CEO
Pleidooi voor een Nieuw Groot Verhaal
Frans Couwenbergh
Nee, geen ondoordacht pleidooi van weer zo’n niet-vakfilosoof. Ik voeg mij bij Peter Sloterdijk in zijn nieuwste boek Im Weltinnenraum des Kapitals waaruit een gedeelte in vertaling is gepubliceerd in Filosofie Magazine 3/2005. De redactionele inleiding hiervan luidt: “Nu de globalisering haar voltooiing nadert wordt het tijd voor een nieuw groot verhaal. Geen comfortabele, eurocentrische heilsverwachting, maar een écht groot verhaal dat de hele globe omvat.”
Dit is duidelijker taal dan het toch vaak cryptische woordengeronk van onze eregast bij de Nacht van de Filosofie. Daarom zal ik het hier verder hebben over een écht groot verhaal, en wel afgekort tot EGV. Ter onderscheiding van de terecht verworpen politiek-economisch-religieuze Grote Verhalen uit het verleden, die dienden tot handhaving van de machtspositie van de heersende elite in klassenmaatschappijen.
"Het gepraat over het einde van de grote verhalen schiet zijn doel voorbij zodra het verder gaat dan het van de hand wijzen van de onverdraaglijke simplificaties die inherent waren aan de klassieke modellen van de grote geschiedenis. Is het op zijn beurt al niet uitgegroeid tot een comfortabel meta-groot verhaal?" zo vaart Sloterdijk voort. "Het zwakke van de traditionele grote verhalen is geenszins dat ze te groot waren, maar dat ze niet groot genoeg waren". Klinkt mij althans als muziek in de oren. De doorsnee-lezer zou nu een schets, een aanzet, van het EGV verwachten. Of op zijn minst de reden waarom we ons er nu van dienen te gaan voorzien. Maar ik weet inmiddels dat je dat bij een echte filosoof op je buik kunt schrijven. En inderdaad vervolgt hij zijn essay met nog uitsluitend hersenbrekende maar weinigzeggende bespiegelingen over de begrippen ‘globe’ en ‘globaliseren’.
Dat ik als niet-vakfilosoof zelf aan de slag moet, daarvoor citeer ik nog één keer Sloterdijk. Tevens om u een idee te geven van zijn vaak cryptisch woordengeronk.
“De filosofie kan en wil volgens de regelen der kunst bedreven worden, als een quasi-wetenschap van de totaliseringsvormen en hun metaforen, als narratieve theorie van de genesis van het algemene en ten slotte als meditatie over het zijn-in-situaties – alias het in-de-wereld-zijn; …[] In feite gaat het om een wild filosoferen, dat zich onmiskenbaar het meest op zijn gemak voelt als er zich geen vakfilosofen in het debat mengen.
Als niet-vakfilosoof biedt ik u hier een schets van ons EGV, alsmede de argumenten voor de wenselijkheid ervan, de reden. Om met de laatste te beginnen: deze wordt duidelijk als we oorzaak van het verdampen van ons oude (christelijke) grote verhaal beseffen.
Dat verdampen is niet de verdienste van de postmoderne filosofen. Het was in de jaren zestig dat de kerken aan een onstuitbare leegloop begonnen; de filosofen stonden er bij en ze keken er naar, net als iedereen. Ook de sociologen snappen er nog steeds niks van. "Een verklaring van de jaren zestig?" – de Amsterdamse socioloog Goudsblom in een HP- interview – "Ik weet het niet. Ik ben geneigd aan te nemen dat er niemand is die dat weet. Er zijn natuurlijk allerlei deelverklaringen in omloop: bevolkingsexplosie, welvaartsstijging, automatisering, opkomst van de derde wereld, generatieconflict, consumptiemaatschappij en noem maar op. Geen van deze verklaringen is onjuist en geen is volledig. De historici zullen later beweren dat in de jaren zestig de tijd rijp was voor de veranderingen." Ik reed in mijn busje naar een van mijn werkplekken toen ik op de autoradio een paneldiscussie volgde over wat nou als het belangrijkste fenomeen van de aflopende eeuw ( het was in 1999) moest worden aangemerkt. Inderdaad passeerde van alles de revue, maar niet het fenomeen televisie. Terwijl dat fenomeen alles anders heeft doen worden, en het overige ‘van alles’ slechts bijverschijnselen zijn. Het fenomeen televisie heeft ook de filosofen ‘postmodern’ doen worden.
Het gaat natuurlijk om hoe we onszelf zien, om het mensbeeld. Dat vormen we met wat ons wordt aangereikt. Het kleine percentage intellectuelen kan ook nog wat opdoen uit de literatuur en de kunst, maar de massa der landgenoten moeten het doen met wat ‘heerst’. En dat was tot en met de jaren vijftig het christendom.
In de zestiger jaren echter had de vrije markt de beschikking gekregen over het medium televisie, waarmee zij in alle huis- en bovenkamers, juist in de eenvoudigste, kon doordringen. In ieders vrije tijd. Daar presenteerde zij haar a-godsdienstige, a-politieke, vrouw- en kindvriendelijke, kortom aardige mensbeeld. De kerken, die tot dan toe het alleenrecht gehad hadden om aan de massa haar mensbeeld – dat van de zondige, tot niets goeds in staat zijnde en van Gods genade afhankelijke mens – op te dringen, konden onmogelijk opbieden tegen dit veel aantrekkelijkere, vrije, hedonistische consumentenmensbeeld. Hun kerken liepen leeg.
Ook de politieke partijen liepen ook leeg. De vakbonden, alle oude verbanden, werden losser. Alle dingen die de mensen gescheiden hielden van elkaar verdampten: de vrije markt kan immers niets met scheidslijnen door haar doelgroep. Zij presenteerde consequent een gelijkgeschakelde, vrije en hedonistische, aardige consument ter identificatie en schuwde elke verwijzing naar iets wat de markt zou kunnen verkleinen.
Rangen en standen? weg er mee! Zo verdampte ook de oude erfelijke regentenklasse en maakte plaats voor vervangbare managers, CEO’s. Hiermee verloren de kerken ook nog hun nhistorische sponsoren, en dus hun status in de samenleving. Ze schrompelden ineen tot dekten.
Het is de vrije markt-televisie geweest die een einde heeft gemaakt aan de vijfduizendjarige geschiedenis van klassensamenlevingen. Althans, in het vrije Westen – tot nu toe. Maar de vrije markt globaliseert. Ze zal ook elders haar bevrijdende werking voortzetten en overal de klassenmaatschappijen omvormen tot democratieën. It’s the economy, stupid!
Je kunt de televisie zien als de ventilator in je auto: die verdrijft ook snel de kou als je die aanzet. Dat het inherent is aan de werking van de vrije markt- televisie, dat ze de permafrost van de oude vormen en gedachten als sneeuw voor de zon doet verdwijnen, dat hadden de dominees van de ‘bijbelbelt’ kennelijk beter in de gaten dan de sociologen: ze verboden hun gelovigen zo’n duivels ding in huis te halen!
Welke oorzaak dan ook, wij zijn toch maar mooi bevrijd van dat onderdrukkende christelijke verhaal! zullen velen denken. En we zijn inderdaad gelukkiger geworden, zoals het geluksonderzoek van de onvolprezen Ruud Veenhoven van de Erasmus Universiteit steeds weer uitwijst. Maar er is wel een gat gevallen, een ideologische leegte ontstaan.
Nou en? denken de velen weer.
Toch is dit een belangrijk punt. Wij mensen zitten nu eenmaal zo in elkaar dat we zonder een gemeenschappelijk Verhaal (EGV) niet goed kunnen samenleven.
Zonder een EGV hebben wij niet langer het gevoel dat we IETS met elkaar delen. Zonder een EGV dat doel en richting van ons samenleven aangeeft, gaat ieder dan maar zijn eigen naad naaien. Ieder voor zich en de overheid voor ons allen. De overheid moet de regels stellen waaraan ieder zich dient te houden en dan vind ik wel een gaatje waar ik door de mazen heen kan glippen, dat werk. Zonder een EGV worden we allemaal free-riders, de CEO’s voorop. Zonder een EGV fragmenteert een samenleving. Zonder een EGV heeft ons geweten, het stemmetje in ons binnenste dat antwoord geeft als we ons afvragen of we iets zouden doen dan wel nalaten, ons Nix meer te melden. Regels moeten kunnen terugvallen op zelfdiscipline van de burgers, en die zelfdiscipline werkt optimaal wanneer die kan terugvallen op een breed gedeeld EGV, zo simpel is het.
Zonder een EGV hebben jongeren, allochtone jongeren al helemaal, het moeilijk om bouwstenen voor hun identiteit bij elkaar te scharrelen. Zonder EGV-cement blijft Europa een zwak bouwsel en komt de internationale solidariteit moeilijk op gang. Zonder een EGV wordt het moeilijk om de ecologische rampen die ons wachten door de al in werking zijnde klimaatopwarming, het hoofd te bieden. Redenen te over dus.
Maar waarom is dat eigenlijk, dat mensen niet goed kunnen samenleven zonder een EGV? De oorzaak is gelegen in onze menselijke natuur.
De menselijke natuur! Ook daar hebben sociologen en filosofen (Andreas Kinnegin!) niet echt kaas van gegeten. Behalve dat ze het te druk hebben met hun eigen vakgebied is het postmoderne denken er wars van.
Ik zie het postmoderne denken enerzijds als een individueel beïnvloed-zijn door de individualiserende werking van de vrije markt-televisie: ‘ieder zijn eigen ding’, dus ieder zijn eigen verhaal, ‘vele kleine verhalen’. Het relativerende denken: ‘dat is ook maar een mening’ of: ‘dat is ónze Westerse mening maar andere culturen kijken heel anders tegen de dingen aan’. (Is natuurlijk zo, maar dat betekent niet dat wij dan moeten ophouden met op ónze manier over de dingen te denken). Het schuwen van universalia.
Anderzijds is het postmoderne denken de reactie op het fatale collectivistische denken vanaf Hegel tot en met de holocaust en de goelags. Het collectivistische denken heeft de intelligentia van rond 1900 diepgaand in zijn greep gehad. De postmoderne filosofen (Hans Achterhuis!) hebben daar terecht afstand van genomen. Maar zonder het in zijn economische context te zien. Ze schuwen categorisch het utopische denken en het koesteren van goede bedoelingen. Utopisch denken wordt automatisch gelijk gesteld aan het openen van vergezichten die onvermijdelijk op massaslachtingen moeten uitdraaien: ‘dat heeft de recente geschiedenis ons immers wel geleerd!’.
Ze zien daarbij wel over het hoofd dat we sinds de doorbraak van de vrije markt in de zestiger jaren in een historisch nieuwe situatie zijn komen te leven. We beleven sindsdien het ‘einde van de geschiedenis’, die immers begon met de eerste klassenmaatschappijen van vijfduizend jaar geleden. Het fatale collectivistische denken vigeerde in klassenmaatschappij-situaties. Vandaag leven we in een geïndividualiseerde samenleving. Van ‘dat maak ik zelf wel uit’-consumenten. Geen beginnen aan om die een Groot Verhaal op te leggen – en daar moet een vrijgevochten zestiger jaren-type als ik dan ook echt niet aan denken.
De postmodernisten zien bij hun (terechte) gejuich om het einde der Grote Verhalen ook over het hoofd dat mensen van nature hun samenleven beleven rond een Groot Verhaal, pardon, een EVG.
Dus eerst iets over de menselijke natuur. Die is drieërlei. Oftewel: wordt beheerst door drie neigingen.
Mensen zijn allereerst een vorm van leven, zoals dat 3.5 miljard jaar geleden op Aarde met het eerste DNA tot leven kwam. Levensvormen halen hun energie om in leven te blijven en zich voort te planten uit hun omgeving, in concurrentie met levensvormen die uit dezelfde bron putten. Dat heeft ons met een diepgewortelde en ultieme zelfzuchtige neiging behept.
In de tweede plaats zijn we groepsdieren: een hogere levensvorm. Groepsdieren zijn als groep sterker in het zorgen voor de energie om in leven te blijven en zich voort te planten dan ieder in z’n eentje. Maar wil de groep sterk genoeg zijn, dienen de individuen ervan een deel van hun zelfzucht in te leveren ten behoeve van de groepsharmonie. Groepsdieren hebben dus twee zielen in hun borst, worstelen met twee tegenstrijdige neigingen. Die worsteling reguleren ze met cultuur, met ‘normen en waarden’. Wij kennen deze worsteling onder de noemers goed en kwaad. Of God en duivel. Sociaal contra aso.
Met ‘noemers’ zijn we bij de derde neiging: wij zijn groepsdieren die, heel uniek voor een dier, de dingen noemen. Hoe we daar toe gekomen zijn, en hoe dat ons zo bijzonder heeft gemaakt, dat vertelt ons ontstaansverhaal, ons EGV. Het vertelt hoe mensen tot talige wezens geworden zijn, en hun groepsgevoel en hun wereld beleven binnen een Verhaal (EGV). Het maakt duidelijk dat mensen in hun specifieke evolutie tot de meest sociale dieren geworden zijn die de natuur kent.
Zoals ik zei: inzake ons ontstaansverhaal zijn de wetenschappers, de filosofen al helemaal, nog weinig gevorderd. Het postmoderne denken heeft ook archeologen en antropologen kopschuw gemaakt voor omvattende theorieën over de mens. Daar komt bij dat de relevante disciplines gefragmenteerd zijn geworden. Behalve dat wetenschappers sowieso al overbelast zijn met hun eigen vak moet voor ons ontstaansverhaal ook nog uit álle vakgebieden van de menswetenschappen worden geput. Niettemin is ons ontstaansverhaal het piece de resistance van ons EGV.
Het werk hoort eigenlijk thuis op het gebied van de filosofische antropologie. Maar ook dat vakgebied is nog geheel in de greep van het postmoderne denken.
Wie kan dit dan wél? Een niet-vakfilosoof die als nijvere bij van bloem tot bloem kan gaan in het wetenschapsveld. Hier volgt wat ik bijeen gegaard heb. Let wel: in een bijenvlucht, ik kan hier niet een hele korf vol bijeenzoemen.
Acht miljoen jaar geleden raakten onze vroegste voorouders, door mij ANBO’s (van ancestor bonobo’s) genoemd, door klimaatverandering hun voorouderlijke regenwoud kwijt en pasten zich aan – het ging ongemerkt langzaam natuurlijk – aan wat ervoor in de plaats kwam: een savannen-omgeving. Gewone bossen, waar ze bleven overnachten hoog in de bomen, en grasgebieden waar ze hun eten moesten halen. Vanwege de roofdieren waren die grasgebieden erg gevaarlijk, maar als mensapen kenden ze al het kunstje om zich roofdieren van het lijf te houden door met dingen te gooien. Als ‘professionals’ deden onze ANBO’s dat met stenen. Om die mee te dragen (in tassen van gevonden vellen) moesten ze ook hun mensapenlijke op twee benen kunnen lopen ‘professionaliseren’. Alsook de taakverdeling tussen de seksen: vrouwen en kinderen verzamelden het eten terwijl de volwassen mannen niets anders deden dan zorgen dat dit in veiligheid kon geschieden. We geven ze twee miljoen jaar de tijd voor alle nodige aanpassingen. De oudst gevonden hominidenfossielen zijn van rond zes miljoen jaar geleden. Wij zijn afkomstig van een populatie die dit allemaal optimaal ontwikkelde; groepen en ondersoorten die daar minder van bakten hebben het niet gehaald. Laten we ze vanaf nu APAN’s (van australopithecus ancestors) noemen.
De vrouwen waren bij de APAN’s – zoals bij de hedendaagse bonobo’s – de dominante sekse en dat is tot in recente tijden zo gebleven. (Nee, slimmerds, die beroemde ‘Lucy’-populatie is met zekerheid geen voorouderpopulatie!) Het waren ook de vrouwen die het sterkst de behoefte voelden om hun mensapencommunicatie uit te breiden met gebarentaal. Immers, eten genoeg op die savannen, maar je moest wel weten wáár wannéér wát verkrijgbaar was. Het hoeft maar in één van hun groepen begonnen te zijn, met één vrouw, die het aanwensel ontwikkelde om met haar vrije handen met die tien vingers uit te beelden wat ze bedoelde: een bepaalde plant, een bepaald dier, een handeling, een bepaalde plek, noem maar op. Haar medevrouwen begrepen wat ze bedoelde, het was handig en ze namen de gewoonte over. Namen die als jonge vrouw mee naar de groep van hun partner en zo verbreidde de gewoonte zich over de hele clan, de hele stam. Door de betere communicatie floreerde die stam, hield meer kinderen in leven en overtalligde (sorry voor dit neologisme, jaloezie op het Engelse outnumber ) de stammen die daarvan verstoken waren. Die stierven geleidelijk uit, wij zijn afkomstig van de ‘talige’ stam.
Gebarentaal als oorsprong van ons taalvermogen? Natuurlijk. Vergeet niet dat onze APAN’s mensapen waren – nou goed, aapmensen. Maar ze hadden evengoed nog lang geen controle over hun stemgeluiden. Die worden bij normale dieren immers neurologisch aangestuurd vanuit het limbische systeem, waar we geen bewuste controle over hebben. Pas als Anatomisch-Moderne Mens-type, vanaf zo’n 150.000 jaar geleden dus, kregen we dat. Vanaf toen pas gingen we met spraak communiceren en kregen onze gebaren een secundaire, ondersteunende functie. Maar tot op dat moment heeft het altijd andersom gelegen.
Onze APAN’s werden ‘talige wezens’. Dat was geheel nieuw in de natuur: wezens die het met elkaar konden hebben over iets wat niet aanwezig is. Die kennis aan elkaar konden doorgeven, van generatie op generatie. Die macht kregen over hun omgeving doordat ze die onder (gebaren)woorden konden brengen. Namen voor de dingen, dat geeft (een gevoel van) macht over de dingen. Het schept (een gevoel van) afstand tussen de benoemer en het benoemde. Onze APAN’s waren (en zijn nog) de enige dieren die konden objectiveren.
Twee miljoen jaar geleden zijn ze daar blijk van gaan geven. Toen is de ‘talige’ voorouderpopulatie het vuur gaan gebruiken. Heel uniek weer voor een diersoort! Om in plaats van er, zoals een normaal dier betaamt, in paniek voor op de loop te gaan, hebben onze ‘talige’ geworden voorouders toen hun instinctieve angst voor het vuur weten te onderdrukken en zijn het gaan gebruiken! Ze konden het vuur objectiveren, er een gevoelsmatige afstand van nemen.
Dat heeft een enorme sprong voorwaarts betekend. Tot dan toe moest ieder nog tegen de avond zijn slaapplatform vlechten hoog in een boom. Dan kun je nog wat roepen naar elkaar (truste!! bijvoorbeeld) maar gebaren werken niet in het donker. Met een kampvuur echter kun je tot je omvalt van de slaap met elkaar communiceren. De mannen dansten/zongen hun stroperij-belevenissen voor de vrouwen. De vrouwen – voor zover ze niet druk waren met het prepareren van vellen, hun belangrijkste ‘rijkdom’ – brachten dansend/zingend hun kennis en bedenkingen op de anderen over. De kinderen keken ademloos toe, in hun warme dierenvel – de temperatuur zakt er tot het vriespunt ‘s nachts – en staken er het nodige van op voor later. Vanaf toen zijn ze groter van gestalte geworden, door de aanzienlijke uitbreiding en verrijking van het menu die het vuur verschaft, en zijn zich als Homo erectussen (HE’s) over de wereld gaan verbreiden.
Dat verbreiden ging langzaam. Wanneer een groep te groot werd kreeg je spanningen en dan besloot een groepje jonge vrouwen, kinderen en mannen om een nieuw leefgebied in gebruik te gaan nemen. Dat gebied was nog niet door mensen betreden. De dingen hadden er nog geen naam, dus voor talige wezens was het nog ‘woest en ledig’. Voor hun nakomelingen was dit groepje eerste kolonisten De Grote Voorouder (tot één Figuur samengetrokken) wiens scheppende daden zij dansten/zongen in het scheppingsverhaal van hun wereld (stamgebied).
Waarom een verhaal? Wel, steeds meer namen voor steeds meer dingen, dat wordt een chaos in je kop als je daar geen structuur in aanbrengt. Ze waren, als ‘talige wezens’ in een woordenwereld komen te leven. Om die wereld begrijpelijk te houden moet je die in een van a tot z -structuur vatten, in een verhaal dus. Het verhaal van hoe de wereld (= hun stamgebied) door de Grote Voorouder geschapen is en hoe Hij op zijn tocht door het stamgebied daarin alle belangrijke dingen (planten, dieren, bergen en moerassen) achterliet. En op een speciale plek ook de zielen, die bij een passerende vrouw konden binnendringen en bij haar een nieuw leven konden beginnen, om bij het sterven naar die plek terug te keren in afwachting van een nieuwe kans.
Er is geen stam geweest, in onze hele twee miljoen jaar omspannende Homo-geschiedenis, die het zonder zijn scheppingsverhaal heeft kunnen en hoeven stellen. Hun hele bestaan draaide om het dansen/zingen van het scheppingsverhaal, en ze hadden ook het gevoel dat hun wereld zou ophouden te bestaan als ze het scheppingsverhaal niet langer zouden kunnen dansen/zingen. Twee miljoen jaar op deze wijze je wereld en samenleven beleven, dat wordt deel van je overerfelijke neigingen. Het is ons als het religieuze gevoel in de genen gaan zitten. Onze kindjes komen nog steeds ter wereld in de verwachting, terechtgekomen te zijn in een omgeving die haar wereld danst/zingt. Als kindje huilt, neemt mama het op en gaat er zachtjes zingend mee rond deinen. Kindje wordt meteen stil en luistert aandachtig: kent het ergens van. Mama denkt hier verder niet bij na, ze doet het instinctief. Zoals papa met zijn maten in hymnes losbarst op de tribune of met een slok op. Wij zijn "ongeneeslijk religieus", zoals Dorothe Sölle stelde. Nu begrijpen we hoe we dat geworden zijn, als voormalige mensapen. En het zijn altijd de dominante vrouwen geweest die ook bij de rituelen de leiding hadden. Nog steeds zie je de vrouwen als eersten danspasjes maken als ergens in de openbare ruimte dansmuziek opklinkt.
Antropologen beschouwen ons als de meest sociale dieren van de natuur – en daar is de machtige positie van de vrouwen in ons hele verleden niet vreemd aan. Maar dat zijn we overduidelijk (holocaust, Rwanda, Srebrenica, zinloos geweld) bepaald niet meer. En de vrouwen zijn tweederangs mensen (la deuxième sexe) geworden. Wat is er met ons gebeurd?
Twee dingen. Het eerste is overpopulatie. Het tweede is er een uitvloeisel van: de overgang van het verzamelaar/jager-zijn (VJ) naar het telen van voedsel (AGR).
Overpopulatie. Dat is de chimpansees als eersten van onze ‘familie’ overkomen. Vanaf twee miljoen jaar geleden, het begin van de IJstijden, zijn de leefgebieden van de ANBO’s van de chimpansees onderhevig geraakt aan inkrimpingen (met alle overlevingsgevechten tussen de groepen van dien) en dan weer uitbreidingen. Dat heeft ze tot agressieve en machistische dieren doen worden, vergeleken bij de bonobo’s die nooit wat hebben meegemaakt.
Hetzelfde nu is er met onze voorouders gebeurd zo’n tienduizend jaar geleden. Als verzamelaars/jagers (VJ’s) hebben de mensen hun aantallen altijd in overeenstemming met de economische mogelijkheden van hun territorium gehouden, en was geluk heel gewoon. Na afloop van de laatste ijstijd, zo’n twaalfduizend jaar geleden, hadden de mannen pijl en boog uitgevonden en de wolf tot jachthond gedomesticeerd. In duizend jaar tijd roeiden ze toen alle grote prooidieren uit. Behalve dat het aantal prooidieren snel verminderde groeiden de aantallen leefgroepen danig. Totdat het hier en daar dringen werd, met alle overlevingsgevechten tussen de groepen van dien.
De vrouwen, die sowieso nooit planten uitroeiden maar er duurzaam mee omgingen, zijn toen planten gaan telen, in tuinen waarvoor de mannen telkens een nieuw stukje bos omhakten en afbrandden. Na twee jaar is zo’n tuin op en dan wordt een nieuw stukje bos in gebruik genomen. Pas na dertig jaar is de oude tuin weer bos geworden en kan hij opnieuw worden afgebrand. Tuinbouw vergt een flink gebied. Na enige tijd is de regio vol. Vrij rondtrekken is er niet langer bij, ze hebben zich al aangepast aan het problematische dorpsleven. Ze zijn boeren (AGR’s) geworden. Tuinbouw, en landbouw al helemaal, doet de aantallen sterk groeien, en dus ook de dorpen. Er is nog geen overheid om alles in banen te leiden. Elke aanleiding is goed genoeg voor oorlog. Oorlog maakt mannen belangrijk. Het dorp met de meeste mannetjesputters heeft dan de grootste overlevingskans. Vrouwen hebben altijd de toekomst van hun kinderen voor ogen. Ze gaan gewelddadigheid dan als goede eigenschap van een man beschouwen, en moedigen deze aan bij hun mannen en jongetjes. De mannen, die tot dan toe altijd de tweede viool gespeeld hebben, halen het dan in hun domme hoofd dat ze toch eigenlijk wel héél belangrijk zijn. Dat hún initiatieriten eigenlijk véél belangrijker zijn dan die van de vrouwen. En ze maken zich meester van de heilige fluiten.
Net zoals de chimpansees zijn de AGR’s toen machistisch en agressief geworden. Maar – en dat is het grote verschil – dat is pas sinds zo’n tienduizend jaar zo. Pas sinds ‘gister’, vergeleken bij de zes miljoen jaar die ons hele EGV beslaat; te weinig tijd dus om onze hypersociale menselijke natuur erfelijk te veranderen. Vandaar dat wij nog steeds verlangen naar harmonie en neerslachtig worden van oorlog en geweld.
Tot tienduizend jaar geleden stonden de vrouwen als sekse in hoog aanzien, en de talrijke vrouwenbeeldjes uit de archeologie getuigen daar van. Maar de definitieve slag die de mannen de vrouwen hebben weten toe te brengen is van veel recentere datum. Namelijk hun uitvinding van de Ene Ware God. Daar maak ik me hier even snel van af door te verwijzen naar God against the gods van Jonathan Kirsch (Viking Compass, 2004). De godsdiensten (het monotheïsme) zijn ontstaan tussen 600 vóór en ná het begin van onze jaartelling; vóór die tijd kende het mensdom slechts goden en vooral godinnen. Vanaf toen zijn de vrouwen uit elke positie van macht gemanoeuvreerd en tot privé-slavin van hun man gemaakt. Wat een ellende, voor miljarden mensen, vanuit de geschiedenis tot op de dag van vandaag. Niet de geringste reden om snel ons EGV te realiseren. Niet alleen om, als economisch en militair supermachtige en historisch-hoog ontwikkelde vrije markt-samenleving, eindelijk eens op de proppen te komen met een wetenschappelijk verantwoord alternatief voor dat stokoude Adam-en-Eva verhaal waardoor zoveel mensen (vrouwen zijn mensen) nog elke dag een onwaardig en ellendig leven moeten leiden. Maar ook om de vrouwen te laten zien als sekse die dominant hoort te zijn als we ons duurzaam overleven als soort willen veilig stellen. Op je knieën, mannen, en vraag het ze nederig: wij hebben er (als sekse) een zootje van gemaakt, neem het weer van ons over asjeblief.
En dan nu het scenario om het EGV te realiseren.
Opleggen is in een vrije marktsamenleving behalve onethisch ook onhaalbaar; en in elke samenleving contraproductief – tenzij je die qua sekse uit elkaar speelt en die kinderachtige mannen superieur weet te maken. Ik zie het scenario als volgt.
Deze EGV-torsende nijvere bij treft een geloofsgenoot. Met z’n tweeën weten ze met hun krachtiger gezoem er een tiental aan te lokken, en dan wordt het een over ’t hele veld hoorbaar zoemen. U weet wat ik bedoel: er worden dan symposia gewijd aan het idee van een EGV en er gaat op gestudeerd worden. De nood waarin we als mensheid toenemend komen te verkeren, maakt de zinnigheid van het project steeds evidenter: het EGV heeft de politiek-economische wind mee. Politieke partijen gaan zich er vóór verklaren. Er komt een kamermeerderheid voor. Dan krijgt het kabinet de opdracht om een team wetenschapsschrijvers (géén wetenschappers dus! die moeten gewoon doorgaan op hun deelgebiedjes en het materiaal blijven aanleveren want het wordt een permanent project) aan het werk te zetten.
Individuen maken zelf wel uit wat ze geloven. Maar een gekozen overheid hoort een geloof, een ideologie te hebben, een Verhaal waarmee ze haar beleid kan legitimeren. Zoekende individuen – en wie behoort daar niet toe? – willen graag kennisnemen van dat Verhaal. Sommige zendgemachtigden gaan er hun programma mee kleuren. Zo kan het allemaal snel gaan.
Het moet ook snel gaan, want grote problemen voor de mensheid komen snel naderbij.
Pleidooi voor en schets van een Nieuw Heersend Verhaal
‘Het Idee’ in het Nederlands
onze filosofen in de bocht
De postmoderne filosofen onder aanvoering van François Lyotard hebben het einde der Grote Verhalen bejubeld. Met de ‘Grote Verhalen’ bedoelen ze de onderdrukkende systemen van fascisme en communisme, en impliciet ook het Grote Verhaal van de westerse samenlevingen: het onderdrukkende Christendom.
Omtrent de gevólgen van het verdwijnen van de Grote Verhalen voor ons samenleven tonen onze filosofen tot nu toe weinig blijk van inzicht. Daarvoor is kennis van de menselijke natuur een vereiste, maar daarin lijken ze nog niet verder gevorderd dan de oude Grieken of Thomas Hobbes (1588-1679).Voor onze filosofen is ‘de mens’ nog steeds van nature ten kwade geneigd: dat zie je immers elke dag om je heen? Holocaust, Rwanda, Kosovo, zinloos geweld, noem het maar op.
Maar van een filosoof zouden we toch wat dieper denken mogen verwachten. Je ziet toch ook elke dag het tegendeel om je heen? De tv-reclames laten altijd een aardig mensbeeld zien. Mensen nemen het normaal ook op voor elkaar, zijn aardig voor elkaar en springen in het water om een drenkeling te redden. En wanneer dat onverhoopt een keer niet gebeurt, is iedereen ontzet. In de verwarrende eerste uren van de stroomuitval waren de Newyorkers aardig voor elkaar, zo kopte de krant.
Is dat aardige dan soms tegennatuurlijk gedrag? Als mensen van nature gewelddadig en misdadig zouden zijn, zouden wij toch genieten van oorlog en geweld, immers zo lekker in de lijn van onze natuur liggend, en zouden wij kwaadaardig gedrag bij onze kinderen aanmoedigen? Het tegendeel is het geval. Waar halen onze filosofen toch dat onjuiste, ontmoedigende en dus contraproductieve mensbeeld vandaan? Het simpele antwoord is: ze hebben nooit anders geleerd in hun opleiding; voor de klassieke filosofen was ‘de mens’ ook al ten kwade geneigd. En het postmodernísme heeft ze al helemaal tot geestelijke impotentie gebracht.
Dat gevoelsmatig tot stand gekomen idee kun je de oude Grieken noch Thomas Hobbes kwalijk nemen: die hadden nog geen menswetenschappen tot hun beschikking om tot een gefundeerd standpunt inzake de menselijke natuur te komen. Voor onze filosofen zijn die kennisbronnen intussen volop beschikbaar, maar ze doen er vooralsnog niets mee. Vragen naar zin welke hen vanuit het publiek bereiken, doen ze af met postmodern beroep op algehele onwetendheid, met beweren dat ze blij zijn dat er geen zin is of dat het stellen van vragen op zich juist zingevend is. Zo rijst de vraag of de hele filosofie vandaag nog wel zin heeft.
verval van normen en waarden
Al heb ik hier nogal – in mijn ogen terechte – kritiek op onze filosofen, toch heb ik hen, en met hen onze Publieke Intellectuelen (PI’s), hoog zitten. Zij vormen namelijk het ‘denkend deel der natie’, ze vertegenwoordigen het vermogen tot reflectie van onze samenleving. Dankzij hun goede reflectieve arbeid in het verleden leven we hier in een tamelijk leefbaar landje, waar de mensen normaal fatsoenlijk en zelfs aardig met elkaar omgaan en waar bijvoorbeeld de doodstraf is afgeschaft en de polderhuishouding zelfs even model mocht staan voor de rest van de wereld.
Maar door hun tekort aan wetenschappelijk inzicht in de menselijke natuur, in de waarde van een Heersend Verhaal voor een samenleving en in de oorzaak van het ‘verdampen’ van ons oude christelijke Verhaal weten ze ook niet wat wijsheid is inzake het maatschappelijk vraagstuk van de morele verloedering. Dat is en wordt door hen nochtans veelvuldig aan de orde gesteld, getuige de moraaldebatten van het afgelopen decennium, van ethisch reveil tot Stop de Uitverkoop en de recente psalmodieën van de neoconservatieven. Maar nergens hebben de P.I.’s constructieve voorstellen weten te genereren om de verloedering van ons samenleven te stoppen. Omdat ze een blinde vlek hebben voor het belang van een Heersend Verhaal voor een samenleving, wat? er zelfs een irrationele angst voor aan de dag leggen.
Deze angst komt voort uit het feit dat tot in ons recente verleden de heersende klassen het Heersende Verhaal altijd als Groot Verhaal voor de kar van hun elitebelangen hebben gespannen en het als een middel tot onderdrukking hebben gebruikt. Dat zal een heersende klasse overal en altijd als eerste ding nastreven. Maar … de vrije markt heeft ons hier bevrijd van onze heersende klasse; en ze zal dat op termijn ook globaliserend doen. Het feit dat wij hier geen heersende klasse (met geheime politie, persbreidel en goelags voor dissidenten) meer kennen, bestempelt hun angst voor het fenomeen ‘Heersend Verhaal’ als irrationeel. Een angst die hen belet om te doen wat van ware filosofen verwacht zou mogen worden: putten uit alle menswetenschappen en met die bouwstenen een nieuw Heersend Verhaal bouwen. De behoefte daaraan dringt zich van alle kanten op: de vraag naar het wezen en het doel van het mens-zijn is ‘de moeder aller vragen’.
Sommige PI’s beginnen dat te beseffen. Een “bezielend verband” is wat we nodig hebben, roept Bolkestein al jaren. Arie van der Zwan pleit voor re-ideologisering (na het afschudden van de ideologische veren door de PvdA en het Paarse regeren). Pim Fortuyn zou helemaal mijn man geweest zijn. Hij pleitte namelijk ook voor een Nieuw Groot Verhaal. “Er bestaat”, zo schreef hij, “een mateloos verlangen naar een aansprekend Verhaal dat doel en zin geeft aan ons bestaan hier op aarde, aan ons handelen, en aan ons lijden en falen.” Pim kon bovendien aan de weg timmeren en dat kan ik niet. Helaas was hij ongeneeslijk egomaan.
Menig P.I. laat wel eens een losse opmerking vallen die gaat in de richting waarin mijn streven zich beweegt. Zoals Bas Heine onlangs in Intermediair (29 mei ’03). Aan het politieke rumoer dat Fortuyn het afgelopen jaar heeft losgemaakt, ligt volgens Heine ten grondslag “het verlangen van de mensen naar zin, naar een sociale bedding, naar geborgenheid en gemeenschappelijkheid”. “Het weer in iets kunnen geloven”, en “de angst dat alles betekenisloos en nietszeggend is”. “Het menselijk verlangen naar een gemeenschappelijk houvast.”
Richard Layard, hoogleraar aan de London School of Economics, heeft onlangs in een serie openbare colleges, die in de Britse media verrassend veel aandacht kreeg, en vervolgens ook voor de BBC gesteld dat we moeten ophouden met ons blind te staren op economische groei, stijgende welvaart en hogere lonen. “Het hoogste doel van ons samenleven moet geluk zijn”.
Een heel ander geluid hoor je van een PI als hoogleraar en publicist Paul Frissen. “Bewaar ons voor een overheid die ons vertelt wat goed en kwaad is”. Frissen is een denker die uitgaat van de heersende mentaliteit: genieten, uiterlijkheid, beelden, rijkdom, kortom Idols. Er is geen groot verhaal meer, geen maatschappijplan, geen doelstelling. Alle politieke en publieke besluitvorming is het resultaat van onderhandelingen in en met verschillende netwerken. Steden, bedrijven, instellingen, organisaties en individuen nemen in toenemende mate zelfstandige beslissingen. De mensen samplen en remixen, ieder stelt zijn eigen pakket van normen en waarden samen. Een gefragmenteerde netwerksamenleving waarin van de overheid geen sturing meer verwacht wordt.
De opstelling-Frissen moet ik als onmenselijk kwalificeren. Het pad dat onze verste voorouders ooit hebben ingeslagen naar menselijkheid, leidde immers tot minder afhankelijkheid van de blinde loop der dingen. Dat is het wat hen, begonnen als een volstrekt nietig ondersoortje chimpansee-achtigen, tot de heersers der Aarde heeft gemaakt. Met de ‘opstelling-Frissen’ keren we terug in de jungle, nu niet van het regenwoud maar van de vrije markt. De jungle waarin anything goes. Het impotente laissez-faire van het postmodernisme.
Maar de vrije markt gaat teloor zonder democratie, zonder betrokkenheid van de burgers. Democratie moet, net als een huwelijk, onderhouden worden. Door de telkens weer verslappende betrokkenheid der burgers nieuw leven in te blazen. Dat kan alleen als er weer een Verhaal is dat duidelijk maakt waar ons samenleven om gaat. Alleen met een Heersend Verhaal houden wij greep op de economy, stupid!
Chargerend zou ik zelfs durven stellen dat het Vrije Westen met ‘opstelling-Frissen’ dezelfde kant opgaat als indertijd de Grieken, de Romeinen (?), de islam, de Chinezen en de USSR! Zonder een krachtige democratie grijpt een economische elite immers de kans om zich meester te maken van de markt. Adam Smith waarschuwde al: als personen uit dezelfde branche bijeenkomen, zweren ze samen om de consument middels prijsafspraken een oor aan te naaien. Ze brengen de vrijheid van de markt om zeep en de grote verschraling zet in. In de ogen van menig denker is met de CEO-cratie[1] dat proces al gaande. Die golfen samen.
Frissen is als onze filosofen: constateren hoe de situatie is, niet hoe ze zo geworden is of waar ze toe leidt. Vrijheid blijheid, verder niets. Geen aanhaken bij de menselijke natuur, geen oog ook voor ons kleine blauwe planeetje in dat eindeloze kille heelal waarop we het samen moeten redden en dat we samen leefbaar moeten zien te houden. Dat gaat echt niet lukken met een terugtredende overheid. En het idee, afhankelijk te worden van de eigenbelanggestuurde beslissingen van golfende en anderszins netwerkende particulieren en instellingen lijkt ook niet aanlokkelijk.
De Idols-mens is nog steeds een mens, met dezelfde mensenwensen en dezelfde mensenstreken. Mensen willen wáár geluk, en dat is iets anders dan het consument-zijn dat de vrije markt in de aanbieding heeft.
De meeste filosofen en wetenschappers weten niet goed raad met individualistische en ongrijpbare concept geluk. Door de kerken is het streven naar geluk altijd verketterd: mensen dienen te streven naar de eeuwige zaligheid en niet geld en goed na te jagen. Voor de arbeidersbeweging stond gelijkheid hoger aangeschreven dan geluk. Voor nationalisten was het vaderland het hoogste goed. Voor de economen was tot nu toe de economische groei, gemeten aan het Bruto Nationaal Product, het ijkpunt. Want om te weten waar het een mens werkelijk om gaat in het leven, daarvoor moet je weten hoe mensen in elkaar zitten; en dus weten hoe ze mensen gewórden zijn. Moet je inzicht hebben in onze menselijke natuur.
geluk
In principe zijn we een vorm van leven. De evolutie van het leven draait om de vraag wie het best is aangepast aan de heersende omgeving om er zoveel mogelijk energie aan te onttrekken, om zoveel mogelijk nageslacht te produceren. Dit in concurrentie met wat er van dezelfde bron leeft, Je soortgenoten met name. Darwin noemde dat the struggle for life en the survival of the fittest. Het ‘najagen van geld en goed’ is een vorm van dit eigenbelang. In principe, als levensvorm, zijn we egoïstisch en als heel kleine kindjes zijn we dat nog
Maar … mensen zijn groepsdieren. Groepsdieren hebben een tweede been om op te staan in het leven: het groepsbelang. Elk groepsdier-individu heeft naast eigenbelang ook belang bij het overleven van de groep waar het van afhankelijk is. Het heeft belang bij de gebundelde kracht ervan, dus bij de harmonie binnen de groep en de leefbaarheid ervan. (Naarmate het zich er onafhankelijker van acht, heeft het ook minder belangstelling voor de groep, heeft het er minder boodschap aan.)
Voor het reguleren van deze tegenstrijdige impulsen (egoïsme – altruïsme) kent elke groep zijn omgangsvormen, zijn ‘normen en waarden’, zijn cultuur.[2]
Mensen nu zijn, zoals we zullen zien, door hun specifieke evolutie supersociale groepsdieren geworden. De langste tijd van ons bestaan als aparte soort hebben we supersociaal samengeleefd en dat heeft onze menselijke natuur gevormd. Als we volgens die natuur kunnen leven, voelen wij ons op ons gelukkigst. Wanneer dat eenmaal gesneden koek is geworden voor onze filosofen, zullen ze veel wijzer uit de hoek komen. Maar … vanwaar dan Holocaust, Rwanda en Kosovo?
De laatste tienduizend jaar is onze supersociale soort in situaties komen te leven die frustrerend zijn voor haar supersociale natuur. Eerst de overpopulatie, met als gevolg oorlog: struggle for life maar dan tussen mensengroepen. Als direct gevolg van oorlog[3]: het machisme, de machtsovername door de mannen (maar mannen kunnen niet met macht omgaan en dan gaan ze hun onmacht compenseren met het onderdrukken van de vrouwen). Na de overgang op landbouw en veeteelt komt daar ook nog het privé-bezit en slavernij bij. Vanaf vijfduizend jaar geleden is het najagen van ‘geld en goed’ en van het directe eigenbelang het menselijk geluk gaan aantasten. Het geluk van iedereen, ook dat van de onderdrukkers zelf. Maar het is niet in staat om onze menselijke natuur aan te tasten. Deze is in de loop van vijf miljoen jaar overerfelijk geworden. Vijfduizend jaar frustratie van die natuur is daar echt te kort voor.
De menselijke natuur blijft als een kurk tegen de onderdrukking in trachten boven te komen. Laten we zeggen dat de onderdompeling vijfduizend jaar geleden, met de vorming van de grote rijken en de Grote Verhalen, kortom de beschaving, op zijn dieptepunt was. Dan geeft de geschiedenis een langzame worsteling van de kurk naar meer vrijheid en meer menselijkheid en democratie te zien. Het menselijk geluk van de beschaafde mensheid is namelijk ten nauwste verweven geraakt met de vrije markt. Hoe vrijer de markt, des te gunstiger de situatie voor het geluk van de beschaafde mens, die zich in natuurstaat van de San-Bosjesmannen niet meer echt senang zou voelen. Dat is het geluk dat door de Rotterdamse geluksonderzoeker Ruut Veenhoven wordt onderzocht.
Hoewel wij ons niet meer senang zouden voelen als we met de San zouden moeten leven, we benijden toch hun simpele geluk. Dat is het geluk waar René Roger over zingt. De consument heeft “een eigen huis, een plek onder de zon”, en toch wou hij dat hij “net iets vaker simpelweg gelukkig was”. Dat simpele geluk (“de zon die doorbreekt, een vers kopje thee”) komt veel dichter bij het menselijk geluk, en het kan overal en altijd mensen die psychisch tot geluk in staat zijn[4] overkomen. Ook in de derde wereld, ook in de oorlog, zelfs in een concentratiekamp.
Toch is dat nog niet helemaal het geluk dat voorspruit uit het kunnen leven volgens onze supersociale menselijke natuur. Daar is het herstel van die fundamentele menselijke saamhorigheid van de primitieve voorgaande miljoenen jaren voor nodig.
Dat betekent niet: terug naar die natuurstaat. Dat is voor beschaafde mensen totaal geen optie. We zijn in die vijfduizend jaar niet stil blijven staan, in tegendeel, we zijn enorm gevorderd op het pad van het steeds beter gaan begrijpen van de dingen. De fundamentele menselijke saamhorigheid krijgen we terug door juist nog een stap verder te gaan op dat pad naar meer reflectie. Door ons te voorzien van een nieuw Heersend Verhaal dat ons inzicht geeft in onze menselijke natuur.
Mensen kunnen niet goed samenleven zonder een Heersend Verhaal. Je geweten, het stemmetje in je binnenste dat antwoord geeft wanneer je je afvraagt of je iets zou doen dan wel nalaten, heeft een Heersend Verhaal nodig om naar te verwijzen.
“Een samenleving kan niet functioneren, als de bodem ontvalt aan het gevoel dat je je aan regels moet houden”, riep burgemeester IJssels van Gorinchem na de zinloos-gewelddadige dood van die twee discomeisjes. Ons geweten heeft een bodem nodig, in de vorm van een Heersend Verhaal. Het Verhaal dat vertelt “waartoe wij op aarde” zijn: waarvoor we het allemaal doen, dat samenleven. Maar ons geweten heeft nu Nix meer om naar te verwijzen.
Ieder mag nu zijn eigen Verhaal maken, zeggen ‘de Paul Frissens’. Alsof het een gunst, een gelukkige serendipiteit van de vrije markt is. Tekenend hun onbegrip. Om te beginnen is het vormen van een eigen Verhaal, een consistent wereldbeeld, maar weinigen gegeven. Ten tweede zal een eigen Verhaal makkelijk ingekleurd worden door eigenbelang en dan versterkt het de verloedering. Ten derde is dat het nu juist – dat ieder zijn eigen naad naait – wat de samenleving fragmenteert tot los zand. Om goed samen te kunnen leven is een Algemeen Heersend Verhaal onontbeerlijk, en dat ga ik verderop in deze veel te korte tekst proberen te verduidelijken.
mensbeeld, zelfbeeld
Hoe wij ons voelen en hoe we tegen onze medemensen aankijken wordt enorm bepaald door hoe we tegen onszelf aankijken. Onze hersenen werken de hele dag door. De meeste uren op halve kracht en in de slaap zelfs ongecoördineerd, maar het is toch een voortdurende stroom van denkbeelden en veel ervan zijn ‘zelfbeelden’ temidden van onze leefwereldbeelden. Ze bepalen onze gemoeds-toestand, ons al dan niet welbevinden. Voor het vórmen van onze denkbeelden, ook voor dat van ons zelfbeeld, zijn we afhankelijk van wat onze omgeving ons aanreikt. Voor het kind zijn dat de ouders en hun omgeving. Daar komen weldra de straat en het onderwijs bij. Maar vooral bepalend is het Verhaal dat in je samenleving heerst. Dat zet je de bril op waardoor je de dingen en mensen beziet.
Voor een bevredigend zelfbeeld moet je weten waar je vandaan komt, wat je plaats is in het grote geheel der dingen en waar het allemaal, inclusief jezelf, toe leidt. Sinds historische tijden waren het de kerken die het Heersende Verhaal hadden mogen brengen, die vorm hadden mogen geven aan het zelfbeeld van de mensen en die de bril hadden opgezet waardoor de mensen naar de dingen en de mens keken. Volgens het christelijke Verhaal ligt onze herkomst in de schepping door God, onze toekomst in de eeuwige zaligheid. Deze zou je deelachtig worden onder voorwaarde van braafheid, van het afzien van genot tijdens je leven. Het kerkelijke materiaal voor je zelfbeeld is een ontmoedigend mensbeeld: dat werkt voor het in ’t gareel houden van de mensen het best. Volgens dat beeld is de mens is geneigd tot alle kwaad en het hangt van Gods genade af of het toch nog wat zal worden met die eeuwige zaligheid.
Het christelijke Verhaal was niet veel soeps, maar het grote goed was dat het er wás en dat het je er voor behoedde om als een freischwebender Intelligenz door het leven te moeten. Een lot waartoe, doordat onze filosofen alleen maar dom staan te juichen bij het verdwijnen van het oude Heersende Verhaal, de vrije markt onze jongeren rückzichtlos veroordeelt.
Voor een leefbare samenleving moeten we weten welk mens- en wereldbeeld er in andermans kop zit. Zodat we voor elkaar ergens op aanspreekbaar zijn.
Zonder zo’n Heersend Verhaal hebben mensen niet het gevoel dat ze wat met elkaar te maken hebben. Zonder Heersend Verhaal gaat ieder teleurgesteld zijn eigen doelen nastreven, z’n eigen naad naaien, zijn eigen verhaal maken. Democratie ten eigen bate. Maar zo werkt democratie niet. Democratie is bedoeld om op z’n rechtvaardigst en leefbaarst samen te kunnen leven. Democratie houdt in: (op)offeren, werken en inleveren. Genieten als hopelijke en dus uitgestelde beloning, niet als een direct te verzilveren doel-op-zich. “Ik wil het nú “ is een kinderachtigheid van de vrije markt– reclame.
Het zelfbeeld dat onze meisjes en vrouwen altijd hebben meegekregen in de oude christelijke en de moslimse mannenmaatschappij (“God schiep de vrouw uit een rib van de man”!) en wat ze vandaag nog elke dag meekrijgen in de reclame, actualiteitenprogramma’s, videoclips en films van de mannenmaatschappij van de vrije westerse wereld (flirtende, halfnaakte seksobjecten, slank, zorg en arbeid soepel combinerend in een ondergeschikte rol) behoeft onderhand ook behoorlijk bijstelling, zodat de wereld ook voor hen leefbaarder wordt. En wat de islam-jongeren vandaag van de islamisten (islam-fundamentalisten die de islam als politiek instrument hanteren) meekrijgen, daarvoor moet je het boek De tol van de eer van Jan Goodwin (Witte Beertjes, 2002) lezen. Heel deprimerend, maar wel verplichte literatuur. De islam is op zichzelf jonger en progressiever dan het christendom. Maar het gaat er natuurlijk om hoe het jouw leven vorm geeft. Je leeft maar zo’n 75 jaar, dus het is nogal van belang of dat een gelukkige en creatieve tijd is of niet.
Waarom het mens- en zelfbeeld voor mensen zo belangrijk is, zullen we dadelijk gaan zien en ik schets ook de contouren van een Nieuw Heersend Verhaal. Waarover zal dat moeten gaan? Natuurlijk moet het antwoord geven op de ultieme vragen van elk individu: wie en wat ben ik, waar kom ik vandaan en waar moet het met mij naar toe. Antwoord ook op de ultieme samenlevingsvragen: waarom en waarvoor leven we samen (geluk), waartoe zijn wij op aarde (geluk) en hoe kunnen we ons samenleven het beste inrichten om dat doel (geluk) te bereiken. Maar … eerst nog even over hoe wij in het Westen van ons onderdrukkende Oude Verhaal zijn verlost en nu zonder IETS zijn komen te zitten.
de vrije markt en haar televisie
Eind vorige eeuw was ik, onderweg naar een werkplek, oorgetuige van een radiodiscussie met een viertal P.I.’s. De vraag was wat er nou in de aflopende eeuw als belangrijkste fenomeen moest worden aangetekend in het boek der geschiedenis. Er werd van alles geopperd, maar niet de televisie – het laatste wat een vis zal ontdekken is het water waarin hij zwemt.
Halverwege de vorige eeuw gebeurde het dat door een aantal beslissingen van goedwillende individuen het medium televisie binnen ieders bereik kwam. Het was weer net zoiets als met onze P.I.’s: individueel vinden ze zichzelf niets voorstellen, maar gezamenlijk bepalen ze elkaars en ons aller denken. De gevolgen van dat aantal beslissingen van die goedwillende individuen hebben nota bene de hele mensheid in een historisch nieuwe situatie gebracht.
Televisie is met haar bewegende beelden en superbe schijn van werkelijkheid een ongemeen indringend medium. Je kunt er je ogen bijna niet van af houden. Hiermee nu drong de markt vanaf de jaren zestig door tot in alle huis- en bovenkamers, zelfs (of juist) in de nederigste. Het medium was niet alleen sterker dan dat van de kerken, het was zelfs sterker dan de café’s. Het was er namelijk in iéders vrije tijd. Het was er in alle Westerse landen, overal waar de vrije markt heerste.
Waar het om gaat met betrekking tot ons zelfbeeld is: ze (‘markt’=vr.) presenteerde in haar reclames en shows een mensbeeld ter identificatie. Maar wel: háár mensbeeld.
Let wel: tot op dat moment in de geschiedenis was het altijd het privilege van de kérken geweest, om de mensen hun mensbeeld aan te reiken … Waarom heeft de vrije markt in haar reclames niet gewoon het christelijke mensbeeld overgenomen?
Dat beeld van die zondige en van Gods genade afhankelijke mens? Daar kan de vrije markt echt niets mee. Ze kan om te beginnen niets met godsdienstige of politieke of regionale scheidslijnen tussen de mensen. Wanneer ze die ‘meeneemt‘ in haar reclames, verkleinen die de markt immers. Dus onthoudt de vrije markt-televisie zich angstvallig van iedere godsdienstige of politieke of regionale of andere scheidslijnveronderstellende verwijzing.
Vervolgens kan ze ook niets met dat godvrezende mensbeeld. De mensen moeten juist in volle vrijheid verlangen naar alle genotsmiddelen die de vrije markt in de aanbieding heeft.
Ze kan niets met scheidingen, niet tussen man en vrouw, niet tussen rijk en arm, niet tussen volwassene en kind, niet tussen intelligent en dom, niet tussen adel en plebs, niet tussen stad en platteland, en vooral niet met scheidslijnen tussen geloven.
Ze presenteert derhalve consequent een gelijkgeschakelde a-religieuze, a-politieke, vrouw- en kindvriendelijke, aardige, op spullen azende consument ter identificatie. En dat doet ze niet weloverwogen of ideologisch, dat doet ze domweg. Ze doet het massaal, want ze is niet iemand, ze is ook geen groep of klasse, ze is een mechanisme.
Dat heeft op een door niemand bedoelde of voorziene manier gewerkt. (Behalve door de dominees, die hadden de mentaliteitsbeïnvloedende macht van de televisie al heel gauw in de smiezen – het is tenslotte hun bron van inkomsten – en verboden hun gemeenteleden om zo’n ‘duivels’ ding in huis te halen!) De kerken begonnen aan een onstuitbare leegloop; de zondige van Gods genade afhankelijke mens verdween door de achterdeur. Ook andere oude verbanden zoals politieke partijen, vakbonden, verenigingen liepen leeg, de mensen werden vrij en individualistisch.
Vrij ook in politieke zin: de gelijkschakelende werking die uitging van deze massa-beïnvloeding -waarop je niemand kunt aanspreken[5] – deed de oude regentenklasse verdwijnen. De kerken verloren hun aloude sponsors en boetten zo ook nog aan maatschappelijke status in. Persoonlijk heb ik dat, als atheïstisch geworden ex-priesterstudent, toch wel schrijnend gevonden. Ik genoot van het proces, maar identificeerde me met de bekleders van de geestelijke ambten, de toogafleggers, de uittreders: mijn soort mensen. (Maar u bent ook mijn soort mensen, hoor lezer(-es).)
Ook met standsverschillen kan de vrije markt niets. Vroeger keek de burger Jan met de Pet met de nek aan. Dat is nog steeds wel een beetje zo. Geen standsverschil maar nog wel verschil in opleiding en achtergrond; de burger (ik dus) zal zijn werkster en klusjesman, hoezeer hij voor zijn welbevinden ook van hen afhankelijk is, niet op zijn feestjes vragen want daar zouden zij ‘detoneren’. Maar de handel wil massaconsumptie en kan niets met de beperking tot de burger. Dus is Jan Modaal geworden en verburgerlijkt. En zo moet het ook gaan. De burger (ik dus) moet verdwijnen. It’s the economy, stupid.
Een historisch nieuwe situatie. Een vijfduizend jaar lange geschiedenis van godsdienstgestuurde en politioneel bewaakte klassenmaatschappijen met een kleine elite en een kansloze massa kwam in het Westen door de vrije markt aan zijn einde. Een heersende klasse kenmerkt zich immers altijd en overal door geheime politie, persbreidel en goelags. Dat kent de Westerse samenleving, als eerste in die vijfduizend jaar oude geschiedenis der mensheid (van geschiedenis spreken de geleerden vanaf de uitvinding van het schrift; de tijden daarvoor heten pre-historie), niet meer.
Wel een machtige economische elite, maar die wordt door een voldoende sterke democratie in bedwang gehouden. Dat aan die democratie, net als aan een huwelijk, voortdurend gewerkt moet worden en dat dat vandaag weer hard nodig is, is een andere zaak en daar gaan we ook wat aan doen. Het gaat nu om de vaststelling dat onze consumentenmaatschappij de eerste sinds vijfduizend jaar is die geen klassenmaatschappij meer is. Leve de vrije markt dus, laat die maar lekker globaliserend doorwerken, de moskeeën, synagogen en tempels leeg laten lopen en ook daar de mensen bevrijden uit hun keurslijf van ‘oude vormen en gedachten’. Ze worden er, net als wij, echt gelukkiger van. (Zie het geluksonderzoek van Ruut Veenhoven, Erasmus Univ.) En zeker als we nu het gat dat de vrije markt in onze gemeenschapsbeleving en zelfbeeldvorming slaat, gaan opvullen. Het marktmechanisme is een dom mechanisme, dus we zullen ons mensbeeld zelf moeten vormgeven.
een nieuw Heersend Verhaal
Hoe moet dat er uit gaan zien?
Het moet de menselijke natuur in kaart brengen. Het is het Verhaal van het onafzienbare en onherbergzame heelal waarin op één enkel planeetje, door een toevallig samenvallen van een groot aantal ideale omstandigheden, de heelalmaterie tot een ongekende complexiteit is geraakt. Het Verhaal vertelt de ontwikkeling van die complexiteit, van zichzelf reproducerende moleculen tot cellen, tot meercelligheid van plantaardig en dierlijk leven, via vissen, amfibieën en reptielen tot zoogdieren, tot apen. Kortom, het moet de wortels van ieders denken over zijn bestaan zo diep mogelijk laten reiken, zodat ieder als een stevige boom in het leven komt te staan.
En vooral natuurlijk ons eigen Verhaal: hoe we van apen tot mensen, van gewone dieren tot talige wezens geworden zijn, tot complexiteits-hoogtepunten van die verder in het heelal zo eenvoudige heelalmaterie.
Alle puzzelstukken van ons menselijk bestaan die de filosofen en de PI’s tot op de dag van vandaag bezighouden, kunnen met behulp van de menswetenschappen van vandaag tot een verhelderend plaatje van de menselijke natuur worden samengevoegd.
Het laat ‘het menszijn van iedere mens’ zien waarop de Universele Verklaring gebaseerd is. Het plaatje is als Heersend Verhaal geknipt voor een mondialiserende samenleving, herkenbaar voor iedere geïnteresseerde, van welke cultuur of denominatie ook. Een uiterst betrouwbaar plaatje: er wordt elke dag, overal ter wereld, op alle universiteiten en laboratoria en observatoria, aan gewerkt. Het verschaft onze jongeren het broodnodige gevoel van geworteld te zijn in het leven. Het biedt de islamjongeren een beter bij hun vrije markt-wereld passend mens- en wereldbeeld.
Het uiteindelijke Verhaal beslaat een boek, nog afgezien van de voetnoten. Ik kan alleen maar een ruwe schets geven hier en nu. Maar ik ben paraat voor nadere toelichting en onderbouwing.
ons beoogde Heersende Verhaal, (te) kort geschetst
Ons Verhaal begint 8 miljoen jaar geleden. Doordat het klimaat koeler en droger was geworden verdween op de plek waar onze vroegste voorouders leefden (Hoorn van Afrika) het voorouderlijke regenwoud waar ze als soort op waren toegesneden. We zijn afkomstig van een populatie chimpansee-achtigen die zich heeft weten aan te passen aan de savannen-omgeving die voor het verdwijnende regenwoud in de plaats kwam. De open bossen waar ze hun slaapnesten bleven vlechten, bevatten niet meer de vruchtbomen waarvan ze vanouds geleefd hadden. Ze moesten voor hun eten de open grasgebieden van de savanne op. Voor hen levensgevaarlijk terrein, niet vanwege de kuddes graseters maar vanwege de leeuwen, sabeltandtijgers, reuzenhyena’s en ander gespuis dat daar van leefde en dat ook heel graag zo’n trage mensaap te pakken nam.
Noodgedwongen hebben ze hun mensapelijke verdedigingsmechanisme: gooien met iets, ‘geprofessionaliseerd’. Zoals ze heel wat meer voorouderlijke vermogens en cultuuruitingen hebben ‘geprofessionaliseerd’, ze hebben maar weinig nieuw hoeven uit te vinden.
Eigenlijk hebben ze maar één ding nieuw uitgevonden: het namen geven aan de dingen.
Maar laat ik beginnen met het gooien. De ‘professionalisering’ ervan bestond er allereerst uit dat ze zich met stenen bewapenden: die doen zeer en je kunt er een voorraadje van bij je hebben. Dat dwong hen om de handen vrij te hebben voor het meedragen ervan. Dus om permanent tweebenig te worden. Heel uniek voor een zoogdier. Maar ze ontwikkelden meer unieke dingen.
Het dwong hen ook tot taakverdeling tussen de seksen. Vrouwen dragen baby’s en moeten eten verzamelen voor de kinderen en iedereen, dus kunnen ze niet ook nog eens stenen meedragen en gooien. Vrouwen en kinderen verzamelen dus het eten, de volwassen mannen doen niets anders dan met hun stenen paraat zorgen dat dit in veiligheid kan geschieden. Groepen die daar goed in waren deden het beter dan groepen die hierin achterbleven en zo selecteerden de vereiste gedragingen zich steeds verder uit. De hete middaguren en de nachten brachten ze door in de relatief veilige bossen waar het voedsel verdeeld werd.
Hiermee zijn het echter nog steeds hominiden: op twee benen lopende mensapen. Australopithe-cinen zoals de paleoantropologen ze noemen en ik kort dat af tot AP’s.
Eten genoeg op die savannen. Maar je moest wel weten wát, wáár en wannéér. De AP-vrouwen moesten heel wat meer weten en meer aan kennis kunnen doorgeven aan hun dochters dan hun voormoeders in het regenwoud. Dus zijn ze hun handen met die tien vingers ook gaan gebruiken om er de dingen die ze bedoelden, mee uit te beelden. Water, een bepaalde vrucht of plant, een bepaald voedseldier of roofdier, een bepaalde plek of omgevingsding, een handeling, noem het maar op. Namen voor de dingen! Om erover met elkaar van gedachten te kunnen wisselen. Twee weten meer dan één en een hele groep kan heel wat problemen aan. Als je maar kunt communiceren.
Het namen geven aan de dingen begon met niets. Het begon als een gewoonte in misschien maar één populatie. Als eigenaardigheid van misschien maar één vrouw. Maar haar groepsgenoten begrepen wat ze bedoelde, namen de een na de ander de gewoonte over, het verbeterde hun communicatie en de jonge meiden die zich bij hun levensparter binnen een andere groep voegden, namen deze bruikbare gewoonte mee en zo verbreidde die zich over de hele populatie. De groepen die in al deze dingen beter waren, floreerden. Ze hielden meer kinderen in leven dan groepen die er niets van bakten en die getalsmatig achterbleven en uitstierven.
Wij zijn afkomstig van de populatie die al deze vermogens optimaal perfectioneerde, en we noemen deze dus VOAPS (voorouder-AP’s). Want er zijn meer mensapensoorten zich gaan aanpassen aan het savannebestaan; de paleoantropologen vinden allerhande hominidenfossielen. Maar er hang geen labeltje aan, we weten niet of we dan met een voorouder te maken hebben of met een prooi van een voorouder! Maar een lijn moet er zijn, anders waren we er niet. Dus we praten verder over onze fictieve VOAPS.
Daarmee zijn het nog steeds gewoon AP’s die een soort van gebarentaal aan het ontwikkelen zijn, so what? Abnormale, maar nog steeds, dieren.
Maar nu komt het. Namen hebben voor de dingen dóet iets met een dier.
Het schept een mentale afstand tussen de benoemer en het benoemde. De VOAP-vrouw kon het over een sabeltandtijger of een slang hebben zonder dat zo’n dier ook maar in de buurt was. Ze kon het over een bepaalde plant hebben terwijl die op dat moment in het seizoen niet verkrijgbaar was.
Maar het geeft ook (een gevoel van) macht. Je grijpt de sabeltandtijger bij z’n lurven met de naam er- voor. Zoals de meester Danny(!!) bij z’n lurven grijpt ook al zit die drie meter verderop Samantha aan d’r vlecht te trekken. De dingen begrijpen moet je vooral heel letterlijk zien.
Het is ook een gevoelsmatige aantasting: bij veel stammen mag je iemand niet zomaar bij z’n naam noemen: aantasting van diens integriteit. Als je bij de Yoruba de naam van de tijger hardop uitspreekt, neemt hij je diezelfde avond nog te grazen. De Joden mochten hun god niet bij zijn naam noemen.
Er gebeurt iets met een diersoort die meer en meer zijn hele leefomgeving benoemt: die komt in een benoemde wereld te leven. Een wereld waarvan de soort los komt te staan, gevoelsmatig dan, mentaal, cognitief of hoe je het noemen wilt. Onze voorouders werden talige wezens, een fenomeen dat de natuur tot dan toe niet gekend had. Dit gevoel van afstand, van macht, heeft hen twee miljoen jaar geleden ook de instinctieve angst voor het vuur doen overwinnen. Ze zijn het gaan gebruiken, kregen er een veel uitgebreider en voedzamer voedselpakket door, werden groter van gestalte, de mannen werden jagers en ze verbreidden zich als homo erectus over Eurazië. Het heeft gemaakt dat wij, begonnen als een volstrekt onbespeurbaar ondersoortje chimpansee-achtigen, nu dé dominante zoogdiersoort zijn van de Aarde. Alle dieren, hoe vreeswekkend ook, zitten bij ons, talige wezens, in de dierentuin en nergens is het andersom.
Het noodgedwongen in hechte groepen foerageren vanwege die roofdieren heeft hen ook gedwongen, de sociale vermogens die ze als mensapen al ontwikkeld hadden – daar laten de onderzoekingen aan de chimpansees verrassende staaltjes van zien – te ‘professionaliseren’ door nóg socialer te worden. Groepen die het leefbaarst waren deden het beter dan aso-groepen en zo selecteerde de tijd ons tot de aardigste dieren die de natuur kent. Aardig … lthans voor de eigen groep of stam. Het is de beschaving geweest die ons dwong om ook andere groepen of stammen als mensen te zien en er aardig voor te durven zijn. We zitten vandaag nog volop in dit proces. Een nieuw en universeel Heersend Verhaal zal daar een grote steun bij zijn.
talige wezens
Omdat mensen tot talige wezens geworden zijn, hadden ze en hebben ze nog steeds een Ontstaansverhaal, een Heersend Verhaal nodig. Dat leg ik uit.
Tienduizenden namen voor tienduizenden dingen, dat is een onbeheersbare en onwerkbare chaos in je kop als je daar geen samenhang in hebt. Een logisch en consistent verhaal dat het begin van de dingen vertelt en waarin je eigen stam, dus je eigen persoon, zijn plaats heeft. Dat is het enige procédé dat samenhang schept en dat je vaste grond onder je denkvoeten kan geven. Dat hebben mensen dan ook altijd gehad: elke stam had zijn eigen Scheppingsverhaal.
Onze voorouders verbreidden zich over Eurazië. Dat verbreiden ging heel langzaam. Als een stam te groot werd, kreeg je spanningen en dan besloot een groepje vrouwen, kinderen en mannen om een nieuw gebied in gebruik te gaan nemen. Niet al te ver weg, want je bleef elkaar nodig hebben. Maar dat groepje eerste ‘kolonisten’ was wel de eerste groep mensen die in dat nieuwe stamgebied (nog ‘woest en ledig’, want nog onbenoemd) de dingen hun namen gaven. Voor talige wezens zijn de dingen er pas als en in zoverre ze er een naam voor hebben. Door de dingen aldaar te benoemen ‘riepen’ ze de dingen ‘in het bestaan’, schiepen ze de dingen. (“In den beginne was het Woord.”)
Voor hun nakomelingen waren zij, in het spraakgebruik als groep tot één figuur samengetrokken: de Grote Voorouder. (Hebben wij nog steeds een handje van, we spreken rustig over ‘de Mof’ of ‘de Jap’ of ‘de Amerikaan’, ‘de Fransman’.)
Het scheppingsverhaal vertelt hoe de Grote Voorouder in de Droomtijd het stamgebied was binnengekomen en op zijn weg alle belangrijke dingen (de vruchtbomen, de bergen en rivieren, de vissen en de moerassen, de kloven en de noem maar op) geschapen had. Veel van die belangrijke dingen werden ook belangrijke Figuren in het scheppingsverhaal. Dit Verhaal dansten/zongen ze bij elke gelegenheid. Ze hadden ook het gevoel dat ze al dansend/zingend hun stamwereld telkens opnieuw in leven riepen, schiepen, en dat die zou ophouden te bestaan als ze die niet langer zouden dansen/zingen. Alle plekken waar de Grote Voorouder (nooit een man of een vrouw en dat klopt, het was een groep) zijn sporen had achtergelaten. Bergen, bronnen, kloven, wouden etc. waren heilige plaatsen, mochten niet dan met de vereiste gebeden en schroom betreden worden.
Je begrijpt dat we met de figuur van de Grote Voorouder te maken hebben met het prototype van God. En dat we die geschapen hebben omdat we talige wezens geworden waren.
Belangrijke ‘scheppingen’ in het Scheppingsverhaal, belangrijke planten of dieren bijvoorbeeld, werden ook belangrijke Figuren in het Verhaal. Zoveel stammen, zoveel Grote Voorouderfiguren en andere Figuren. Daarbij maakten de mensen voor hun gevoel nog steeds deel uit van de dierenwereld waar ze van afhankelijk waren. Ze beschouwden zichzelf nog als afstammend van een bepaald dier. Ze kregen hun totemdier ook bij de initiatierituelen mee; dat werd hen even eigen als hun naam. Nog steeds zijn wij onze naam.
Vanaf de tijd dat steeds meer stammen overgingen van voedsel ‘scharrelen’ op voedsel telen, pasten hun scheppingsverhalen zich daaraan aan en de Grote Voorouder werd – doordat het zwaartepunt van de economie op de landbouw kwam te liggen, wat aanvankelijk vrouwenwerk was – De Grote Moeder. Hun stamtotems werden stamgoden. Ze vestigden zich in dorpen, en hun rituelen zowel als hun voedseloverschotten werden beheerd door de tempel. Gewijd aan hun stamgod, als speciale bemiddelaar bij de Grote Moeder.
Sinds vijfduizend jaar geleden zijn we meer en meer in klassenmaatschappijen komen te leven. De scheppingsverhalen van de afzonderlijke stammen moesten daarin plaats maken voor een eenheidsgodsdienst, een ‘Groot Verhaal’. Het proces van beschaving ging gepaard met oorlogen, slavernij en andere onmenselijkheden. Het houdt in: het onder dwang leren om leden van andere stammen die een andere taal spreken dan jij, toch als mensen net als jij te zien. De mythe van de Toren van Babel is er nog een overblijfsel van. Een smartelijk proces, maar het leverde wel een uitbreiding van het menselijk bewustzijn op: schrift, vormen van natuuronderzoek, uitwisseling en verbetering van technieken, verhoging van de landbouwopbrengsten, onderwijs en wetenschap, kortom, vooruitgang. Zo bezien zou de Bushkliek met zijn imperialistische bezetting van het olieparadijs Irak toch nog de handen in historie kunnen schoonwassen.
Maar ondanks een opeenvolging van wrede culturen is onze menselijke natuur onveranderd gebleven.
De vrije markt heeft ons, als eerste cultuur, van ons teneerdrukkende godsdienstige Grote Verhaal bevrijd. We leven voorlopig op een seculier eiland in een verder nog geheel religieuze wereld.
Maar ook consumenten blijven mensen. Dus we zijn nog steeds ‘ongeneeslijk religieus’, zoals Dorothee Sölle stelde (zonder het te kunnen uitleggen natuurlijk). Tienduizenden generaties lang je wereld dansend/zingend beleven laat zijn sporen na in onze wereldbeleving. Onze kindjes komen nog steeds ter wereld in de verwachting dat hun moeder een verhaal danst/zingt. Ze houden even op met huilen als mama neuriënd met ze rond deint: dan luisteren ze oplettend want dat ‘kennen’ ze ergens van. Onze wereld beleven in een gemeenschappelijk gedanst/gezongen scheppingsverhaal, dat zit de mensen als het religieuze gevoel in het bloed.
Er is geen klassensamenleving geweest die het zonder Heersend Verhaal heeft kunnen stellen. Het kon een godsdienstig Verhaal zijn, zoals het Christendom of de Islam. Maar het kon ook een nationalistisch of fascistisch etnisch of economistisch Groot Verhaal zijn. Maar geen heersende klasse heeft ooit zónder gekund, zelfs de Argentijnse dictatuur waarin papa Zorregieta tot de trawanten behoorde, had zijn Groot Verhaal “Het Proces van de Nationale Reorganisatie”. Ook de mannenmaat-schappij kon ook niet zonder dat verhaal dat God de vrouw schiep uit de rib van de man. Alle foute dingen moet je voor jezelf goedpraten met een ‘verhaal’ (je dronkenschap bijvoorbeeld: “op één been kun je niet staan”).
Mensen zijn talige wezens. Hun samenleving heeft voor hen alleen in een Verhaal samenhang en zin, hun bestaan alleen in een Verhaal grond en sociale bedding heeft. Dat is de menselijke natuur en dus is het ‘beetje dom’ dat de filosofen zo juichen om het einde der Grote Verhalen. Ja, de bevrijding van het onderdrukt worden door een heersende klasse middels een vrijheidsbeperkend communistisch of fascistisch Verhaal of een gelukbeperkend godsdienstig Verhaal is een zegen en die wensen we onze islamitische medemensen natuurlijk ook toe. Maar zónder Verhaal kunnen we niet goed samenleven. Dat wordt ook steeds duidelijker. Als in je samenleving geen Verhaal heerst (zoals een mode heerst bedoel ik), dat doel en richting van dat samenleven aangeeft, heb je ook niet het gevoel dat je buiten je familie- en vriendenkring wat met elkaar te maken hebt. Dan gaat ieder maar zijn eigen doelen nastreven.
Ook voor onze jongeren is het geen pretje, hun identiteit en hun bestaansworteling te moeten vinden zonder dat hun samenleving daar een Verhaal voor heeft, een Verhaal waarin alles past en zij zelf ook. Wij ouderen hebben nog wel een Verhaal meegekregen, het christelijke. Maar dat onderdrukkende, vrouw- en kindonvriendelijke Verhaal hebben we niet aan onze kinderen willen doorgeven. Niet wetend dat we hen daarmee ook vaste grond onder de voeten onthielden en ze veroordeelden om de ‘verloren generatie’ te worden. Trouwens, wie waren wij? In onze samenleving moet een Verhaal heersen. In je eentje heb je Nix te bieden, en dat boden we dan ook.
Als je niet weet hoe je geworden bent, heb je ook geen idee hoe je zelf bent en waar het met je naar toe moet. Het schrijnendst om te zien vond ik de Punks: hun wanhopig proberen zichzelf gestalte te geven. Schrijnend is ook hun motto: No Future. De hedendaagse literatuur laat die vergeefse worsteling om vaste grond en worteling in het leven te vinden, veelvormig zien.
Wie zijn herkomst niet kent, kan ook zijn heden niet begrijpen en geen toekomst zien. Dat geldt voor elke mens, maar ook voor een samenleving.
Het hoéft helemaal niet, dat samenleven zonder Verhaal. Ik heb nu nog maar een paar dingen in vogelvlucht laten zien, maar er is veel meer te vertellen en begrijpelijk te maken. Onze geneigdheid tot het goede; waarom we desalniettemin oorlog voeren en belachelijk omgaan met onze vrouwen en kinderen; en zo voort. Een clubje wetenschapsschrijvers zou, tenminste wanneer ik daar ook deel van zou mogen uitmaken, binnen een jaar een Verhaal voor elkaar kunnen hebben dat in de bestaande behoefte voorziet. Het hoeft namelijk niet perfect te zijn: dat heeft geen enkel Scheppingsverhaal ooit hoeven zijn om toch zijn bindende werk te kunnen doen. Bovendien steunt het op de enige echte waarheid die er voor mensen is weggelegd: één waar voortdurend aan gewerkt blijft worden. Het Verhaal komt immers nooit af, omdat de wetenschappelijke onderzoekers over de hele wereld maar door blijven gaan. De echte waarheid blijft altijd onderweg, dus het gaat een nimmer eindigend project worden. Elk jaar een supplement met de meest recente inzichten, elke vijf jaar een bijgewerkte hoofdtekst. Zoiets als het postcodeboek.
Een Nieuw Scheppingsverhaal. Maar nu één dat geldt voor elke mens die er bestaat, van welk ras of welke cultuur of gezindte dan ook. Of iemand dat zelf zo wil zien is een tweede, daar is zij/hij uiteraard vrij in. Het gaal om de mensen met Nix, die een IETS willen voor hun leven. Het gaat om aan samenleving met IETS.
Een universeel Scheppingsverhaal is ook de globaliserende vrije markt waardig. Het haakt aan bij het eerste universele document dat de mensheid tot stand heeft weten te brengen: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Ook dat is gebaseerd op het menszijn van iedere mens. Een enorme prestatie voor 1948, om God er buiten te laten: de macht van de kerken was nog onaangetast. Het bleef bij een uiterst summiere aanduiding, de nadere invulling van het begrip ‘menszijn’ was politiek maar ook wetenschappelijk nog niet haalbaar toen. Dat is het vandaag wel.
Het moet er vooral zijn voor onze overheden, dat ze weer doel en richting kunnen uitzetten, en duurzaamheidsmaatregelen en eerlijk-delen-beleid kunnen legitimeren. En voor de burger, dat hij zijn overheid weer ergens op kan aanspreken. Voor het onderwijs, dat het de kinderen weer IETS mee te geven heeft. Voor de programmamakers, dat ze over zinnige inhoud beschikken. Voor de jongeren, dat ze grond onder hun denkvoeten krijgen: het stelt ze in staat hun wortels tot in de oerknal door te denken! Voor de allochtone jongeren, dat ze een alternatief krijgen voor het niet bij de vrije markt passende islamverhaal. En als alternatief voor het creationistische verhaal van het opdringende christenfundamentalisme. Voor ons samenleven dat niet zonder IETS kan. Voor Europa, dat ook geen gemeenschap kan worden zonder Verhaal. Voor de filosofen, dat ze niet meer van die domme dingen zeggen over ‘de mens’.
Een uitgebreidere (maar ook nog steeds een te korte) uiteenzetting van ons Verhaal vindt u in de tekst “De Geboorte van God” (50 blz)
[1] een Chief Executive Officer is de topmanager van een grote internationale onderneming; de CEO-cratie omvat niet alleen die topmanagers maar het hele amalgaam van insiders die genoeg wisten van het op handen zijnde knappen van de zeepbeleconomie rond de eeuwwisseling om hun aandelen en opties te gelde te maken: advocaten, interne en externe accountants, analisten, taxatie-instellingen, en de grote institutionele beleggers; het Amerikaanse zakenblad Fortune heeft berekend dat de ceo’s van 1.035 beursgenoteerde ondernemingen toen ruwweg 66 miljard dollar in hun zak hebben gestoken zonder er ook maar iets nuttigs voor gedaan te hebben
[2] daar gaat het boek De aap en de sushimeester van Frans de Waal (Contact, 2001) over
[3] overpopulatie is: teveel leefgroepen binnen een te klein foerageergebied; dan is elke aanleiding tot een overlevingsgevecht goed genoeg; de overleving van je groep is dan afhankelijk van het aantal vechtbekwame mannen; dus gaan de vrouwen gewelddadigheid van hun jongens en mannen als een goede eigenschap zien en dus aanmoedigen; dan stijgen de mannen als sekse in status en gaan, na miljoenen jaren ‘tweederangs-burgers’ te zijn geweest, zichzelf ineens superbelangrijk voelen
[4] daarom is een depressie zo erg: dat je dat niet (meer) kunt
[5] het kapitalisme is niemands uitvinding, het is een mechanisme; zelfs de CEO’s hebben er niets over te vertellen, ze draaien er in mee, net als u en ik; alleen hebben ze meer macht over ‘geld en goed’, en macht corrumpeert