije markt echt niets mee. Ze kan om te beginnen niets met godsdienstige of politieke of regionale scheidslijnen tussen de mensen. Wanneer ze die ‘meeneemt‘ in haar reclames, verkleinen die de markt immers. Dus onthoudt de vrije markt-televisie zich angstvallig van iedere godsdienstige of politieke of regionale of andere scheidslijnveronderstellende verwijzing.
Vervolgens kan ze ook niets met dat godvrezende mensbeeld. De mensen moeten juist in volle vrijheid verlangen naar alle genotsmiddelen die de vrije markt in de aanbieding heeft.
Ze kan niets met verschillen, niet tussen man en vrouw, niet tussen rijk en arm, niet tussen volwassene en kind, niet tussen intelligent en dom, niet tussen adel en plebs, niet tussen stad en platteland, zelfs niet tussen landen of culturen. De vrije markt schakelt alles en iedereen gelijk. En ze kan vooral niets met scheidslijnen tussen geloven of politieke partijen.
Ze presenteert derhalve consequent een gelijkgeschakelde a-religieuze, a-politieke, vrouw- en kindvriendelijke, aardige, op spullen azende consument ter identificatie. En dat doet ze niet weloverwogen of ideologisch, dat doet ze domweg. Ze doet het massaal, want ze is niet iemand, ze is ook geen groep of klasse, ze is een mechanisme.
Dat heeft op een door niemand bedoelde of voorziene manier gewerkt. (Ook niet door de sociologen; maar wel al heel gauw door de dominees, die hadden de mentaliteitsbeïnvloedende macht van de televisie in de smiezen – het is tenslotte hun broodwinning – en verboden hun gemeenteleden om zo’n ‘duivels’ ding in huis te halen!) De kerken begonnen aan een onstuitbare leegloop; de zondige van Gods genade afhankelijke mens verdween door de achterdeur. Ook andere oude verbanden zoals politieke partijen, vakbonden, verenigingen liepen leeg, de mensen werden vrij en individualistisch.
Vrij ook in politieke zin: de gelijkschakelende werking die uitging van deze massa-beïnvloeding -waarop je niemand kunt aanspreken[8] – deed de oude regentenklasse verdwijnen. De kerken verloren hun aloude sponsors en boetten zo ook nog aan maatschappelijke status in. Persoonlijk heb ik dat, als atheïstisch geworden ex-priesterstudent, toch wel schrijnend gevonden. Ik genoot van het proces, maar identificeerde me met de bekleders van de geestelijke ambten, de toogafleggers, de uittreders: mijn soort mensen. (Maar u bent ook mijn soort mensen, hoor lezer(-es).)
Ook met standsverschillen kan de vrije markt niets. Vroeger keek de burger Jan met de Pet met de nek aan. Dat is nog steeds wel een beetje zo. Geen standsverschil maar nog wel verschil in opleiding en achtergrond; de burger (ik dus) zal zijn werkster en klusjesman, hoezeer hij voor zijn welbevinden ook van hen afhankelijk is, niet op zijn feestjes vragen want daar zouden zij ‘detoneren’. Maar de handel wil massaconsumptie en kan niets met de beperking tot de burger. Dus is Jan Modaal geworden en verburgerlijkt. En zo moet het ook gaan. De burger (ik dus) moet verdwijnen. It’s the economy, stupid.[9]
Een historisch nieuwe situatie zei ik. En dat is niet overdreven. Een vijfduizend jaar lange geschiedenis van godsdienstgestuurde en politioneel bewaakte klassenmaatschappijen met een kleine elite en een kansloze massa kwam in het Westen door de vrije markt aan zijn einde. Een heersende klasse kenmerkt zich immers altijd en overal door geheime politie, persbreidel en goelags. Dat kent de Westerse samenleving, als eerste in die vijfduizend jaar oude geschiedenis der mensheid (van geschiedenis spreken de geleerden vanaf de uitvinding van het schrift; de tijden daarvoor heten pre-historie), niet meer.
Wel een machtige economische elite, maar die wordt door een voldoende sterke democratie in bedwang gehouden. Dat aan die democratie, net als aan een huwelijk, voortdurend gewerkt moet worden en dat dat vandaag weer hard nodig is, is een andere zaak en daar gaan we ook wat aan doen. Het gaat nu om de vaststelling dat onze consumentenmaatschappij de eerste sinds vijfduizend jaar is die geen klassenmaatschappij meer is.
Leve de vrije markt dus, laat die maar lekker globaliserend[10] doorwerken, de moskeeën, synagogen en tempels leeg laten lopen en ook daar de mensen bevrijden uit hun keurslijf van ‘oude vormen en gedachten’. Ze worden er, net als wij, echt gelukkiger van. (Zie het geluksonderzoek van Ruut Veenhoven, Erasmus Univ.) En zeker als we nu het gat dat de vrije markt in onze gemeenschapsbeleving en zelfbeeldvorming slaat, gaan opvullen. Het marktmechanisme is een dom mechanisme, dus we zullen ons mensbeeld zelf moeten vormgeven.
de Grote Verhalen
De kerken begonnen aan een niet te stuiten leegloop. En niet alleen de kerken, ook de vakbonden en de politieke partijen. Alle verbanden werden losser, de mensen werden individualistisch. Einde van de Grote Verhalen waarbinnen de mensen eeuwenlang hun mens- en wereldbeeld hadden aangereikt, veelal zelfs voorgeschreven, hadden gekregen.
De postmoderne filosofen onder aanvoering van François Lyotard bejubelden terecht het einde van de ‘Grote Verhalen’, waarmee ze de onderdrukkende systemen van fascisme en communisme, en impliciet ook het Grote Verhaal van de westerse samenlevingen: het onderdrukkende Christendom, aanduidden. Nogmaals: terecht, want bedoelde Grote Verhalen waren – en wat het Christendom betreft, zíjn – collectivistisch.
Collectivistisch betekent: uitgaand van de opvatting dat het individu het beste af is als het zich willoos onderwerpt aan het collectief, de gemeenschap. Wat goed is voor het collectief is ook goed voor elk individu van dat collectief. De hoogste zin voor het leven van het individu is gelegen in het zich opofferen voor het collectief.
Wat goed is voor het collectief, wordt echter uitgemaakt door De Grote Leider en daar zit de makke. Een collectivistisch systeem is per definitie dictatoriaal. Collectivisme staat lijnrecht tegenover individualisme, zoals dictatuur staat tegenover democratie.
De monotheïstische godsdiensten, jodendom, christendom en islam, zijn inherent collectivistisch. Ze projecteren het doel van het leven buiten het individu, op een hoger doel: de eenwording met God in het hiernamaals. Het individu is volgens de patriarchale monotheïstische zegslieden een nietswaardige worm, zondig en van Gods genade afhankelijk. Kortom, monotheïsme is inherent ondemocratisch en inherent patriarchaal, zou je moeten concluderen. Maar verderop in de tekst toon ik aan dat dat niet per se hoeft.
Het langzaam aan macht winnen, in het Westen, van de markt die wezenlijk democratisch is, en van de aan haar verbonden koopliedenklasse, heeft dit achterlijke collectivistische denken doorbroken en Verlichte ideeën bij de Westerse geleerden en intellectuelen van de 18e eeuw doen post vatten. Het is inherent aan de vrije markt dat zij ‘oude vormen en gedachten’ doet verdwijnen: ze is niet alleen wezenlijk democratisch maar ook wezenlijk vernieuwend, progressief.
Vooralsnog echter bracht zij, in die 18e eeuw, armoede op het platteland en grove uitbuiting en kinderarbeid in overbevolkte steden. Dat deed de behoudende geesten (terecht) pijn, maakte hen nostalgisch, deed hen verlangen naar de ‘onbedorven natuur’. Gaf hen restauratieve ideeën in.
Een van die geesten was Rousseau. Via de Franse missionarissen[11] had hij kennis gekregen van primitieve indianengemeenschappen die nog geen ongelijkheid en armoede kenden. Dus wat hadden de vooruitgang en de Verlichting dan helemaal opgeleverd aan menselijk geluk? “De mens werd vrij geboren, en overal ligt hij in ketenen geboeid!” hoonde hij. Hoe kunnen wij onze samenleving weer vrij maken? Het romantische idee was: er zou een ‘sterke man’ moeten zijn die zich in dienst zou stellen van het belang van de samenleving. Jean-Jacques (1712–1778) dacht dit uit in zijn boek Du Contrat Social (1762). Daarin beschrijft hij de staat als een collectief ‘lichaam’, als een ‘zedelijke persoonlijkheid’, waar wij burgers een ‘onscheidbaar deel’ van uitmaken. Dat staatslichaam behartigt de ‘collectieve wil’ en dient een absolute macht te krijgen over zijn leden. Individuen zijn niet in staat om zelf te bepalen wat goed voor hen is, dat moet de Staat doen. En wel bij monde van een ‘mythische’ wetgever (een ‘sterke man’ dus), aan wiens bevelen de burger blindelings dient te gehoorzamen.
De eerste die de aanbeveling van deze denker ter harte nam was de voorman van de Jacobijnen, Robespierre, de eerste ideologisch geïnspireerde massamoordenaar van de moderne tijd (Parijs, april-juli 1794). Rousseau was toen 16 jaar dood.
In de daaropvolgende eeuw vatte Rousseau’s collectivistische denkbeeld niettemin post bij de Duitse ‘Dichter und Denker’ van Pruisen. Fichte was hoogleraar filosofie van de beroemde universiteit van Berlijn. Die gaf aan Rousseau’s denkbeeld van de staat als collectief lichaam waarvan het individu zich een ondergeschikt deel dient te achten (“Het individuele leven bestaat niet echt, aangezien het van zichzelf geen waarde heeft.”…), een racistische draai: “Alleen het Ras bestaat, en vertegenwoordigt het werkelijke leven.” Alle leven buiten het Ras was minderwaardig en ongelukkig. En het beste Ras was toevallig het zijne: de Duitsers waren namelijk het “Oervolk”, zo orakelde Fichte. De Leider van dit Volk (de ‘sterke man’) was de verpersoonlijking van de Duitse natie en kon oordelen voor en over het volk.
Met deze theorie werden generaties Berlijnse studenten begeesterd. Temeer omdat Fichte’s opvolger, de beroemde Hegel, hierop voortfilosofeerde. Hegel ontwikkelde een mystieke variant van het collectivisme. Volgens hem is er in de geschiedenis een Wereldgeest actief. De staat die op dat moment de Wereldgeest het best belichaamt, is dan de Wereldhistorische Natie en heeft het recht en zelfs de plicht om de zwakkere naties aan zich te onderwerpen, desnoods met militaire middelen. (Nog maar een geluk dat Bush niets leest.) Vroeger in de geschiedenis was dat het Romeinse Rijk, en ook de Grote Napoleon was even de Grote Leider, maar nu was (dat verzín je toch niet) zijn land, Pruisen, de Wereldhistorische Natie. De Berlijnse studenten waren niet meer te houden.
Deze blauwdruk van de ideale samenleving verbreidde zich niet alleen over Pruisen maar over de hele intellectuele wereld van de 19e eeuw. Marx en Engels waren doordrongen van de collectivistische idee. Hitler schreef in Mein Kampf (1923): “Het is noodzakelijk dat het individu leert beseffen dat zijn eigen ik van geen enkel belang is in vergelijking tot het bestaan van zijn natie.” “Het individu moet zich opofferen aan het collectief”. Een bekende Nazi-slogan luidde: “Du bist nichts, dein Volk ist alles”. Mussolini’s motto was: “Alles binnen de Staat, niets buiten de Staat, niets tegen de Staat”. Als we ooit over de ‘geest van de tijd’ kunnen spreken dan was het toen wel. Die geest was het collectivisme. Toen Hitler, als een soort Pim Fortuyn-avant-le-dâte[12], kwam spreken op de universiteit van Berlijn, zat de zaal niet alleen afgeladen vol maar er zat ook een groot aantal professoren prominent vooraan.
De Dichter und Denker hadden er de geesten rijp voor gemaakt. Die van Hitler (6 miljoen doden), die van Lenin en Stalin (60 miljoen doden), die van Mao (35 miljoen doden) en Pol Pot (ruim 2 miljoen doden) en van de keizer van Japan (zes miljoen doden). Van geesten van de Turkse ideologen die de moord op 1.8 miljoen Armeniërs lieten plegen, en die van nationalistisch China (tien miljoen doden).
Kortom, dit zijn de Grote Verhalen waar Lyotard het over heeft. Heersende denkstromingen.Terwijl in de 18e eeuw het individualisme nog hoogtij vierde en de Amerikaanse Founding Fathers er van uit gingen dat het de functie is van de staat om de rechten van het individu te beschermen, raakten in de 19e eeuw de intellectuelen in de ban van het collectivisme, hingen het geloof aan dat het voortbestaan van het collectief (in de vorm van de Staat, de Natie of het Ras) het hoogste doel is van het leven op aarde en dat het de taak of plicht is van het individu om dat hogere doel te dienen. Het collectivisme was in de eerste helft van de twintigste eeuw het universele politieke geloof, ook in landen als Groot-Brittanië en de Verenigde Staten. Het is dit geloof dat in de eerste helft van de 20e eeuw de wereld veroverde en uitmondde in de holocaust en al die andere genociden die Lyotard tot zijn afschuw voor Grote Verhalen hebben gebracht.
Ze waren allemaal gebaseerd op het denkwerk van Rousseau, Hegel, Fichte en hun geestverwanten. Allemaal filosofen, dus met niet meer kennis van de menselijke natuur dan Plato of Aristoteles hadden. Of die Hobbes (1588-1679) had. Kinderen van hun tijd, nog niet beschikkend over menswetenschappen zoals vandaag, levend in tijden van burgeroorlogen, godsdienstoorlogen, monotheïsme en slavernij.
Ik herhaal het: die filosofen valt het niet kwalijk te nemen. Onze filosofen daarentegen zouden nu beter moeten weten. We kunnen de postmodernen alleen maar bijvallen in hun afwijzen van die oude Grote Verhalen. Maar wat hen aan te wrijven valt is, dat het hen ontbreekt aan wetenschappelijk inzicht in onze menselijke natuur. Hun niet-weerspreken van Kinneging’s (ongetwijfeld provocerend bedoelde, maar wel herhaalde want in zijn rechtse kraam te pas komende) stellingname is veelzeggend: ze hebben niet echt argumenten in huis.
Hoog tijd dat ik een visie neerleg over
de menselijke natuur
Dat is een ‘drietrapsraket’.
Eerste trap: we zijn een vorm van leven. Drie en een half miljard jaar geleden ontstaan met de eerste levensvormen. Daarin draait het om zoveel mogelijk energie aan te onttrekken aan je omgeving voor je eigen instandhouding en om het produceren van zoveel mogelijk nakomelingen. Dit in concurrentie met wat er van dezelfde bron leeft, ook al zijn het je soortgenoten.
Darwin noemde dat the struggle for life , een gevecht dat door the fittest steeds wordt gewonnen: door de het best aan de gegeven omstandigheden aangepasten – hoeven lang niet altijd de sterksten te zijn. Het ‘najagen van geld en goed’ is een vorm van dit eigenbelang. In principe, als levensvorm, zijn we egoïstisch en als heel kleine kindjes zijn we dat nog steeds. Het is het ikke-ikke-facet van onze driedelige menselijke natuur.
Mensen zijn in de tweede trap, als groepsdieren, ontstegen aan dat primaire ikke-ikke-gedrag. Wij behoren als groepsdieren tot een hogere vorm van leven: dieren die op een ingewikkeldere manier effectiever voorzien in het onttrekken van energie aan de omgeving ter instandhouding van hun organisme en voor hun voortplanting. Namelijk door als groep te opereren. De groep verschaft veiligheid aan jongen en biedt ze de kans om van de ouderen te leren. Elk groepsdier-individu heeft naast ikke-ikke-belang ook belang bij het overleven van de groep waar het van afhankelijk is. Het heeft belang bij de gebundelde kracht ervan, dus bij de harmonie binnen de groep en de leefbaarheid ervan. (Naarmate het zich er onafhankelijker van acht, door rijkdom en macht, heeft het minder boodschap aan de groep….)
Groepsdieren hebben dus een tweede been ontwikkeld om op te staan in het leven . Hebben twee zielen in hun borst, twee tegenstrijdige impulsen: egoïsme – altruïsme. Voor het reguleren van deze tegenstrijdige neigingen kent elke groep zijn heersende omgangsvormen, zijn ‘normen en waarden’, zijn cultuur.[13] Zelfs bij de naaste van onze ‘familieleden’ onder de groepsdieren, de chimpansees, werken deze ‘normen en waarden’ in onze menselijke ogen niet bepaald feilloos.
Mensen zijn namelijk, door hun specifieke evolutie, in een derde trap ook nog aan dat primitieve chimpansee-gedrag ontstegen, zijn supersociale groepsdieren geworden. De langste tijd van ons bestaan als aparte soort hebben we – dat gaan we zodadelijk zien – hypersociaal samengeleefd en dat heeft het hypersociale aspect van onze driedelige menselijke natuur gevormd. Als we volgens dat hypersociale kunnen leven, voelen wij ons op ons gelukkigst. Wanneer dat eenmaal gesneden koek is geworden voor onze filosofen, zullen ze veel wijzer uit de hoek komen. En dan zullen ze hun maatschappelijke functie waar ze voor doorgeleerd hebben en voor betaald worden, stukken beter kunnen vervullen.
Maar … (die gedachte komt nu onmiddellijk bij u op nu) vanwaar dan Holocaust, Rwanda en Kosovo en Bagdad? Gaat allemaal nog aan de orde komen, maar voor een onmiddellijk antwoord op uw gedachte alvast dit.
Na de laatste ijstijd, en vooral de laatste vijfduizend jaar, is onze supersociale soort in situaties komen te leven die frustrerend zijn voor haar supersociale natuur. Eerst de overpopulatie, met als gevolg oorlog: struggle for life maar dan tussen mensengroepen. Als direct gevolg van oorlog[14]: het machisme, de machtsovername door de mannen. Mannen kunnen niet goed (met automatisch duurzaamheidsperspectief zoals de vrouwen) met macht omgaan. Omdat de vrouwen bij onze soort altijd de gezaghebbende sekse is geweest, concentreren de onzekere mannen zich vooral op het marginaliseren van de vrouwen: machisme. Na de overgang op landbouw en veeteelt komen daar ook nog privé-bezit en slavernij bij als corrumperende factoren. Vanaf vijfduizend jaar geleden, het begin van de klassensamenlevingen, is het najagen van ‘geld en goed’ en van het directe eigenbelang het menselijk geluk gaan aantasten. Het geluk van iedereen, ook dat van de onderdrukkers zelf. De uitvinding van het monotheïsme (tussen 600 vóór en 600 ná C. geconsolideerd[15]) heeft van de grootste menselijke samenlevingen definitief mannenmaatschappijen gemaakt.
Maar het is allemaal niet in staat om onze menselijke natuur aan te tasten. Deze is in de loop van vijf miljoen jaar overerfelijk geworden. Vijfduizend jaar frustratie van die natuur is daar echt te kort voor. De hypersociale menselijke natuur blijft als een kurk tegen de onderdrukking in trachten boven te komen. Hoe zijn we aan dat hypersociale gekomen?
VJ’s (Verzamelaars/jagers)
De langste tijd dat onze soort bestaat, hebben ze geleefd als Verzamelaars/jagers.
Oei, dat moet ik even bij u inleiden. Mensen hebben een wel acht miljoen jaar lang verleden en vóór die tijd waren ze nog normale dieren. Mensapen. In Deel II ga ik schetsen hoe ze van mensapen tot mensen geworden zijn.
Bij christelijken hoef ik daar niet mee aan te komen want dat gegeven strijdt met hun geloof in ons door God geschapen-zijn. Maar u bent niet voor niks ex-katholiek en u leest (of kijkt) bovendien nog wel eens wat.
Dat we ‘familie’ van de chimpansees zijn kent u waarschijnlijk al vanwege het biologische feit dat we meer dan 98% van onze genen gemeenschappelijk hebben. Maar je kunt het ook zien aan onze luizen en vlooien, wist u dat? Heel gespecialiseerde beestjes, wier klauwtjes op speciaal haar zijn ingesteld en wier darmstelsel maar één soort bloed kan verteren. Nou, die maakt het niet uit of ze hun leven doorbrengen op een chimpansee of op u. En wist u, lieve lezeres, dat u een chimpansee-baby kunt ‘aanleggen’ of voor uw baby een chimpansee-vrouw zou kunnen inhuren als min? Heel gespecialiseerd spulletje, hoor, moedermelk.
Na ja, waar het hier even om gaat is, dat ook chimpansees van overnachtingsplek naar overnachtingsplek rondtrekken in een heel groot voedselgebied, en dat onze vroegste voorouders nooit een andere leefwijze gekend hebben … tot na de laatste ijstijd.
Deze manier om aan voedsel te komen is ongeveer het enige waar ze geen speciale aanpassing voor hebben hoeven te ontwikkelen. Als australopithecinen (aapmensen) leefden ze zo en als Homo (mensen), dus sinds twee miljoen jaar geleden, leefden ze zo. Tot … na de laatste ijstijd dus, tot 10,000 jaar geleden. Hoe lang is dat, gerekend vanaf 2 miljoen jaar geleden? 99,5 % van de tijd dat we mensen zijn, hebben onze voorouders geleefd als Verzamelaars/Jagers (VJ’s). Dat noem ik hier onze VJ-tijd. Vanaf die laatste 10.000 jaar geleden werden ze boeren, en dat noem ik AGR’s.
Er bestaan nog steeds VJ-groepjes ‘in het wild’. Althans, tot voor kort in elk geval en er zijn onderzoekers die kortere of langere tijd bij hen hebben doorgebracht en die hun mens-zijn beschreven hebben. Ik denk hierbij aan Inuit-volkjes in Alaska en Noord-Canada en aan de San in de Kalahari-woestijn. Maar er zijn meer onherbergzame plekken, zoals oerwouden, waar nog van die volkjes overleven. Juist vanwege de onherbergzaamheid van die plekken: die zijn voor boeren niet interessant en worden dus met rust gelaten. Dat ‘overleven’ klinkt wat dun, maar ze komen er niets te kort en zijn meestal weldoorvoeder en gezonder en zeker gelukkiger dan de boeren.
Laat ik u eerst wat mogen citeren uit het boek The other side of Eden (London 2001) van de Engelse antropoloog Hugh Brody.
In een tent van huiden – maar het kan ook een sneeuwhuis zijn of een van overheidswege verstrekte prefab-woning – wordt de baby wakker. Ze wordt opgepakt, gevoed, geknuffeld en er wordt tegen haar gepraat. Ze hoort de stemmen van de mensen in de ruimte, die van haar moeder die zegt dat ze lekker aan het drinken is. Al mag ze dat zelf weten, of en wanneer ze drinkt of er mee ophoudt. Alleen woorden van goedkeuring hoort ze. Als ze na het drinken indommelt, gaat ze in moeders amautik, de draagzak die onderdeel is van de parka en waarin ze tegen moeders rug ligt. De moeder voelt aan de bewegingen van de baby wanneer die moet plassen of poepen en dan wordt de baby eruit gehaald en boven een geschikte plek gehouden. Waarbij de moeder haar weer bemoedigend toefluistert. Moeder veegt de billetjes af en zegt”: “Nu is mijn dikkerdje weer lekker schoon, mijn schatje.” De opa komt er even bij, en zegt, met zijn gezicht vlak bij het hare: “Lief vrouwtje van me. Ben jij mijn kleine vrouwtje? Ja, jij bent mijn kleine vrouwtje!” De moeder glimlacht en houdt haar dochter voor hem omhoog: “Moeder? Ja, je bent mijn moeder!” Want ze is geboren kort na het overlijden van haar oma! Ze wordt beschouwd als de atiq, de geest van haar oma en ze heeft er ook de naam van geërfd. Hoewel alle baby’s koestering en veiligheid ten deel valt, wordt een atiq nog eens extra bemind en aanbeden.
Baby’s worden met respect behandeld – zoals iedereen door iedereen met respect bejegend wordt[16]. Baby’s krijgen alles en er wordt hen niets geweigerd. Mogen slapen wanneer ze willen, krijgen geen standjes want baby’s kunnen nog niets verkeerds doen.
Vanaf het begin van hun leven luisteren de kindjes naar verhalen. Niets wordt voor het kind verzwegen: het pikt toch alleen maar op waar het aan toe is om het op te pikken. Opa vertelt van de schepping van de zeezoogdieren, de belangrijkste prooidieren van de Inuit. Verhalen met alle seksuele en bloederige details, en mysteries. De kinderen luisteren zo lang ze willen, horen heel vaak dezelfde verhalen terug en groeien er zo mee op. Ze zien hoe de volwassenen elkaar respecteren en hoe ieder haar/zijn speciale vaardigheden en taken heeft. Ze leren de namen van de dieren en de dingen spelenderwijs kennen.
Alle antropologen die met de weinige nog een VJ-bestaan leidende gemeenschapjes te maken hebben, melden hetzelfde: de mensen zijn opvallend gezond en gelukkig en gaan allemaal op dezelfde respectvolle manier met hun kinderen en elkaar en met de dieren en planten en de aarde om. Ze moeten er van dag tot dag van leven dus dat ga je niet kapot maken. Want – voordat je misschien aan het romantiseren slaat – het VJ-bestaan is, zoals dat van hun mededieren, hachelijk. Je weet bij het wakker worden nooit wat en óf je die dag zult eten. De natuur is hard en kent geen mededogen. Want ze is, net als de vrije markt, slechts een dom mechanisme. Zíj blijven er blijmoedig onder. Ze weten niet beter: dat is het leven.
‘Edele wilden’ dus! Let wel: ik heb het over VJ’s. Nog geen 5 % van de primitieve stammen die door de antropologen beschreven worden. En ze maken geen onderscheid tussen VJ’s en AGR’s. Verreweg de meeste primitieve stammen zijn AGR’s: kennen al enigerlei vorm van Tuinbouw; dus (meestal) ook oorlogvoering en vrouwenonderdrukking. Gruwelijke voorbeelden zijn de Yanomamö en vooral de Berg-Papoea’s. Deze voorbeelden zijn het die het van Rousseau stammende begrip ‘edele wilden’ tot een lachertje hebben gemaakt. Hugh Brody is de eerst die er op wijst dat ze écht bestaan hébben en nóg bestaan.
Die Tuinbouw-volkjes laten heel goed de overgang van VJ naar AGR zien. Die laten zien wat er met de mensheid gebeurd is na de laatste ijstijd, dus zeg maar tienduizend jaar geleden. Toen overkwam de mensen wat de chimpansees 2,5 mjg overkomen is: overpopulatie. Met alle gevolgen voor hun manier van samenleven: overlevingsgevechten, machisme (mannen-overheersing), macht van de ene mens over de andere, ongelijkheid. Maar nu loop ik weer vooruit op hoofdstuk II.
Heb ik nu voldoende materiaal aangedragen om mijn idee voor het goede in de menselijke natuur te hebben aangetoond? Want in dat kader moest ik het over VJ’s hebben: over de manier waarop ons voorgeslacht 99,5 % van de tijd dat ze mensen zijn, hun wereld beleefd hebben. Zodat het een overerfelijke neiging in ons geworden is, waar we nog steeds mee ter wereld komen. Naar dat gelukkige VJ-bestaan verlangen we nog steeds intuïtief terug en aan dat gevoel appelleren alle utopieën.
Maar nu terug naar de Grote Verhalen. Ze zijn verdwenen of, wat de monotheïstische of anderszins godsdienstige aangaat, ze smelten weg onder de warme wind van de globaliserend gelijkschakelende vrije markt. Natuurlijk, dat aangetast worden van de heiligste overtuigingen van de godsdienstfanaten maakt de heftigste gevoelens los en dus beleven we een barre overgangstijd. Maar de vrije markt is een dom mechanisme en gaat onverstoorbaar door. Het weekt de individuen los uit hun geloofsbeklemming en de vrijheid lokt altijd en iedereen. Vrijheid maakt gelukkiger. Inzicht in onze menselijke natuur maakt nóg gelukkiger.
de vrije markt en het geweten
Mensen kunnen niet goed samenleven zonder een Heersend Verhaal. Je geweten, het stemmetje in je binnenste dat antwoord geeft wanneer je je afvraagt of je iets zou doen dan wel nalaten, heeft een Heersend Verhaal nodig om naar te verwijzen.
“Een samenleving kan niet functioneren, als de bodem ontvalt aan het gevoel dat je je aan regels moet houden”, riep burgemeester IJssels van Gorinchem na de zinloos-gewelddadige dood van die twee discomeisjes. Ons geweten heeft een bodem nodig, in de vorm van een Heersend Verhaal. Het Verhaal dat vertelt “waartoe wij op aarde” zijn: waarvoor we het allemaal doen, dat samenleven. Maar ons geweten heeft nu Nix meer om naar te verwijzen.
Ieder mag nu zijn eigen Verhaal maken, zeggen de postmoderne filosofen. Alsof het een gunst, een gelukkige serendipiteit van de vrije markt is. Maar het is een verarming van ons menszijn en van ons samenleven. Een leegte die we nog moeten opvullen.
Het maken van een eigen Verhaal, een consistent wereldbeeld, is maar weinigen gegeven. Bovendien wordt een eigen Verhaal – want bij gebreke van een heersend Verhaal doet iedereen dat inderdaad: je kunt niet zónder – ingekleurd door eigenbelang en dan versterkt het de verloedering. Dát is het nu juist – dat ieder zijn eigen naad naait, en met name de rijken en de machtigen – wat de samenleving fragmenteert tot los zand. Om goed samen te kunnen leven is een heersend Verhaal onontbeerlijk.
mensbeeld, zelfbeeld
Hoe wij ons voelen en hoe we tegen onze medemensen aankijken wordt enorm bepaald door hoe we tegen onszelf aankijken. Onze hersenen werken de hele dag door. De meeste uren op halve kracht en in de slaap zelfs ongecoördineerd, maar het is toch een voortdurende stroom van denkbeelden en veel ervan zijn ‘zelfbeelden’ temidden van onze leefwereldbeelden. Ze bepalen onze gemoedstoestand, ons al dan niet welbevinden. Voor het vórmen van onze denkbeelden, ook voor dat van ons zelfbeeld, zijn we afhankelijk van wat onze omgeving ons aanreikt. Voor het kind zijn dat de ouders en hun omgeving. Daar komen weldra de straat en het onderwijs bij. Maar vooral bepalend is het Verhaal dat in je samenleving heerst. Dat zet je de bril op waardoor je de dingen en mensen beziet. Heel duidelijk wordt dat ook aangetoond in Zineconomie (Ter Borg).
Als je ter wereld komt, heb je niets te kiezen gehad. Niet eens de zoogdiersoort van je ouders. Niet of je een meisje dan wel een jongetje bent geworden. Niet in welke cultuur je ouders leven, niet eens in welk tijdperk van de geschiedenis.
Heel bepalende factoren voor je levensgeluk allemaal. Wanneer je bijvoorbeeld vandaag nog als meisje in een door monotheïsme[17] beheerste cultuur ter wereld komt, staat je een leven van slavernij te wachten. Heel bepalend voor je zelfbeeld is ook of je in een individualistische cultuur als de Amerikaanse of een collectivistische cultuur als de Japanse ter wereld komt[18].
Voor een bevredigend zelfbeeld moet je weten waar je vandaan komt, wat je plaats is in het grote geheel der dingen en waar het allemaal, inclusief jezelf, toe leidt. Sinds historische tijden waren het de godsdiensten[19] die het Heersende Verhaal hadden mogen brengen, die vorm hadden mogen geven aan het zelfbeeld van de mensen en die de bril hadden opgezet waardoor de mensen naar de dingen en de mens keken. Volgens het christelijke Verhaal ligt onze herkomst in de schepping door God, onze toekomst in de eeuwige zaligheid. Deze zou je deelachtig worden onder voorwaarde van braafheid, van het afzien van genot tijdens je leven. Het kerkelijke materiaal voor je zelfbeeld is een ontmoedigend mensbeeld: dat werkt voor het in ’t gareel houden van de mensen het best. Volgens dat beeld is de mens geneigd tot alle kwaad en het hangt van Gods genade af of het toch nog wat zal worden met die eeuwige zaligheid waartoe hij immers op aarde is.
Het christelijke Verhaal was niet veel soeps, maar het grote goed was dat het er wás en dat het je er voor behoedde om als een freischwebender Intelligenz door het leven te moeten. Een lot waartoe de vrije markt, doordat onze filosofen alleen maar dom staan te juichen bij het verdwijnen van het oude Heersende Verhaal, onze jongeren rückzichtlos veroordeelt.
Voor een leefbare samenleving moeten we weten welk mens- en wereldbeeld er in andermans kop zit. Zodat we voor elkaar ergens op aanspreekbaar zijn.
Zonder zo’n Heersend Verhaal hebben mensen niet het gevoel dat ze wat met elkaar te maken hebben. Zonder Heersend Verhaal gaat ieder dan maar zijn eigen doelen nastreven, z’n eigen naad naaien, zijn eigen verhaal maken. En dat eigen verhaal komt toevallig prachtig overeen met het eigenbelang. Democratie ten eigen bate. Maar zo werkt democratie niet. Democratie is bedoeld om op z’n rechtvaardigst en leefbaarst samen te kunnen leven. Democratie houdt in: (op)offeren, werken en inleveren[20]. De levenshouding van een volwassene: genieten als hopelijke en dus uitgestelde beloning, niet als een direct te verzilveren doel-op-zich. “Ik wil het nú “ is een kinderachtigheid van de vrije markt– reclame.
Het zelfbeeld dat onze meisjes en vrouwen altijd hebben meegekregen in de oude christelijke en de moslimse mannenmaatschappij (“God schiep de vrouw uit een rib van de man”!) en wat ze vandaag nóg elke dag meekrijgen in de reclame, actualiteiten-programma’s, videoclips en films van de mannenmaatschappij van de vrije westerse wereld (flirtende, halfnaakte seksobjecten, slank, zorg en arbeid soepel combinerend in een ondergeschikte rol) behoeft onderhand ook behoorlijk bijstelling, zodat de wereld ook voor hen leefbaarder wordt. En wat de islam-jongeren vandaag van de islamisten (islam-fundamentalisten die de islam als politiek instrument hanteren) meekrijgen, daarvoor moet je het boek De tol van de eer van Jan Goodwin (Witte Beertjes, 2002) lezen. Heel deprimerend, maar wel verplichte literatuur. De islam is op zichzelf jonger en progressiever dan het christendom. Maar het gaat er natuurlijk om wat er sinds Mohammed door mannen van gemaakt is en hoe het jouw leven vorm geeft. De boodschap van Jezus was ook in orde; wat de kerkvaders ervan gemaakt hebben bepaald niet. Je leeft maar zo’n 75 jaar, dus het is nogal van belang of dat een gelukkige en creatieve tijd is of niet.
Waarom het mens- en zelfbeeld voor mensen zo belangrijk is, zullen we dadelijk gaan zien en ik schets ook de contouren van een Nieuw Heersend Verhaal. Waarover zal dat moeten gaan? Natuurlijk moet het antwoord geven op de ultieme vragen van elk individu: wie en wat ben ik, waar kom ik vandaan en waar moet het met mij naar toe. Antwoord ook op de ultieme samenlevings-vragen: waarom en waarvoor leven we samen (geluk), waartoe zijn wij op aarde (geluk) en hoe kunnen we ons samenleven het beste inrichten om dat doel (geluk) te bereiken. Maar … eerst nog even over hoe wij in het Westen van ons onderdrukkende Oude Verhaal zijn verlost en nu zonder IETS zijn komen te zitten. Want dat is iets wat we van onze postmoderne filosofen ook niet kunnen vernemen.
een nieuw universeel en gedeeld Verhaal
Hoe moet zo’n heersend Verhaal er uit gaan zien?
Om te beginnen moet je dat ‘heersen’ zien als het ‘heersen’ van de mode, of een rage, een gebruik of gewoonte, of desnoods de griep. Het is geen opgelegd Verhaal. Afgezien dat de consument zich echt niet meer iets laat gezeggen (“Bekijk jij dat es ff, eikel. Maak ik zelf wel uit, ja?!”) is er ook geen heersende klasse meer, steunend op een leger en een geheime dienst, die dat zou kúnnen opleggen. We leven gelukkig in een democratie.
Vervolgens moet je het niet zien als een afgerond IETS, maar als een project waaraan permanent gewerkt en gesleuteld wordt en zal blijven worden zolang de mensheid nog bestaat. Mijn droom is dat het een UNESCO-project wordt. Tenslotte is het een universeel-menselijk Verhaal (we zijn maar op één manier van apen tot mensen geworden) en een globaliserende mensheid vraagt daar om.
Het Verhaal moet de menselijke natuur in kaart brengen. Het is het Verhaal van het onafzienbare en onherbergzame heelal waarin op één enkel planeetje, door een toevallig samenvallen van een groot aantal ideale omstandigheden, de heelalmaterie tot een ongekende complexiteit is geraakt. Het Verhaal vertelt de ontwikkeling van die complexiteit, van zichzelf reproducerende moleculen tot cellen, tot meercelligheid van plantaardig en dierlijk leven, via vissen, amfibieën en reptielen tot zoogdieren, tot apen. Kortom, het moet de wortels van ieders denken over zijn bestaan zo diep mogelijk laten reiken, zodat ieder als een stevige boom in het leven komt te staan.
En vooral natuurlijk ons eigen Verhaal: hoe we van apen tot mensen, van gewone dieren tot talige wezens geworden zijn, tot complexiteits-hoogtepunten van die verder in het heelal zo eenvoudige heelalmaterie. Mensen: wezens die 99,5 % van de tijd dat ze als soort bestaan, hypersociaal hebben geleefd. Die sinds ‘kort’ (sinds 10.000 jaar) uit het paradijs van hun bestaan als ‘edele wilden’ zijn verdreven door overpopulatie. Maar die ten diepste nog steeds verlangen naar die voorouderlijke harmonie, met welk verlangen ze nog steeds geboren worden.
Alle puzzelstukken van ons menselijk bestaan die de filosofen en de PI’s (publieke intellectuelen, zoals columnisten) tot op de dag van vandaag bezighouden, kunnen met behulp van de menswetenschappen van vandaag tot een verhelderend plaatje van de menselijke natuur worden samengevoegd.
Het laat het menszijn van iedere mens zien waarop de Universele Verklaring gebaseerd is. Als Heersend Verhaal geknipt voor een mondialiserende samenleving: herkenbaar voor iedere geïnteresseerde, van welke cultuur of denominatie ook. Een uiterst betrouwbaar plaatje: er wordt elke dag, overal ter wereld, op alle universiteiten en laboratoria en observatoria, aan gewerkt. Het verschaft onze jongeren het broodnodige gevoel van geworteld te zijn in het leven. Het biedt de islamjongeren een beter bij hun vrije markt-wereld passend mens- en wereldbeeld. En zo zijn er nog veel meer nuttige aspecten aan te noemen. Nadelige aspecten heb ik tot nu toe niet weten te bedenken.
HOOFDSTUK II
Ons Verhaal, kort geschetst
het begint in het regenwoud
Ons Verhaal begint 8 miljoen jaar geleden. Doordat het klimaat koeler en droger was geworden verdween op de plek waar onze vroegste voorouders leefden (Hoorn van Afrika) het voorouderlijke regenwoud waar ze als soort op waren toegesneden. We zijn afkomstig van een populatie chimpansee-achtigen die zich heeft weten aan te passen aan de savannen-omgeving die voor het verdwijnende regenwoud in de plaats kwam.
De open bossen waar ze hun slaapnesten bleven vlechten, bevatten niet meer de vruchtbomen waarvan ze vanouds geleefd hadden. Ze moesten voor hun eten de open grasgebieden van de savanne op.
Voor hen levensgevaarlijk terrein, niet vanwege de kuddes graseters, zoals zebra’s, gnoe’s, giraffen, olifanten (althans de vooroudersoorten daarvan), maar vanwege de leeuwen, sabeltandtijgers, reuzenhyena’s en ander gespuis dat daar van leefde en dat ook heel graag zo’n trage mensaap te grazen nam. Maar mensapen zoals chimpansees verdedigen zich tegen een luipaard door het van alles naar de kop te smijten. Onze vooroudermensapen hebben dit aangeboren verdedigingsmechanisme (gooien met iets), gedwongen door de nieuwe omgeving waarin ze geleidelijk terechtkwamen, geleidelijk ‘geprofessionaliseerd’. Zoals ze heel wat meer voorouderlijke vermogens en cultuuruitingen hebben ‘geprofessionaliseerd’, ze hebben maar weinig nieuw hoeven uit te vinden.
De ‘professionalisering’ van het gooien bestond er allereerst uit dat ze zich met stenen bewapenden: die doen zeer en je kunt er een voorraadje van bij je hebben. Aapmensgroepen die dat het bekwaamst deden, floreerden en zo selecteerde dit gedrag zich uit. Vervolgens: het dwong hen om de handen vrij te hebben voor het meedragen ervan. Dus om permanent tweebenig te worden. Heel uniek voor een zoogdier. De paleo’s (de wetenschappers van alle disciplines die onderzoek doen naar onze vroegste geschiedenis) spreken van hominiden, en hun fossielen (veelal slechts tanden of kaakfragmenten) worden ondergebracht in soorten australopitheci. Je kunt ze ook ‘aapmensen’ noemen: op twee benen lopende mensapen. Ik gebruik hier verder de afkorting AP’s, met uw welnemen. Let wel, de verandering van regenwoud naar savanne nam wel een miljoen jaar in beslag, en dus de aanpassingen daaraan kregen alle tijd. Onze vooroudermensapen hebben nooit beseft dat hun wereld, of zijzelf, er anders uitzagen dan ze zich herinnerden.
Onze voorouder-AP’s ontwikkelden meer unieke dingen. Hun nieuwe leefwijze dwong hen tot taakverdeling tussen de seksen. Vrouwen droegen baby’s en moesten eten verzamelen voor de kinderen en iedereen, dus konden ze niet ook nog eens stenen meedragen en gooien. Vrouwen en kinderen verzamelden het eten, de volwassen mannen deden niets anders dan met hun stenen paraat zorgen dat dit in veiligheid kon geschieden. Groepen die daar goed in waren deden het beter dan groepen die er weinig van bakten en zo selecteerden de vereiste gedragingen zich uit.
De hete middaguren en de nachten brachten ze door in de relatief veilige bossen waar het voedsel verdeeld werd en waar ze hun slaapplatforms vlochten in de boomkruinen. Hetgeen betekent dat hun lichaamsbouw en hun handen en voeten nog steeds voor het klimmen geschikt moesten blijven. De paleo’s onderscheiden een heleboel AP-soorten waar ze vanaf 7 mjg de fossiele resten van opgraven. Daar hangt helaas geen labeltje aan. Of er ook maar één voorouder-AP bij die fossiele resten zit is moeilijk te zeggen. Maar die moeten er toen tussen gelopen hebben. Dus ik noem hen hier VOAP’s : voorouder-AP’s.
namen voor de dingen
Eten genoeg op die savanne. Maar je moest wel weten wáár, wannéér, wát verkrijgbaar was. De AP-vrouwen moesten heel wat meer weten en meer aan kennis kunnen doorgeven aan hun dochters dan hun voormoeders in het regenwoud waar het eten gewoon aan de bomen groeide en waar de normale mensapencommunicatie (kreten, gebaren, gelaatsuitdrukkingen en andere lichaamstaal) volkomen toereikend is. Maar voor de AP’s was het foerageren(voedselscharrelen) veel gecompliceerder.
Het kon niet uitblijven dat in één van die AP-groepjes één AP-vrouw haar handen, met die tien vingers, ook is gaan gebruiken om er iets waar ze het met haar medevrouwen over wilde hebben [een bepaalde plant], [een bepaald dier], [een bepaalde plek], [een bepaalde handeling], verzin het maar, mee uit te beelden. Haar medevrouwen snapten wat ze bedoelde, vonden het grappig, en ze gingen het ook doen. En geleidelijk voor steeds meer dingen.
Dit terloops ontstane groepscultuurtje bleef niet tot dat ene groepje beperkt, want als de jonge meiden naar een andere groep verkasten voor hun partner, namen ze het aanwensel mee en zo verbreidde het ‘cultuurtje’ zich over de hele stam. Onze VOAP’s!
Want de stam floreerde. De verbeterde communicatie verbeterde hun samenwerking en voedselscharrelen. Ze hielden iets meer kinderen in leven vergeleken bij de AP-groepen die dit ‘cultuurtje’ niet of gebrekkiger ontwikkelden.
Maar met dit terloops ontstane ‘cultuurtje’ was er iets geheel nieuws ontstaan in de natuur, in de geschiedenis van het leven op ons blauwe planeetje. Misschien wel in de geschiedenis van het heelal[21].
Want zo’n gebaar-aanduiding van iets is een naam. Onze VOAP’s konden het met elkaar hebben over alle dingen waar ze een naam voor hadden – en dat werden steeds meer dingen. Ze konden het met die naam ook hebben over een ding dat op dat moment en op die plek niet waarneembaar was. Dus over een bepaalde plant of een dier dat zich zou bevinden op de plek waar ze morgen naar toe zouden gaan.
Iets geheel nieuws in de natuur. Alle groepsdieren hebben hun soorteigen manier van communiceren, van walvissen tot olifanten, van wolven tot vervet-aapjes en noem maar op: je kunt niet eens groepsdier zijn zonder een middel tot onderlinge communicatie. Maar geen van de overige groepsdieren kent namen voor de dingen, alleen wij. Geen enkel ander groepsdier kan het met zijn soortgenoot hebben over iets wat niet ter plekke waarneembaar is. Als de koeien in de wei plotseling over dit vermogen zouden komen te beschikken, zou de boer het heel bedreigend vinden!
Namen voor de dingen doét iets met een dier.
Het schept (een gevoel van) afstand tussen de benoemer en het benoemde. Tussen subject en object. Onze VOAP’s waren de eerste dieren in de natuur die de dingen konden objectiveren. Ze kwamen een beetje los van hun omgeving, gevoelsmatig dan, waar andere dieren machteloos deel van uit blijven maken. Want het schept ook een gevoel van macht over de dingen.
Het is ook een gevoelsmatige aantasting: bij veel stammen mag je iemand niet zomaar bij z’n naam noemen: aantasting van diens integriteit. Als je bij de Yoruba de naam van de tijger hardop uitspreekt, neemt hij je diezelfde avond nog te grazen. De Joden mogen hun god niet bij zijn naam noemen: om diens almacht zo onaantastbaar (onbetwijfelbaar) mogelijk te maken plaatsen ze hem eindeloos ver van de mens vandaan. Over afstand gesproken.
Met hun namen voor de dingen kon de oudere generatie haar ervaring overdragen op de jongere. De jongeren konden voortbouwen op de ouderen en zo ontwikkelden de ervaring en de kennis van de VOAP’s zich veel sneller dan dat bij hun chimpansee-achtige voorouders het geval was geweest en zoals het bij de chimpansees en overige soorten nog steeds is: de jongeren leren vaardigheden van de ouderen, maar er komen bijna nooit nieuwe vaardigheden bij. En over kennisoverdracht hoef je het al helemaal niet te hebben bij chimpansees of bavianen of welke andere soort dan ook.
De macht van onze VOAP’s werd enorm vergroot doordat ze het met elkaar over de dingen konden hebben. Ze konden nu overleggen met elkaar. Twee weten meer dan één, en een hele groep kan heel wat problemen aan. Eén hooligan is maar een bang knaapje. Maar voor een hele meute doe je het als ME-er in je broek. Onze VOAP’s werden de ‘hooligans’ van de savanne.
vuur
Namen voor de dingen. Het begon met niets. Het begon terloops, als een ‘cultuurtje’ binnen één groepje. Maar ik denk dat het al heel vroeg begon. Want de behoefte aan meer communicatie was er al vanaf het begin van de savanne-foeragering, en het mensapenlijke imitatievermogen en het gebaren waren er ook vanaf het begin. Misschien begon het dus al wel zes miljoen jaar geleden. OK, voor mijn part vier miljoen jaar geleden, maar dat wordt mijn uiterste bod.
2.6 mjg zijn ze er blijk van gaan geven!
Want deze stenen messen en schrapers dateren al van 2.6 mjg ! Gevonden in Kada Gona in de Ethiopische woestijn. De paleo’s denken dat ze dienden om er de voor grote katten en hyena’s niet te behappen huiden van de pachyderms (dikhuidigen) mee door te snijden. Daarmee hebben onze VOAP’s een vleesbron weten aan te boren die voor hun concurrenten onbereikbaar was: die moesten geduldig wachten tot zo’n nijlpaardkadaver door ontbindings-gassen openbarstte. Onze VOAP’s konden meteen al aan de maaltijd! De betreffende paleo’s kunnen zich niet voorstellen dat deze werktuigen zonder enigerlei vorm van talige communicatie tot stand zou kunnen zijn gekomen. bovendien veronderstellen zij deze werktuigvervaardiging getuigt van een lange voortijd. Dan zitten we al op 3 mjg. Omdat geen enkele andere soort ooit tot zo’n werktuigvervaardiging gekomen is, en er dus iets bijzonders moet zijn gebeurd met deze vervaardigers, ga ik op 4 mjg zitten. Want de ontwikkelingen gingen uiterst langzaam, zoals we al zagen met de overgang van regenwoud op savanne.
Vanaf 2.6 mjg noemen de paleo’s onze vroege voorouders Homo (mensen). Ze hebben het dan over AP garhi of Homo habilis of Homo ergaster. Het is allemaal nog onduidelijk welke fossiele vondsten tot onze voorouders gerekend mogen worden. Kada Gona, 2.6 mjg Onthoud dat asjeblieft. Want hier en toen verschenen de harde bewijzen van bijzonder gedrag. Onze VOAP’s. Hun fossielen zijn onzeker, maar hun werktuigen niet. Kada Gona is niet één opgravingsplek bij die ene rivier in Ethiopië, maar sindsdien zijn er 15 plekken meer gevonden, allemaal in die streek, en ook snijsporen op fossiele paarden- en runderbotten, allemaal vanaf 2.6 mjg.
Maar waarom zíj, en niet andere dieren? Daar geeft alleen dit Verhaal antwoord op. Want dat is waar het om gaat als je je afvraagt: waartoe zijn wij op aarde. Volgens mij – maar hierin zal geen paleo mij voorlopig volgen – was er iets nog belangrijkers aan vooraf gegaan: het gaan gebruiken van het vuur. Het gevoel van afstand, van macht, dat hen 2,6 mjg tot professionele slagers heeft gemaakt waarbij machtige andere roofdieren het nakijken hadden, had hen rond drie miljoen jaar geleden al de instinctieve angst voor het vuur doen overwinnen. Beweer ik. Maar de oudste sporen in de vorm van ‘vuurschalen’ (een kampvuur ‘bakt’ de ondergrond en wanneer dat ongestoord blijft zitten, kunnen paleo’s er nog op stuiten) dateren van 1.6 mjg, maar omdat de meeste paleo’s dat nog te ongelooflijk vinden, wordt er niet echt naar gezocht – lijkt me ook nogal moeilijk.
Waarom wil ik dat toch zo vroeg plaatsen? Omdat na het vuurgebruik hun menselijke gedrag pas echt met sprongen vooruit ging. Dat moet ik uitleggen, aan iemand die wil weten waartoe wij op aarde zijn.
Dat ‘cultuurtje’ van namen voor de dingen was met niets begonnen en stelde heel lang weinig meer voor dan de ‘proto’-taal die mensapen in gevangenschap die aan gebarentaal-experimenten worden blootgesteld, leren hanteren: het communiceren van een ding of handeling waar ze op dat moment aan denken. De communicatie van onze VOAP’s beperkte zich tot het overdagse voedselscharrelen en het verdelen van het verzamelde na aankomst in het overnachtingsbos. Maar tegen het vallen van de schemering, die in de tropen heel kort duurt, moest ieder zijn nest maken in de kruin van een boom en dan was het afgelopen met het communiceren.
Maar toen ze eenmaal het vuur waren gaan gebruiken, konden ze op de grond blijven overnachten, rond het kampvuur dat de roofdieren uit de buurt hield. Uren werden hierdoor aan hun dagen toegevoegd. Uren bovendien die zich voor niets anders leenden dan voor het communiceren.
Wat communiceerden ze dan? Iets wat er die dag tijdens het voedselscharrelen was voorgevallen. De onverwachte confrontatie met een vervaarlijke buffelstier bijvoorbeeld. De mannen hadden met hun stenen in de aanslag terstond een ‘muurtje’ gevormd. De buffel had geaarzeld, schrapend met een hoef: die apen met hun stenen waren intussen berucht bij de savannedieren. Na enkele doodstille ogenblikken had de buffel zich omgedraaid en was weggegaan.
Deze beangstigende confrontatie speelde een vrouw, nu rustig bij het kampvuur, door het hoofd. e sprong op en imiteerde haar angst voor de buffel. De overige vrouwen en kinderen zetten het op een krijsen. Een man sprong op en imiteerde de buffel. Nog harder gekrijs, en de andere mannen vormden een ‘muurtje’. de ‘buffel’-man imiteerde angst en droop af. Opgelucht gekrijs van de overigen.
De rust keerde weer. Maar de adrenaline-spiegel was nog zo hoog dat de vrouw opnieuw opsprong en het spel nog een keer werd gespeeld. En nog eens, toe ieder zich in zijn slaapvel had gerold en was gaan meuren. Maar hun scherpe oren waakten.
Prachtig verhaal, niet? Maar ik ken een paleo, Steven Mithen, die ook meent dat ons taalvermogen met dit soort performances begonnen moet zijn (in zijn boek After the Ice. Harvard UP 2003) Alleen denkt hij aan gesproken taal, niet aan gebarentaal. Zonder er rekening mee te houden dat mensapen geen neurologische controle hebben over hun stem. Natuurlijk begeleidden de VOAP’s hun communicatie met emotionele kreten, maar voor hun namen voor de dingen waren ze aangewezen op hun gebaren. Nu zijn er wel begeleidende geluiden te maken met lippen [P!!] en [PFF!!] en met huig [K!!} en [CHH!!] te meken die je als mensaap wél bewust kunt produceren. Daarmee hebben ze hun gebaren vanaf het begin al gauw mee aangevuld. Want met je handen vol valt er niet veel te gebaren, en je wilt toch wat communiceren onderweg.
Avond aan avond deden ze de [buffel]-performance, tot er zich een nieuw voorval had aangediend en ze weer een nieuw onderwerp hadden. Van generatie op generatie werden deze performances rond het kampvuur meer gestandaardiseerd. Ook de gebaren werden gestandaardiseerd. Wanneer het begin van een gebaar al begrepen wordt, maak je het niet helemaal af: je houd het zo kort mogelijk. Dat doen we nog steeds. In de MMS-communicatie worden de woordjes ook ff afgekort. In een babbel wil je in je communicatiemoment zoveel mogelijk mededeling proppen.
Gebarentaal is lichaamstaal: niet alleen je hele gezichtsmimiek maar ook je lichaamshouding doen er aan mee. Bij emotionele performances lijkt dat op dansen, op ballet. Vooral als de hele groep iets uitbeeldt. De VOAP’s werden ‘dansende apen’.
De VOAP’s zijn het vuur gaan gebruiken. Ze kregen er een veel uitgebreider en voedzamer voedselpakket door. Ze werden groter van gestalte. Dat laten de fossiele resten ook zien. Wat die ook laten zien is dat de gebitten en het hele kauw-apparaat ‘gracieler’ werden: door het koken en roosteren werd het voedsel niet alleen voedzamer, maar ook zachter. Die gracielere gebitten en grotere gestalten zijn voor mij harde bewijzen van vroeg vuurgebruik.
Ze zijn nu niet langer VOAP’s maar Homo erectus. Kort ik hier af tot HE’s.
De HE’s konden met toortsen dieren in een gewenste hoek drijven, ze werden jagers. Ze verbreidden zich buiten tropisch Afrika naar koelere streken. Via het Midden-Oosten naar het Verre Oosten. Het vuur heeft gemaakt dat wij, begonnen als een volstrekt onbespeurbaar ondersoortje chimpansee-achtigen, nu dé dominante zoogdiersoort zijn van de Aarde. Alle dieren, hoe vreeswekkend ook, zitten bij ons, talige wezens, in de dierentuin en nergens is het andersom.
Het noodgedwongen in hechte groepen foerageren vanwege die roofdieren heeft hen ook gedwongen, de sociale vermogens die ze als mensapen al ontwikkeld hadden – daar laten de onderzoekingen aan de chimpansees verrassende staaltjes van zien – te ‘professionaliseren’ door nóg socialer te worden. Groepen met de meeste onderlinge harmonie deden het beter dan aso-groepen en zo selecteerde de tijd ons tot de aardigste dieren die de natuur kent. De groepen waren klein, hooguit een mens of 25. Volstrekt op elkaar aangewezen. Zo’n HE-groep kon ook niet leven zonder contacten met andere HE-groepen, al was het maar om partners uit te ruilen. Maar ook om er te logeren in slechte tijden. De wereld was nog eindeloos groot. Oorlog was een ondenkbaar verschijnsel, dat hoort bij overpopulatie, bij teveel groepen in een beperkt leefgebied. Maar daar was pas enkele tienduizenden jaren geleden sprake van. De Vroege Mensen, vanaf de HE’s tot en met de Neanderthalers (NT’s) waren nog ‘edele wilden’: leefde in volstrekte harmonie, binnen de groep en tussen de groepen onderling.
talige wezens
Er gebeurt iets met een diersoort die meer en meer zijn hele leefomgeving benoemt: die komt in een benoemde wereld te leven. Een wereld waarvan de soort los komt te staan, gevoelsmatig dan, mentaal, cognitief of hoe je het noemen wilt. Onze voorouders werden talige wezens.
Omdat mensen tot talige wezens geworden zijn, hadden ze en hebben ze nog steeds een Ontstaansverhaal, een Heersend Verhaal nodig. Dat is het waar deze tekst om draait; dus dat moet ik goed proberen uit te leggen.
Tienduizenden namen voor tienduizenden dingen, dat is een onbeheersbare en onwerkbare chaos in je kop als je daar geen samenhang in hebt. Een logisch en consistent verhaal dat het begin van de dingen vertelt en waarin je eigen stam, dus je eigen persoon, zijn plaats heeft. Dat is het enige procédé dat greep geeft op je benoemde wereld, dat er samenhang in schept en dat je vaste grond onder je denkvoeten geeft. Dat hebben mensen dan ook altijd gehad: elke stam had zijn eigen Scheppingsverhaal. Vandaar dat die primitieve stammensen vaak zo’n evenwichtige indruk maken.
Onze voorouders verbreidden zich over Eurazië. Dat verbreiden ging heel langzaam. Als een stam te groot werd, kreeg je spanningen en dan besloot een groepje vrouwen, kinderen en mannen om een nieuw gebied in gebruik te gaan nemen. Niet al te ver weg, want je bleef elkaar nodig hebben. Maar dat groepje eerste ‘kolonisten’ was wel de eerste groep mensen die in dat nieuwe stamgebied (nog ‘woest en ledig’, want nog onbenoemd) de dingen hun namen gaven. Voor talige wezens zijn de dingen er pas als en in zoverre ze er een naam voor hebben. Door de dingen aldaar te benoemen ‘riepen’ ze de dingen ‘in het bestaan’, schiepen ze de dingen. (“In den beginne was het Woord.”)
Voor hun nakomelingen waren zij, in het spraakgebruik als groep tot één figuur samengetrokken: de Grote Voorouder. (Hebben wij nog steeds een handje van, we spreken rustig over ‘de Mof’ of ‘de Jap’ of ‘de Amerikaan’, ‘de Fransman’ en primitieven zoals de aboriginals hebben het nog sterker)
Het scheppingsverhaal vertelt hoe de Grote Voorouder in de Droomtijd het stamgebied was binnengekomen en op zijn weg alle belangrijke dingen (de vruchtbomen, de bergen en rivieren, de vissen en de moerassen, de kloven en de noem maar op) geschapen had. Veel van die belangrijke dingen werden ook belangrijke Figuren in het scheppingsverhaal. Dit Verhaal dansten/zongen ze bij elke gelegenheid. Ze hadden ook het gevoel dat ze al dansend/zingend hun stamwereld telkens opnieuw in leven riepen, schiepen, en dat die zou ophouden te bestaan als ze die niet langer zouden dansen/zingen. Alle plekken waar de Grote Voorouder (nooit een man of een vrouw en dat klopt, het was een groep) zijn sporen had achtergelaten: bergen, bronnen, kloven, wouden etc., waren heilige plaatsen, mochten niet dan met de vereiste gebeden en schroom betreden worden.
Je begrijpt dat we met de figuur van de Grote Voorouder te maken hebben met het prototype van God. En dat we die geschapen hebben omdat we talige wezens geworden waren.
Belangrijke ‘scheppingen’ in het Scheppingsverhaal, belangrijke planten of dieren bijvoorbeeld, werden ook belangrijke Figuren in het Verhaal. Zoveel stammen, zoveel Grote Voorouderfiguren en andere Figuren. Daarbij maakten de mensen voor hun gevoel nog steeds deel uit van de dierenwereld waar ze van afhankelijk waren. Ze beschouwden zichzelf nog als afstammend van een bepaald dier. Ze kregen hun totemdier ook bij de initiatierituelen mee; dat werd hen even eigen als hun naam. Nog steeds zijn wij onze naam.
Vanaf de tijd dat steeds meer stammen overgingen van voedsel ‘scharrelen’ op voedsel telen, pasten hun scheppingsverhalen zich daaraan aan en de Grote Voorouder werd – doordat het zwaartepunt van de economie op de landbouw kwam te liggen, wat aanvankelijk vrouwenwerk was – De Grote Moeder. Hun stamtotems werden stamgoden. Ze vestigden zich in dorpen, en hun rituelen zowel als hun voedseloverschotten werden beheerd door de tempel. Gewijd aan hun (dierlijke) stamgod, als speciale bemiddelaar bij de Grote Moeder.
Sinds vijfduizend jaar geleden zijn we meer en meer in klassenmaatschappijen komen te leven. De scheppingsverhalen van de afzonderlijke stammen moesten daarin plaats maken voor een eenheidsgodsdienst, een ‘Groot Verhaal’. Het proces van beschaving ging gepaard met oorlogen, slavernij en andere onmenselijkheden. Het houdt in: het onder dwang leren om leden van andere stammen die een andere taal spreken dan jij, toch als mensen net als jij te zien. De mythe van de Toren van Babel is er nog een overblijfsel van. Een smartelijk proces, maar het leverde wel een uitbreiding van het menselijk bewustzijn op: schrift, vormen van natuuronderzoek, uitwisseling en verbetering van technieken, verhoging van de landbouwopbrengsten, onderwijs en wetenschap, kortom, vooruitgang. Zo bezien zou de Bush-kliek met zijn imperialistische bezetting van het olieparadijs Irak toch nog de handen in historie kunnen schoonwassen.
Maar ondanks een opeenvolging van wrede culturen is onze menselijke natuur onveranderd gebleven.
De vrije markt heeft ons, als eerste cultuur, van ons teneerdrukkende godsdienstige Grote Verhaal bevrijd. We leven voorlopig op een seculier eiland in een verder nog geheel religieuze wereld.
Maar ook consumenten blijven mensen. Dus we zijn nog steeds ‘ongeneeslijk religieus’, zoals Dorothee Sölle stelde (zonder het te kunnen uitleggen natuurlijk). Tienduizenden generaties lang je wereld dansend/zingend beleven laat zijn sporen na in onze wereldbeleving. Onze kindjes komen nog steeds ter wereld in de verwachting dat hun moeder een verhaal danst/zingt. Ze houden even op met huilen als mama neuriënd met ze rond deint: dan luisteren ze oplettend want dat ‘kennen’ ze ergens van. Onze wereld beleven in een gemeenschappelijk gedanst/gezongen scheppingsverhaal, dat zit de mensen als het religieuze gevoel in het bloed, net als de neiging om op twee benen te gaan lopen en om talig te gaan communiceren.
Er is geen klassensamenleving geweest die het zonder Heersend Verhaal heeft kunnen stellen. Het kon een godsdienstig Verhaal zijn, zoals het Christendom of de Islam. Het kon een collectivistisch, dus nationalistisch of fascistisch of etnisch of economistisch Groot Verhaal zijn. Maar geen heersende klasse heeft ooit zónder gekund, zelfs de Argentijnse dictatuur waarin papa Zorregieta tot de trawanten behoorde, had zijn Groot Verhaal “Het Proces van de Nationale Reorganisatie”. Ook de mannenmaatschappij kon niet zonder dat verhaal dat God de vrouw schiep uit de rib van de man. Alle foute dingen moet je voor jezelf goedpraten met een ‘verhaal’ (je dronkenschap bijvoorbeeld: “op één been kun je niet staan”). Als ieder zijn eigen verhaal mag maken, levert dat al te vaak eigenbelang-versies op.
conclusie
Mensen zijn talige wezens. Hun samenleving heeft voor hen alleen in een Verhaal samenhang en zin, hun bestaan alleen in een Verhaal grond en sociale bedding. Dat is de menselijke natuur en dus is het ‘beetje dom’ dat de filosofen zo juichen om het einde der Grote Verhalen. Ja, de bevrijding van het onderdrukt worden door een heersende klasse middels een vrijheidsbeperkend collectivistisch communistisch of fascistisch Verhaal of een gelukbeperkend godsdienstig Verhaal is een zegen en die wensen we onze islamitische medemensen natuurlijk ook toe. Maar zónder Verhaal kunnen we niet goed samenleven. Dat wordt ook steeds duidelijker. Als in je samenleving geen Verhaal heerst (zoals een mode heerst bedoel ik), dat doel en richting van dat samenleven aangeeft, heb je ook niet het gevoel dat je buiten je familie- en vriendenkring wat met elkaar te maken hebt. Dan gaat ieder maar zijn eigen doelen nastreven.
Ook voor onze jongeren is het geen pretje, hun identiteit en hun bestaansworteling te moeten vinden zonder dat hun samenleving daar een Verhaal voor heeft, een Verhaal waarin alles past en zij zelf ook. Wij ouderen hebben nog wel een Verhaal meegekregen, het christelijke. Maar dat onderdrukkende, vrouw- en kindonvriendelijke Verhaal hebben we niet aan onze kinderen willen doorgeven. Niet wetend dat we hen daarmee ook vaste grond onder de voeten onthielden en ze veroordeelden om de ‘verloren generatie’ te worden. Trouwens, wie waren wij? In onze samenleving moet een Verhaal heersen. In je eentje heb je Nix te bieden, en dat boden we dan ook.
Als je niet weet hoe je geworden bent, heb je ook geen idee hoe je zelf bent en waar het met je naar toe moet. Het schrijnendst om te zien vond ik de Punks: hun wanhopig proberen zichzelf gestalte te geven. Schrijnend is ook hun motto: No Future. De hedendaagse literatuur laat die vergeefse worsteling om vaste grond en worteling in het leven te vinden, veelvormig zien.
Wie zijn herkomst niet kent, kan ook zijn heden niet begrijpen en geen toekomst zien. Dat geldt voor elke mens, maar ook voor een samenleving.
Het hoéft helemaal niet, dat samenleven zonder Verhaal. Ik heb nu nog maar een paar dingen in vogelvlucht laten zien, maar er is veel meer te vertellen en begrijpelijk te maken. Onze geneigdheid tot het goede; waarom we desalniettemin oorlog voeren en belachelijk omgaan met onze vrouwen en kinderen; en zo voort. Een clubje wetenschapsschrijvers zou, tenminste wanneer ik daar ook deel van zou mogen uitmaken, binnen een jaar een Verhaal voor elkaar kunnen hebben dat in de bestaande behoefte voorziet. Het hoeft namelijk niet perfect te zijn: dat heeft geen enkel Scheppingsverhaal ooit hoeven zijn om toch zijn bindende werk te kunnen doen. Bovendien steunt het op de enige echte waarheid die er voor mensen is weggelegd: één waar voortdurend aan gewerkt blijft worden. Het Verhaal komt immers nooit af, omdat de wetenschappelijke onderzoekers over de hele wereld maar door blijven gaan. De echte waarheid blijft altijd onderweg, dus het gaat een nimmer eindigend project worden. Elk jaar een supplement met de meest recente inzichten, elke vijf jaar een bijgewerkte hoofdtekst. Zoiets als het postcodeboek.
Een Nieuw Scheppingsverhaal. Maar nu één dat geldt voor elke mens die er bestaat, van welk ras of welke cultuur of gezindte dan ook. Of iemand dat zelf zo wil zien is een tweede, daar is zij/hij uiteraard vrij in. Het gaat om de mensen met Nix, die een IETS willen voor hun leven. Het gaat om een samenleving met een IETS dat ons bindt.
Een universeel Scheppingsverhaal is ook de globaliserende vrije markt waardig. Het haakt aan bij het eerste universele document dat de mensheid tot stand heeft weten te brengen: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Ook dat is gebaseerd op het menszijn van iedere mens. Een enorme prestatie voor 1948, om God er buiten te laten: de macht van de kerken was nog onaangetast. Het bleef bij een uiterst summiere aanduiding, de nadere invulling van het begrip ‘menszijn’ was politiek maar ook wetenschappelijk nog niet haalbaar toen. Dat is het vandaag wel.
Het moet er vooral zijn voor onze overheden, dat ze weer doel en richting kunnen uitzetten, en duurzaamheidsmaatregelen en eerlijk-delen-beleid kunnen legitimeren. En voor de burger, dat hij zijn overheid weer ergens op kan aanspreken. Voor het onderwijs, dat het de kinderen weer IETS mee te geven heeft. Voor de programmamakers, dat ze over zinnige inhoud beschikken. Voor de jongeren, dat ze grond onder hun denkvoeten krijgen: het stelt ze in staat hun wortels tot in de oerknal door te denken! Voor de allochtone jongeren, dat ze een alternatief krijgen voor het niet bij de vrije markt passende islamverhaal. En als alternatief voor het creationistische verhaal van het opdringende christenfundamentalisme. Voor ons samenleven dat niet zonder IETS kan. Voor Europa, dat ook geen gemeenschap kan worden zonder Verhaal. Voor de filosofen, dat ze niet meer van die domme dingen zeggen over ‘de mens’.
Voor de ex-gelovigen, dat ze gemakkelijker afstand kunnen doen van hun achterliggende gedachte dat ‘er toch iets moet zijn’ en ze rijp te maken voor de vruchtbaardere gedachte dat wij, mensen, het samen moeten zien op te lossen op dit paradijsje in het onherbergzame heelal.
Een uitgebreidere (maar ook nog steeds een te korte) uiteenzetting van ons Verhaal vindt u in de tekst “De Geboorte van God” (50 blz)
[1] wat mijzelf betreft waren het de jaren veertig, en luidde het antwoord nog: “Om God te dienen en daardoor in de hemel te komen”. In 1948 is een nieuwe versie ingevoerd waarin je ook tijdens je leven al gelukkig kon wezen als je God diende.
[2] het hebben van een ‘naturalistic worldview’ is de (enige) voorwaarde om deel uit te mogen maken van THE-BRIGHTS, de begin 2003 van de grond gekomen beweging van Amerikaanse intellectuelen die de grondwettelijke scheiding van kerk en staat in het nauw gedreven achtten door het christenfundamentalisme dat met de Bush-regering wind in de zeilen kreeg; geleerden van faam zoals Richard Dawkins en Daniel Dennett schaarden zich onmiddellijk achter het initiatief, dat nu al wereldwijde instemming en aanhang geniet. The BRIGHTS Movement. P.O.Box 163418, Sacramento, CA 95816 www..the-brights.net
[3] voor de mogelijkheid van ETI (Extra-Terrestrial Intelligence) of UFO’s moge ik verwijzen naar de Toeval-tekst op deze site
[4] filosoof en psycholoog Jaap van Heerden Wees blij dat het leven geen zin heeft (Amst.1991) is bekend o.m. van zijn deelname aan het programma “God bestaat niet” van de RVU, 12 juli 2005, en bovendien heeft/had hij een internetsite waarin hij publieksvragen beantwoordt!
[5] niet dat dit zo moeilijk is; zie mijn tekst “De menselijke natuur” elders op deze site
[6] ja, ziet u, deze tekst schreef ik al drie jaar geleden, ik heb hem nu pas opnieuw op de werkbank gelegd
[7] ik meen echt dat we van de continentale filosofen á la Sloterdijk niets leren; dat is deze overigens in een debat in Felix Meritis in febr.’06 ook onomwonden verweten, door burger Bolkestein. Vrijwel al het bruikbare op de gebieden waarin ik mij als amateur begeef, is van Amerikaanse auteurs
[8] het kapitalisme is niemands uitvinding, het is een mechanisme; zelfs de CEO’s hebben er niets over te vertellen, ze draaien er in mee, net als u en ik; alleen hebben ze meer macht over ‘geld en goed’, en macht corrumpeert
[9] dit prikte de campagneleider van Bill Clinton als memory op voor diens redevoering; en voor iemand die wil weten waartoe wij op aarde zijn, moeten het evenzeer duidelijk zijn: ons denken wordt bepaald door de heersende economie, en dat is al vanaf de allervroegste tijden zo
[10] van Bart Tromp (of was het Van Doorn?) moet ik eigenlijk zeggen mondialiserend
[11] zoals Jean de Léry Reisverslag Brazilië , over de ideale Tupinambe-gemeenschap (1578)
[12] Pim was een aarts-egomaan, maar hij was in ’t geheel geen foute man, geen fascist; dus deze vergelijking slaat alleen op beider populistische welbespraaktheid; sorry Pim (ik hoorde hem zich omdraaien in zijn graf)
[13] daar gaat het boek De aap en de sushimeester van Frans de Waal (Contact, 2001) over
[14][ overpopulatie is: teveel leefgroepen binnen een te klein foerageergebied; dan is elke aanleiding tot een overlevingsgevecht goed genoeg; de overleving van je groep is dan afhankelijk van het aantal vechtbekwame mannen; dus gaan de vrouwen gewelddadigheid van hun jongens en mannen als een goede eigenschap zien en dus aanmoedigen; dan stijgen de mannen als sekse in status en gaan, na miljoenen jaren ‘tweederangs-burgers’ te zijn geweest, zichzelf ineens superbelangrijk voelen
[15] Rosalind Miles The Women’s History of the World (London, 1988)
[16] onderstreping van mij
[17] Rosalind Miles Stiefdochters van de tijd (Bruna, 1989)
[18] www.nrc.nl/W2/Nieuws/2000/03/25/Vp/wo.html
[19] ‘historische tijden’: t.o. de pre-historische tijden, de tijden waarin onze menselijke natuur gevormd is en waarin onze religieuze geneigdheid gevormd is; ik maak dus duidelijk onderscheid tussen religie: de neiging om onze wereld en ons samenleven te beleven binnen een gedanst/gezongen Scheppingsverhaal – en godsdienst: de eenheidsvorm waarin de religies gegoten zijn onder de dictatuur van een heersende klasse
[20] héé, komt hier niet een collectivistische gedachte om de hoek? Jazeker. Maar … ik zie als de stuwende kracht achter alle menselijke vooruitgang (in denken zowel als in welvaart) de vrije markt. It’s the economy, stupid!
Laat een échte denker maar gauw een ‘derde weg’ tussen deze twee uitersten bedenken. Ik heb al wel een idee voor haar/hem: alle macht aan de vrouwen (als sekse) en weg met het patriarchaat
[21] voor deze veronderstelling verwijs ik weer naar mijn tekst “Toeval.doc” op mijn site