Pleidooi voor een Nieuw Groot Verhaal
Frans Couwenbergh
Nee, geen ondoordacht pleidooi van weer zo’n niet-vakfilosoof. Ik voeg mij bij Peter Sloterdijk in zijn nieuwste boek Im Weltinnenraum des Kapitals waaruit een gedeelte in vertaling is gepubliceerd in Filosofie Magazine 3/2005. De redactionele inleiding hiervan luidt: “Nu de globalisering haar voltooiing nadert wordt het tijd voor een nieuw groot verhaal. Geen comfortabele, eurocentrische heilsverwachting, maar een écht groot verhaal dat de hele globe omvat.”
Dit is duidelijker taal dan het toch vaak cryptische woordengeronk van onze eregast bij de Nacht van de Filosofie. Daarom zal ik het hier verder hebben over een écht groot verhaal, en wel afgekort tot EGV. Ter onderscheiding van de terecht verworpen politiek-economisch-religieuze Grote Verhalen uit het verleden, die dienden tot handhaving van de machtspositie van de heersende elite in klassenmaatschappijen.
"Het gepraat over het einde van de grote verhalen schiet zijn doel voorbij zodra het verder gaat dan het van de hand wijzen van de onverdraaglijke simplificaties die inherent waren aan de klassieke modellen van de grote geschiedenis. Is het op zijn beurt al niet uitgegroeid tot een comfortabel meta-groot verhaal?" zo vaart Sloterdijk voort. "Het zwakke van de traditionele grote verhalen is geenszins dat ze te groot waren, maar dat ze niet groot genoeg waren". Klinkt mij althans als muziek in de oren. De doorsnee-lezer zou nu een schets, een aanzet, van het EGV verwachten. Of op zijn minst de reden waarom we ons er nu van dienen te gaan voorzien. Maar ik weet inmiddels dat je dat bij een echte filosoof op je buik kunt schrijven. En inderdaad vervolgt hij zijn essay met nog uitsluitend hersenbrekende maar weinigzeggende bespiegelingen over de begrippen ‘globe’ en ‘globaliseren’.
Dat ik als niet-vakfilosoof zelf aan de slag moet, daarvoor citeer ik nog één keer Sloterdijk. Tevens om u een idee te geven van zijn vaak cryptisch woordengeronk.
“De filosofie kan en wil volgens de regelen der kunst bedreven worden, als een quasi-wetenschap van de totaliseringsvormen en hun metaforen, als narratieve theorie van de genesis van het algemene en ten slotte als meditatie over het zijn-in-situaties – alias het in-de-wereld-zijn; …[] In feite gaat het om een wild filosoferen, dat zich onmiskenbaar het meest op zijn gemak voelt als er zich geen vakfilosofen in het debat mengen.
Als niet-vakfilosoof biedt ik u hier een schets van ons EGV, alsmede de argumenten voor de wenselijkheid ervan, de reden. Om met de laatste te beginnen: deze wordt duidelijk als we oorzaak van het verdampen van ons oude (christelijke) grote verhaal beseffen.
Dat verdampen is niet de verdienste van de postmoderne filosofen. Het was in de jaren zestig dat de kerken aan een onstuitbare leegloop begonnen; de filosofen stonden er bij en ze keken er naar, net als iedereen. Ook de sociologen snappen er nog steeds niks van. "Een verklaring van de jaren zestig?" – de Amsterdamse socioloog Goudsblom in een HP- interview – "Ik weet het niet. Ik ben geneigd aan te nemen dat er niemand is die dat weet. Er zijn natuurlijk allerlei deelverklaringen in omloop: bevolkingsexplosie, welvaartsstijging, automatisering, opkomst van de derde wereld, generatieconflict, consumptiemaatschappij en noem maar op. Geen van deze verklaringen is onjuist en geen is volledig. De historici zullen later beweren dat in de jaren zestig de tijd rijp was voor de veranderingen." Ik reed in mijn busje naar een van mijn werkplekken toen ik op de autoradio een paneldiscussie volgde over wat nou als het belangrijkste fenomeen van de aflopende eeuw ( het was in 1999) moest worden aangemerkt. Inderdaad passeerde van alles de revue, maar niet het fenomeen televisie. Terwijl dat fenomeen alles anders heeft doen worden, en het overige ‘van alles’ slechts bijverschijnselen zijn. Het fenomeen televisie heeft ook de filosofen ‘postmodern’ doen worden.
Het gaat natuurlijk om hoe we onszelf zien, om het mensbeeld. Dat vormen we met wat ons wordt aangereikt. Het kleine percentage intellectuelen kan ook nog wat opdoen uit de literatuur en de kunst, maar de massa der landgenoten moeten het doen met wat ‘heerst’. En dat was tot en met de jaren vijftig het christendom.
In de zestiger jaren echter had de vrije markt de beschikking gekregen over het medium televisie, waarmee zij in alle huis- en bovenkamers, juist in de eenvoudigste, kon doordringen. In ieders vrije tijd. Daar presenteerde zij haar a-godsdienstige, a-politieke, vrouw- en kindvriendelijke, kortom aardige mensbeeld. De kerken, die tot dan toe het alleenrecht gehad hadden om aan de massa haar mensbeeld – dat van de zondige, tot niets goeds in staat zijnde en van Gods genade afhankelijke mens – op te dringen, konden onmogelijk opbieden tegen dit veel aantrekkelijkere, vrije, hedonistische consumentenmensbeeld. Hun kerken liepen leeg.
Ook de politieke partijen liepen ook leeg. De vakbonden, alle oude verbanden, werden losser. Alle dingen die de mensen gescheiden hielden van elkaar verdampten: de vrije markt kan immers niets met scheidslijnen door haar doelgroep. Zij presenteerde consequent een gelijkgeschakelde, vrije en hedonistische, aardige consument ter identificatie en schuwde elke verwijzing naar iets wat de markt zou kunnen verkleinen.
Rangen en standen? weg er mee! Zo verdampte ook de oude erfelijke regentenklasse en maakte plaats voor vervangbare managers, CEO’s. Hiermee verloren de kerken ook nog hun nhistorische sponsoren, en dus hun status in de samenleving. Ze schrompelden ineen tot dekten.
Het is de vrije markt-televisie geweest die een einde heeft gemaakt aan de vijfduizendjarige geschiedenis van klassensamenlevingen. Althans, in het vrije Westen – tot nu toe. Maar de vrije markt globaliseert. Ze zal ook elders haar bevrijdende werking voortzetten en overal de klassenmaatschappijen omvormen tot democratieën. It’s the economy, stupid!
Je kunt de televisie zien als de ventilator in je auto: die verdrijft ook snel de kou als je die aanzet. Dat het inherent is aan de werking van de vrije markt- televisie, dat ze de permafrost van de oude vormen en gedachten als sneeuw voor de zon doet verdwijnen, dat hadden de dominees van de ‘bijbelbelt’ kennelijk beter in de gaten dan de sociologen: ze verboden hun gelovigen zo’n duivels ding in huis te halen!
Welke oorzaak dan ook, wij zijn toch maar mooi bevrijd van dat onderdrukkende christelijke verhaal! zullen velen denken. En we zijn inderdaad gelukkiger geworden, zoals het geluksonderzoek van de onvolprezen Ruud Veenhoven van de Erasmus Universiteit steeds weer uitwijst. Maar er is wel een gat gevallen, een ideologische leegte ontstaan.
Nou en? denken de velen weer.
Toch is dit een belangrijk punt. Wij mensen zitten nu eenmaal zo in elkaar dat we zonder een gemeenschappelijk Verhaal (EGV) niet goed kunnen samenleven.
Zonder een EGV hebben wij niet langer het gevoel dat we IETS met elkaar delen. Zonder een EGV dat doel en richting van ons samenleven aangeeft, gaat ieder dan maar zijn eigen naad naaien. Ieder voor zich en de overheid voor ons allen. De overheid moet de regels stellen waaraan ieder zich dient te houden en dan vind ik wel een gaatje waar ik door de mazen heen kan glippen, dat werk. Zonder een EGV worden we allemaal free-riders, de CEO’s voorop. Zonder een EGV fragmenteert een samenleving. Zonder een EGV heeft ons geweten, het stemmetje in ons binnenste dat antwoord geeft als we ons afvragen of we iets zouden doen dan wel nalaten, ons Nix meer te melden. Regels moeten kunnen terugvallen op zelfdiscipline van de burgers, en die zelfdiscipline werkt optimaal wanneer die kan terugvallen op een breed gedeeld EGV, zo simpel is het.
Zonder een EGV hebben jongeren, allochtone jongeren al helemaal, het moeilijk om bouwstenen voor hun identiteit bij elkaar te scharrelen. Zonder EGV-cement blijft Europa een zwak bouwsel en komt de internationale solidariteit moeilijk op gang. Zonder een EGV wordt het moeilijk om de ecologische rampen die ons wachten door de al in werking zijnde klimaatopwarming, het hoofd te bieden. Redenen te over dus.
Maar waarom is dat eigenlijk, dat mensen niet goed kunnen samenleven zonder een EGV? De oorzaak is gelegen in onze menselijke natuur.
De menselijke natuur! Ook daar hebben sociologen en filosofen (Andreas Kinnegin!) niet echt kaas van gegeten. Behalve dat ze het te druk hebben met hun eigen vakgebied is het postmoderne denken er wars van.
Ik zie het postmoderne denken enerzijds als een individueel beïnvloed-zijn door de individualiserende werking van de vrije markt-televisie: ‘ieder zijn eigen ding’, dus ieder zijn eigen verhaal, ‘vele kleine verhalen’. Het relativerende denken: ‘dat is ook maar een mening’ of: ‘dat is ónze Westerse mening maar andere culturen kijken heel anders tegen de dingen aan’. (Is natuurlijk zo, maar dat betekent niet dat wij dan moeten ophouden met op ónze manier over de dingen te denken). Het schuwen van universalia.
Anderzijds is het postmoderne denken de reactie op het fatale collectivistische denken vanaf Hegel tot en met de holocaust en de goelags. Het collectivistische denken heeft de intelligentia van rond 1900 diepgaand in zijn greep gehad. De postmoderne filosofen (Hans Achterhuis!) hebben daar terecht afstand van genomen. Maar zonder het in zijn economische context te zien. Ze schuwen categorisch het utopische denken en het koesteren van goede bedoelingen. Utopisch denken wordt automatisch gelijk gesteld aan het openen van vergezichten die onvermijdelijk op massaslachtingen moeten uitdraaien: ‘dat heeft de recente geschiedenis ons immers wel geleerd!’.
Ze zien daarbij wel over het hoofd dat we sinds de doorbraak van de vrije markt in de zestiger jaren in een historisch nieuwe situatie zijn komen te leven. We beleven sindsdien het ‘einde van de geschiedenis’, die immers begon met de eerste klassenmaatschappijen van vijfduizend jaar geleden. Het fatale collectivistische denken vigeerde in klassenmaatschappij-situaties. Vandaag leven we in een geïndividualiseerde samenleving. Van ‘dat maak ik zelf wel uit’-consumenten. Geen beginnen aan om die een Groot Verhaal op te leggen – en daar moet een vrijgevochten zestiger jaren-type als ik dan ook echt niet aan denken.
De postmodernisten zien bij hun (terechte) gejuich om het einde der Grote Verhalen ook over het hoofd dat mensen van nature hun samenleven beleven rond een Groot Verhaal, pardon, een EVG.
Dus eerst iets over de menselijke natuur. Die is drieërlei. Oftewel: wordt beheerst door drie neigingen.
Mensen zijn allereerst een vorm van leven, zoals dat 3.5 miljard jaar geleden op Aarde met het eerste DNA tot leven kwam. Levensvormen halen hun energie om in leven te blijven en zich voort te planten uit hun omgeving, in concurrentie met levensvormen die uit dezelfde bron putten. Dat heeft ons met een diepgewortelde en ultieme zelfzuchtige neiging behept.
In de tweede plaats zijn we groepsdieren: een hogere levensvorm. Groepsdieren zijn als groep sterker in het zorgen voor de energie om in leven te blijven en zich voort te planten dan ieder in z’n eentje. Maar wil de groep sterk genoeg zijn, dienen de individuen ervan een deel van hun zelfzucht in te leveren ten behoeve van de groepsharmonie. Groepsdieren hebben dus twee zielen in hun borst, worstelen met twee tegenstrijdige neigingen. Die worsteling reguleren ze met cultuur, met ‘normen en waarden’. Wij kennen deze worsteling onder de noemers goed en kwaad. Of God en duivel. Sociaal contra aso.
Met ‘noemers’ zijn we bij de derde neiging: wij zijn groepsdieren die, heel uniek voor een dier, de dingen noemen. Hoe we daar toe gekomen zijn, en hoe dat ons zo bijzonder heeft gemaakt, dat vertelt ons ontstaansverhaal, ons EGV. Het vertelt hoe mensen tot talige wezens geworden zijn, en hun groepsgevoel en hun wereld beleven binnen een Verhaal (EGV). Het maakt duidelijk dat mensen in hun specifieke evolutie tot de meest sociale dieren geworden zijn die de natuur kent.
Zoals ik zei: inzake ons ontstaansverhaal zijn de wetenschappers, de filosofen al helemaal, nog weinig gevorderd. Het postmoderne denken heeft ook archeologen en antropologen kopschuw gemaakt voor omvattende theorieën over de mens. Daar komt bij dat de relevante disciplines gefragmenteerd zijn geworden. Behalve dat wetenschappers sowieso al overbelast zijn met hun eigen vak moet voor ons ontstaansverhaal ook nog uit álle vakgebieden van de menswetenschappen worden geput. Niettemin is ons ontstaansverhaal het piece de resistance van ons EGV.
Het werk hoort eigenlijk thuis op het gebied van de filosofische antropologie. Maar ook dat vakgebied is nog geheel in de greep van het postmoderne denken.
Wie kan dit dan wél? Een niet-vakfilosoof die als nijvere bij van bloem tot bloem kan gaan in het wetenschapsveld. Hier volgt wat ik bijeen gegaard heb. Let wel: in een bijenvlucht, ik kan hier niet een hele korf vol bijeenzoemen.
Acht miljoen jaar geleden raakten onze vroegste voorouders, door mij ANBO’s (van ancestor bonobo’s) genoemd, door klimaatverandering hun voorouderlijke regenwoud kwijt en pasten zich aan – het ging ongemerkt langzaam natuurlijk – aan wat ervoor in de plaats kwam: een savannen-omgeving. Gewone bossen, waar ze bleven overnachten hoog in de bomen, en grasgebieden waar ze hun eten moesten halen. Vanwege de roofdieren waren die grasgebieden erg gevaarlijk, maar als mensapen kenden ze al het kunstje om zich roofdieren van het lijf te houden door met dingen te gooien. Als ‘professionals’ deden onze ANBO’s dat met stenen. Om die mee te dragen (in tassen van gevonden vellen) moesten ze ook hun mensapenlijke op twee benen kunnen lopen ‘professionaliseren’. Alsook de taakverdeling tussen de seksen: vrouwen en kinderen verzamelden het eten terwijl de volwassen mannen niets anders deden dan zorgen dat dit in veiligheid kon geschieden. We geven ze twee miljoen jaar de tijd voor alle nodige aanpassingen. De oudst gevonden hominidenfossielen zijn van rond zes miljoen jaar geleden. Wij zijn afkomstig van een populatie die dit allemaal optimaal ontwikkelde; groepen en ondersoorten die daar minder van bakten hebben het niet gehaald. Laten we ze vanaf nu APAN’s (van australopithecus ancestors) noemen.
De vrouwen waren bij de APAN’s – zoals bij de hedendaagse bonobo’s – de dominante sekse en dat is tot in recente tijden zo gebleven. (Nee, slimmerds, die beroemde ‘Lucy’-populatie is met zekerheid geen voorouderpopulatie!) Het waren ook de vrouwen die het sterkst de behoefte voelden om hun mensapencommunicatie uit te breiden met gebarentaal. Immers, eten genoeg op die savannen, maar je moest wel weten wáár wannéér wát verkrijgbaar was. Het hoeft maar in één van hun groepen begonnen te zijn, met één vrouw, die het aanwensel ontwikkelde om met haar vrije handen met die tien vingers uit te beelden wat ze bedoelde: een bepaalde plant, een bepaald dier, een handeling, een bepaalde plek, noem maar op. Haar medevrouwen begrepen wat ze bedoelde, het was handig en ze namen de gewoonte over. Namen die als jonge vrouw mee naar de groep van hun partner en zo verbreidde de gewoonte zich over de hele clan, de hele stam. Door de betere communicatie floreerde die stam, hield meer kinderen in leven en overtalligde (sorry voor dit neologisme, jaloezie op het Engelse outnumber ) de stammen die daarvan verstoken waren. Die stierven geleidelijk uit, wij zijn afkomstig van de ‘talige’ stam.
Gebarentaal als oorsprong van ons taalvermogen? Natuurlijk. Vergeet niet dat onze APAN’s mensapen waren – nou goed, aapmensen. Maar ze hadden evengoed nog lang geen controle over hun stemgeluiden. Die worden bij normale dieren immers neurologisch aangestuurd vanuit het limbische systeem, waar we geen bewuste controle over hebben. Pas als Anatomisch-Moderne Mens-type, vanaf zo’n 150.000 jaar geleden dus, kregen we dat. Vanaf toen pas gingen we met spraak communiceren en kregen onze gebaren een secundaire, ondersteunende functie. Maar tot op dat moment heeft het altijd andersom gelegen.
Onze APAN’s werden ‘talige wezens’. Dat was geheel nieuw in de natuur: wezens die het met elkaar konden hebben over iets wat niet aanwezig is. Die kennis aan elkaar konden doorgeven, van generatie op generatie. Die macht kregen over hun omgeving doordat ze die onder (gebaren)woorden konden brengen. Namen voor de dingen, dat geeft (een gevoel van) macht over de dingen. Het schept (een gevoel van) afstand tussen de benoemer en het benoemde. Onze APAN’s waren (en zijn nog) de enige dieren die konden objectiveren.
Twee miljoen jaar geleden zijn ze daar blijk van gaan geven. Toen is de ‘talige’ voorouderpopulatie het vuur gaan gebruiken. Heel uniek weer voor een diersoort! Om in plaats van er, zoals een normaal dier betaamt, in paniek voor op de loop te gaan, hebben onze ‘talige’ geworden voorouders toen hun instinctieve angst voor het vuur weten te onderdrukken en zijn het gaan gebruiken! Ze konden het vuur objectiveren, er een gevoelsmatige afstand van nemen.
Dat heeft een enorme sprong voorwaarts betekend. Tot dan toe moest ieder nog tegen de avond zijn slaapplatform vlechten hoog in een boom. Dan kun je nog wat roepen naar elkaar (truste!! bijvoorbeeld) maar gebaren werken niet in het donker. Met een kampvuur echter kun je tot je omvalt van de slaap met elkaar communiceren. De mannen dansten/zongen hun stroperij-belevenissen voor de vrouwen. De vrouwen – voor zover ze niet druk waren met het prepareren van vellen, hun belangrijkste ‘rijkdom’ – brachten dansend/zingend hun kennis en bedenkingen op de anderen over. De kinderen keken ademloos toe, in hun warme dierenvel – de temperatuur zakt er tot het vriespunt ‘s nachts – en staken er het nodige van op voor later. Vanaf toen zijn ze groter van gestalte geworden, door de aanzienlijke uitbreiding en verrijking van het menu die het vuur verschaft, en zijn zich als Homo erectussen (HE’s) over de wereld gaan verbreiden.
Dat verbreiden ging langzaam. Wanneer een groep te groot werd kreeg je spanningen en dan besloot een groepje jonge vrouwen, kinderen en mannen om een nieuw leefgebied in gebruik te gaan nemen. Dat gebied was nog niet door mensen betreden. De dingen hadden er nog geen naam, dus voor talige wezens was het nog ‘woest en ledig’. Voor hun nakomelingen was dit groepje eerste kolonisten De Grote Voorouder (tot één Figuur samengetrokken) wiens scheppende daden zij dansten/zongen in het scheppingsverhaal van hun wereld (stamgebied).
Waarom een verhaal? Wel, steeds meer namen voor steeds meer dingen, dat wordt een chaos in je kop als je daar geen structuur in aanbrengt. Ze waren, als ‘talige wezens’ in een woordenwereld komen te leven. Om die wereld begrijpelijk te houden moet je die in een van a tot z -structuur vatten, in een verhaal dus. Het verhaal van hoe de wereld (= hun stamgebied) door de Grote Voorouder geschapen is en hoe Hij op zijn tocht door het stamgebied daarin alle belangrijke dingen (planten, dieren, bergen en moerassen) achterliet. En op een speciale plek ook de zielen, die bij een passerende vrouw konden binnendringen en bij haar een nieuw leven konden beginnen, om bij het sterven naar die plek terug te keren in afwachting van een nieuwe kans.
Er is geen stam geweest, in onze hele twee miljoen jaar omspannende Homo-geschiedenis, die het zonder zijn scheppingsverhaal heeft kunnen en hoeven stellen. Hun hele bestaan draaide om het dansen/zingen van het scheppingsverhaal, en ze hadden ook het gevoel dat hun wereld zou ophouden te bestaan als ze het scheppingsverhaal niet langer zouden kunnen dansen/zingen. Twee miljoen jaar op deze wijze je wereld en samenleven beleven, dat wordt deel van je overerfelijke neigingen. Het is ons als het religieuze gevoel in de genen gaan zitten. Onze kindjes komen nog steeds ter wereld in de verwachting, terechtgekomen te zijn in een omgeving die haar wereld danst/zingt. Als kindje huilt, neemt mama het op en gaat er zachtjes zingend mee rond deinen. Kindje wordt meteen stil en luistert aandachtig: kent het ergens van. Mama denkt hier verder niet bij na, ze doet het instinctief. Zoals papa met zijn maten in hymnes losbarst op de tribune of met een slok op. Wij zijn "ongeneeslijk religieus", zoals Dorothe Sölle stelde. Nu begrijpen we hoe we dat geworden zijn, als voormalige mensapen. En het zijn altijd de dominante vrouwen geweest die ook bij de rituelen de leiding hadden. Nog steeds zie je de vrouwen als eersten danspasjes maken als ergens in de openbare ruimte dansmuziek opklinkt.
Antropologen beschouwen ons als de meest sociale dieren van de natuur – en daar is de machtige positie van de vrouwen in ons hele verleden niet vreemd aan. Maar dat zijn we overduidelijk (holocaust, Rwanda, Srebrenica, zinloos geweld) bepaald niet meer. En de vrouwen zijn tweederangs mensen (la deuxième sexe) geworden. Wat is er met ons gebeurd?
Twee dingen. Het eerste is overpopulatie. Het tweede is er een uitvloeisel van: de overgang van het verzamelaar/jager-zijn (VJ) naar het telen van voedsel (AGR).
Overpopulatie. Dat is de chimpansees als eersten van onze ‘familie’ overkomen. Vanaf twee miljoen jaar geleden, het begin van de IJstijden, zijn de leefgebieden van de ANBO’s van de chimpansees onderhevig geraakt aan inkrimpingen (met alle overlevingsgevechten tussen de groepen van dien) en dan weer uitbreidingen. Dat heeft ze tot agressieve en machistische dieren doen worden, vergeleken bij de bonobo’s die nooit wat hebben meegemaakt.
Hetzelfde nu is er met onze voorouders gebeurd zo’n tienduizend jaar geleden. Als verzamelaars/jagers (VJ’s) hebben de mensen hun aantallen altijd in overeenstemming met de economische mogelijkheden van hun territorium gehouden, en was geluk heel gewoon. Na afloop van de laatste ijstijd, zo’n twaalfduizend jaar geleden, hadden de mannen pijl en boog uitgevonden en de wolf tot jachthond gedomesticeerd. In duizend jaar tijd roeiden ze toen alle grote prooidieren uit. Behalve dat het aantal prooidieren snel verminderde groeiden de aantallen leefgroepen danig. Totdat het hier en daar dringen werd, met alle overlevingsgevechten tussen de groepen van dien.
De vrouwen, die sowieso nooit planten uitroeiden maar er duurzaam mee omgingen, zijn toen planten gaan telen, in tuinen waarvoor de mannen telkens een nieuw stukje bos omhakten en afbrandden. Na twee jaar is zo’n tuin op en dan wordt een nieuw stukje bos in gebruik genomen. Pas na dertig jaar is de oude tuin weer bos geworden en kan hij opnieuw worden afgebrand. Tuinbouw vergt een flink gebied. Na enige tijd is de regio vol. Vrij rondtrekken is er niet langer bij, ze hebben zich al aangepast aan het problematische dorpsleven. Ze zijn boeren (AGR’s) geworden. Tuinbouw, en landbouw al helemaal, doet de aantallen sterk groeien, en dus ook de dorpen. Er is nog geen overheid om alles in banen te leiden. Elke aanleiding is goed genoeg voor oorlog. Oorlog maakt mannen belangrijk. Het dorp met de meeste mannetjesputters heeft dan de grootste overlevingskans. Vrouwen hebben altijd de toekomst van hun kinderen voor ogen. Ze gaan gewelddadigheid dan als goede eigenschap van een man beschouwen, en moedigen deze aan bij hun mannen en jongetjes. De mannen, die tot dan toe altijd de tweede viool gespeeld hebben, halen het dan in hun domme hoofd dat ze toch eigenlijk wel héél belangrijk zijn. Dat hún initiatieriten eigenlijk véél belangrijker zijn dan die van de vrouwen. En ze maken zich meester van de heilige fluiten.
Net zoals de chimpansees zijn de AGR’s toen machistisch en agressief geworden. Maar – en dat is het grote verschil – dat is pas sinds zo’n tienduizend jaar zo. Pas sinds ‘gister’, vergeleken bij de zes miljoen jaar die ons hele EGV beslaat; te weinig tijd dus om onze hypersociale menselijke natuur erfelijk te veranderen. Vandaar dat wij nog steeds verlangen naar harmonie en neerslachtig worden van oorlog en geweld.
Tot tienduizend jaar geleden stonden de vrouwen als sekse in hoog aanzien, en de talrijke vrouwenbeeldjes uit de archeologie getuigen daar van. Maar de definitieve slag die de mannen de vrouwen hebben weten toe te brengen is van veel recentere datum. Namelijk hun uitvinding van de Ene Ware God. Daar maak ik me hier even snel van af door te verwijzen naar God against the gods van Jonathan Kirsch (Viking Compass, 2004). De godsdiensten (het monotheïsme) zijn ontstaan tussen 600 vóór en ná het begin van onze jaartelling; vóór die tijd kende het mensdom slechts goden en vooral godinnen. Vanaf toen zijn de vrouwen uit elke positie van macht gemanoeuvreerd en tot privé-slavin van hun man gemaakt. Wat een ellende, voor miljarden mensen, vanuit de geschiedenis tot op de dag van vandaag. Niet de geringste reden om snel ons EGV te realiseren. Niet alleen om, als economisch en militair supermachtige en historisch-hoog ontwikkelde vrije markt-samenleving, eindelijk eens op de proppen te komen met een wetenschappelijk verantwoord alternatief voor dat stokoude Adam-en-Eva verhaal waardoor zoveel mensen (vrouwen zijn mensen) nog elke dag een onwaardig en ellendig leven moeten leiden. Maar ook om de vrouwen te laten zien als sekse die dominant hoort te zijn als we ons duurzaam overleven als soort willen veilig stellen. Op je knieën, mannen, en vraag het ze nederig: wij hebben er (als sekse) een zootje van gemaakt, neem het weer van ons over asjeblief.
En dan nu het scenario om het EGV te realiseren.
Opleggen is in een vrije marktsamenleving behalve onethisch ook onhaalbaar; en in elke samenleving contraproductief – tenzij je die qua sekse uit elkaar speelt en die kinderachtige mannen superieur weet te maken. Ik zie het scenario als volgt.
Deze EGV-torsende nijvere bij treft een geloofsgenoot. Met z’n tweeën weten ze met hun krachtiger gezoem er een tiental aan te lokken, en dan wordt het een over ’t hele veld hoorbaar zoemen. U weet wat ik bedoel: er worden dan symposia gewijd aan het idee van een EGV en er gaat op gestudeerd worden. De nood waarin we als mensheid toenemend komen te verkeren, maakt de zinnigheid van het project steeds evidenter: het EGV heeft de politiek-economische wind mee. Politieke partijen gaan zich er vóór verklaren. Er komt een kamermeerderheid voor. Dan krijgt het kabinet de opdracht om een team wetenschapsschrijvers (géén wetenschappers dus! die moeten gewoon doorgaan op hun deelgebiedjes en het materiaal blijven aanleveren want het wordt een permanent project) aan het werk te zetten.
Individuen maken zelf wel uit wat ze geloven. Maar een gekozen overheid hoort een geloof, een ideologie te hebben, een Verhaal waarmee ze haar beleid kan legitimeren. Zoekende individuen – en wie behoort daar niet toe? – willen graag kennisnemen van dat Verhaal. Sommige zendgemachtigden gaan er hun programma mee kleuren. Zo kan het allemaal snel gaan.
Het moet ook snel gaan, want grote problemen voor de mensheid komen snel naderbij.
Leave a Reply