Mens2000

Frans Couwenbergh, portretschilder & humanosoof

Toeval of God’s Hand? Over de mogelijkheid van buitenaardse intelligenties

ETI’S

Over de mogelijkheid van buitenaardse intelligenties

door Frans Couwenbergh

versie 27 sept.09

buitenaardse intelligentie?

In vroegere tijden dacht men hier nog niet over na. Wel dichtte men de sterren van alles toe, en vooral de planeten. De laatsten onderscheiden zich van de eersten doordat ze anders langs het uitspansel bewegen; de planeten draaien niet met de sterren mee. We hebben pas ‘sinds kort’ elektrisch licht en de mensheid is verder zijn hele bestaan lang vertrouwd geweest met een flonkerende sterrenhemel. De Sumeriërs onderscheidden Venus en Mercurius, Mars was bij de oude Egyptenaren bekend. Ook Jupiter en Saturnus waren in de oudheid bekend. Neptunus? (zie afb. p 18) Onze astronomen kennen hem pas sinds 1848. Men dichtte deze ‘dwaalsterren’ soms bepaalde eigenschappen toe maar op de gedachte dat ze op Aarde leken en misschien door wezens bewoond werden kwam men niet.

Pas met de uitvinding in 1608 van verrekijkers door de Middelburgse brillenglazenslijpers Lipperhey en Jansen kwam hier verandering in. Het nut ervan: vijanden ongemerkt bespieden, was onmiddellijk duidelijk en de productie van kijkers werd met zulke voortvarendheid ter hand genomen dat de Italiaanse geleerde Galilei er al in 1609 een op de markt kocht. Hij verbeterde het ding, zag er aanvankelijk ook alleen militaire nut in maar ging er als astronoom al snel astronomische waarnemingen mee doen. Hetzelfde deed ook de Engelse geleerde Thomas Harriot: aan wie van beiden de eer toekomt de eerste astronoom met sterrenkijker te zijn geweest, is onzeker.

In 1610 publiceerde Galilei zijn waarnemingen en toonde daarmee het gelijk van Copernicus aan: dat de Aarde om de Zon draait.

Oei! Dat is tegen het zere been van de Bijbelzwaaiers. Vanaf 1612 begon er al gemor over Galilei’s eigenwijze bevindingen te ontstaan onder enkele theologen en in 1616 werd Galilei door een kardinaal terechtgewezen. Maar pas in 1632, nadat hij al twee boeken gepubliceerd had, kwam het tot een kerkelijke veroordeling. Hij had nog net kans gezien om een belangrijk nieuw boek naar Nederland te laten smokkelen, waar het in 1637 in Leiden uitkwam. Daar miste het zijn uitwerking niet.

Christiaen Huygens, een der getalenteerde zoons van de Haagse diplomaat Constantijn, vond niet alleen het slingeruurwerk uit maar construeerde ook meerdere telescopen. Daarmee ontdekte hij o.a. de ringen van Saturnus. Op Mars zag hij heldere poolkappen en donkere vlekken, uit de beweging waarvan hij afleidde dat de draaiingsas van Mars hetzelfde was als die van Aarde en dat Mars ook een dag van ongeveer 24 uur kende. De poolkappen krompen in en zetten weer uit: Mars bleek dus ook seizoenen te kennen! Het moest er wel een stuk kouder zijn dan bij ons omdat Mars veel verder van de zon af stond.

Voor Christiaan stond vast dat Mars bewoond was, door wezens die wel op mensen moesten lijken. Hij ging er ook van uit dat die wezens gereedschappen maakten en dat ze telescopen hadden.

In 1698 verscheen zijn populaire boek hierover: Cosmotheoros, de Wereldbeschouwer. Daarin sprak hij de overtuiging uit dat niet alleen Mars maar ook Mercurius, Venus en Jupiter bewoond zouden zijn. En dat alle sterren zonnen waren, allemaal vergezeld door bewoonde planeten. “Zoo vele Zonnen, zoo vele Aardkloten, en een yder van haar met zoo vele Kruiden, Boomen, Dieren, met zoo vele Zeen en Bergen vercierd!”

Sindsdien leefde deze overtuiging bij de meeste denkers in Europa. In 1820 opperde bijvoorbeeld het wiskundige genie Karl Friedrich Gauss om de Marsbewoners te laten weten dat de Aardebewoners ook niet van gister waren: we zouden door het wegkappen van grote stukken naaldwoud in Siberië een paar enorme geometrische figuren zich kunnen laten aftekenen. Zijn idee ontmoette weerstand: het zou de Marsbewoners, die wij immers eenzelfde soort menselijkheid toedichtten als de onze, op het idee kunnen brengen om ons te komen koloniseren!

In 1877 publiceerde de Italiaanse astronoom Giovanni Sciaparelli een plattegrond van een gedeelte van Mars, waarop hij zeeën, land, eilanden en waterlopen had ingetekend en van namen voorzien. Rond de eeuwwisseling van 1900 verschenen de twee delen van La Planète Mars van Camille Flammarion waarin hij de tot dan uitgevoerde waarnemingen van Mars bundelde en becommentarieerde. Hij veronderstelde onder meer dat de kleur van Mars werd veroorzaakt door begroeiing – red weed – en hij speculeerde over kanalen, gebouwd door een ontwikkelde beschaving. waterlopen, canali (geulen), werden in het Engels canals (door mensenhanden gegraven waterlopen).

Zie je wel: de Marsbewoners zijn echt menselijke wezens!

Maar dan zijn ze dus, net als wij, veroveraars en kolonisten!

En in 1898 liet de Engelse schrijver H.G. Wells een bloedstollend boek War of the Worlds het licht zien. De verteller, een astronoom, verneemt dat dichtbij zijn woonplaats bezuiden Londen een ruimtecapsule is neergekomen. Hij spoedt zich naar de plek en ziet hoe uit de capsule grote octopusachtige monsters tevoorschijn komen. Om al snel weer in hun schulp terug te kruipen: kennelijk kunnen ze niet tegen de zuurstofrijke Aarde-atmosfeer. Gealarmeerde autoriteiten sturen een arrestatieteam op de capsule af, maar dat wordt neergemaaid met verkolende straalwapens! De wezens zijn levensgevaarlijk! De astronoom wijkt met zijn gezin uit naar een veiligere oord maar keert zelf al gauw terug, door weetgierigheid gedreven. Er blijken meer capsules geland. De wezens beschikken nu over voertuigen op drie hoge poten, waarin ze, gewapend met straalpistolen en een chemisch gaskanon, de omgeving beginnen te veroveren. Er komt een exodus uit Londen op gang. Het te hulp komende slagschip HMS Thunder Child wordt door de Marsmannen tot zinken gebracht. In hun driepoten veroveren ze heel Zuid-Engeland en zaaien een snelgroeiend onkruid, red weed, in dat de hele flora overwoekert. Het is duidelijk: de Marsbewoners nemen niet langer genoegen met hun koude en dorre planeet en gaan onze paradijselijke Aarde koloniseren.

De machteloze Engelsen worden gered doordat zowel de Marsmannen als hun red weed niet bestand blijken tegen Aardse ziektekiemen!

In 1895 had de Amerikaanse zakenman Percy Lowell, die zo rijk was dat hij een eigen observatorium kon laten bouwen in Arizona en die een verdienstelijk en toegewijd astronoom werd, het boek Mars doen verschijnen. In 1906 schreef hij Mars and its canals. En in 1908, als reactie op Wells’ boek, Mars as the Abode of Life, waarin hij de stelling poneerde dat een beschaving die tot de aanleg van een dergelijk stelsel van kanalen in staat was – bedenk hierbij dat het Suezkanaal enkele decennia tevoren was aangelegd en dat de voorbereidingen tot het graven van het Panamakanaal gaande waren, bescheiden ondernemingen vergeleken bij wat op Mars was gepresteerd – een hoogstaande en welvarende moest zijn. Een beschaving die in oorlogen verwikkeld is, kan zoiets niet.

De meeste astronomen van die tijd hechtten weliswaar weinig geloof aan een Marsbeschaving, maar het grote publiek des te meer. Toen in 1938 de jonge regisseur Orson Welles een hoorspelbewerking van Wells’ The War of the Worlds uitzond op de vooravond van Halloween (de nationale griezeldag in de States) veroorzaakte dit een paniek waarbij de halve bevolking van de oostkust op de vlucht sloeg met o.a. 108 dodelijke verkeersongelukken als gevolg. Ettelijke vluchtelingen durfden pas weken later uit hun schuilplaatsen in de bergen tevoorschijn te komen.

Nog in de vijftiger jaren was menig astronoom, ik denk aan de Frans-Amerikaanse Gérard de Vaucouleurs van Harvard, van mening dat er op Mars leven in de vorm van korstmossen voorkwam.

Vandaag weten we dat Mars niet over een magnetisch veld beschikt dat het leven op Aarde beschermt tegen het ionenbombardement van de zonnewind; dus dat wanneer er bacterieel leven is op Mars, dit dan in ondergrondse plekken moet schuilen.

Na de Tweede Wereldoorlog kwam de publieke belangstelling voor buitenaardse wezens weer op gang. In 1947 meldde de Amerikaanse zakenman Kenneth Arnold dat hij, onderweg in zijn privé-vliegtuigje, negen helderlichte ronde pie pan’s (taartvormen) had zien vliegen bij de Rainier berg in Washington. Hoewel er al meer dergelijke meldingen waren geweest (‘vliegende worst’, vliegende schotel’) kreeg Arnold’s verhaal veel media-aandacht. Het had een toevloed van meldingen tot gevolg en de term UFO (Unidentified Flying Object) werd vanaf 1952 door de Amerikaanse luchtmacht die een en ander moest onderzoeken, populair.

Ook geleerden begonnen zich weer bezig te houden met buitenaardse intelligentie. Astronoom Otto Struve (1897-1963), directeur van de Yerkes Observatory in Chicago, had vanaf de dertiger jaren al gepleit voor het alert zijn op tekenen van buitenaars leven. In 1950 riep de beroemde kernfysicus Enrico Fermi tijdens een lunch in een Amerikaanse universiteitskantine, waarbij collega’s het hadden over het reusachtige aantal sterren alleen al in onze eigen Melkweg, het waarschijnlijk enorme aantal zonnen met een aarde-achtige planeet en dus met een behoorlijk aantal aardes met intelligent leven: So where is everybody?! De uitroep van deze Nobelprijswinnaar leeft voort als de zg Fermi-paradox.

In 1951 woonde astronomiestudent Frank Drake (*1930) een gastcollege bij van Otto Struve. Drake besloot zijn wetenschappelijke leven te gaan wijden aan het zoeken naar ‘tekenen van leven’ in het heelal, met name aan het opvangen van radiosignalen uit de ruimte. Na zijn afstuderen kreeg hij een onderzoeksplaats aan het Radio Astronomy Observatory in Green Bank, West Virginia. Voor zichzelf stelde hij een formule op over het aannemelijke aantal intelligente beschavingen in ons melkwegstelsel waar men radiosignalen van zou kunnen verwachten. Deze zg Drake Equation is nog steeds leidraad voor SETI (Search for Extra-Terrestrial Intelligence). In 1960 voerde hij het Project Ozma uit, door de telescoop te richten op de sterren Tau Ceti en Epsilon Eridani, twee Zon-achtige sterren rond welke hij aardeplaneten vermoedde. Een 400 kilohertz zone werd gescand op de 1.420 gigaherz marker frequentie, waarbij een enkel-kanaals ontvanger met een bandbreedte van 100 hertz werd gebruikt (sorry voor deze deskundigenpraat die ik overschrijf van een internet-artikel). Binnenkomende informatie kwam op een tape. Gedurende vier maanden werd met tussenpozen geluisterd, samen 150 uur telescooptijd. Het enige signaal kwam op 8 april 1960 … het bleek helaas afkomstig van een hoog vliegtuig.

In 1961 organiseerde Drake de eerste SETI-conferentie, waarbij hij zijn Drake Equation presenteerde, aan een twaalftal collega’s. Drake had toen al bemoeienis met het Arecibo Observatorium, dat op zijn aanwijzingen een radio-ontvangst installatie kreeg.

In 1964 werd hij professor aan de Cornell Universiteit, waar in 1968 ook de flamboyante astronoom Carl Sagan aangesteld werd. Samen leidden ze vanaf toen het SETI-project, dat echter lang door geldgebrek verlamd bleef. Pas in 1996 besloot NASA om het zoeken naar buitenaards leven serieus aan te pakken. Twee computerwetenschappers van Seattle stelden voor NASA een nieuw SETI-plan op: het Deep Space Network. Het steunde op twee strategieën: 1. radio-onderzoek aan 850 zonachtige sterren binnen een straal van 75 lichtjaar 2. antennes die al gebruikt worden om satellieten mee te volgen, ook gaan gebruiken om straling mee op te vangen.

Frank Drake droomde ook al heel lang van het idee om een groot aantal kleine radiotelescoop-ontvangers aaneen te schakelen. Zo’n reeks zou én krachtiger zijn én goedkoper om te bouwen dan één hele grote zoals de Arecobo-telescoop[1]. In 2001 stelde Paul Allen, mede-oprichter van Microsoft, 25 miljoen beschikbaar en kon de nu naar Allen genoemde Allen Telescope Array in Hat Creek (Californië) met 42 schotels van 6 m doorsnee (gepland zijn uiteindelijk 350 schotels) van start gaan. In zijn uiteindelijke afmeting zal het inderdaad de goedkoopste en toch krachtigste radiotelescoop ter wereld zijn. Met een veelheid van taken die hij simultaan kan verrichten.

Om de enorme hoeveelheid binnenkomende data te verwerken bedacht men het SETI@home project: het inschakelen van pc’s over de hele wereld. Mensen die er aan mee willen doen, kunnen een screensaver downloaden die wanneer de pc even buiten gebruik staat, aan het werk gaat om de data van een toegezonden pakketje te verwerken. Er doen intussen al twee miljoen pc’s aan mee! Tezamen vormen ze de machtigste computer ter wereld. Het enorme potentieel wordt inmiddels ook al gebruikt voor onderzoek aan zwaartekrachtgolven en klimaat-items.

Wat het gedroomde leven op Mars en het publieke geloof in Marsmannetjes betreft, dat werd in 1965 door een Amerikaanse ruimtesonde ruw verstoord. De Mariner 4 vloog als eerste rondom Mars en zond foto’s van een stukje Mars-oppervlak af. Die gaven een maan-achtig beeld te zien, een kale, dode wereld van stof, stenen en inslagkraters. De Mariners 6 en 7 die vier jaar later langs Mars vlogen, bevestigden dat trieste beeld. En hoewel Mariner 9 die in 1971 duizenden foto’s van veel dichter bij genomen naar Aarde seinde, een veel levendigere Mars liet zien, met canyons, schildvulkanen, droge rivierbeddingen en gelaagde poolkappen, de hoop op leven was verdwenen.

John Bally (Un. Boulder, Colorado) zei op de 198ste bijeenkomst van de AAS (American Association for the Advancement of Science, gesticht in 1848 in Pensylvania), waar hij zijn waarnemingen aan de Orionnevel presenteerde, dat intelligent leven zoals op onze aarde blijkbaar – gezien het uitblijven van ook maar enig levensteken in de vorm van radiosignalen– extreem zeldzaam is. Een scepticus merkte op dat de Melkweg ongetwijfeld wemelt van de planeten waarop intelligent beschavingen bestaan hebben maar dat die zichzelf al lang hebben uitgeroeid in een kernoorlog of een andere zelfveroorzaakte ramp. Een andere scepticus riep dat echte buitenaardse intelligenties het wel uit hun hoofd zouden laten om te reageren op onze pogingen met hen in contact te treden – allemaal opmerkingen die tekenend zijn voor de heersende lage dunk over het menszijn.

Weer anderen gooiden het op de Snaartheorie: ander intelligent leven bevindt zich in dimensies die wij niet kunnen waarnemen.

Maar het idee dat de mensheid uniek zou zijn in het eindeloze heelal wil er bij moderne astronomen niet in: te lang hebben mensen gedacht dat ze het middelpunt van de kosmos zijn. We weten nu dat het heelal zo’n honderd miljard sterrenstelsels telt, met elk gemiddeld honderd miljard sterren. Dat betekent welgeteld tien triljard sterren (10 met zeven drietallen nullen). Bally heeft berekend dat drie tot tien procent van die sterren planeten rond zich heeft draaien. Laten we dit afronden op vijf procent. Welnu, dat levert het onnoemelijke aantal van 150 met negentien nullen op. Allemaal zonnen met planeten. Oké, de meeste van die planeten blijken gasreuzen of in onleefbare banen rond hun zon te draaien. Maar laten we dan nog ettelijke nullen van dat getal schrappen. Houden we toch nog biljarden ‘aardes’ over. Hoezo uniek?

Maar om na te denken over ETI in het heelal is natuurlijk zinloos. Zelfs onze eigen melkweg als onderzoeksgebied is al te onafzienbaar: het heeft een straal van zo’n 50,000 lichtjaar. Het Deep Space Network beperkt zich tot een straal van 75 lichtjaar rond onze Zon en zelfs dat is nog behoorlijk ruim bemeten. Gesteld dat we een communicatief radiosignaal zouden ontvangen van een aardeplaneet rond zo’n verre ster, dan zou dat afgezonden zijn in mijn geboortejaar (ik ben toevallig 75). Wanneer we het zouden beantwoorden, moeten we 150 jaar duimen draaien en nagelbijten voor een weerwoord.

Trouwens, er heerst nog steeds diepe stilte. In 1977 ving de radiotelescoop Big Ear van de Ohio State University een signaal op dat de SETI-mensen in alle staten van opwinding bracht. Maar helaas, een maandenlang afluisteren van het deel van de hemel waar het signaal vandaan was gekomen, leverde geen herhaling op. De aard van het signaal is nog steeds een raadsel; het lijkt afkomstig van een snel ronddraaiend object. Men heeft het inmiddels teleurgesteld naast zich neergelegd en Big Ear is ontmanteld: overbodig geworden door de veel grotere en sterkere Arecibo-radiotelescoop. Veel geleerden schrijven dat ene hoopgevende signaal toe aan een afwijking van de al krakkemikkige Big Ear.

Er is geen astronoom die er aan twijfelt dat elders in onze Melkweg zich sterren met een aarde-planeet ophouden die net als Aarde leven herbergen.

Maar dan hebben we het over leven. De wetenschappers die zich bezig houden met buitenaardse intelligenties hebben het echter over beschavingen. En terecht, want prestaties als met communicatieve doeleinden uitgezonden ultrakorte lichtflitsjes of radiosignalen kunnen alleen producten van een beschaving zijn. Een hooggeleerde Leidse prof heeft als levenswerk het ontwikkelen van een universeel begrijpbare heelal-taal waarmee we met buitenaardse beschavingen in contact kunnen treden. En niet lang geleden is de ruimtesonde Cassini op weg gestuurd naar de planeet Saturnus, met aan boord o.a. twee cd-roms vol handtekeningen: voor de eventuele buitenaardse wezens ingeval deze op de Cassini mochten stuiten! Je zou dit laatste kunnen beschouwen als een gebaar naar het grote publiek, dat het tenslotte allemaal moet opbrengen. Maar toen ter gelegenheid van de heropening van de Arecibo-telescoop (nov. 1974) in het bijzijn van een groot aantal sterrenkundigen een radiografische boodschap aan buitenaardse intelligenties het heelal werd ingezonden[2], was dat echt geen publieksstunt. Die boodschap is zo ingewikkeld dat wanneer je die aan honderd geleerden zou voorleggen, er misschien niet één er een boodschap uit zou kunnen halen. Ja maar, zegt Frank Drake, samen met wijlen Carl Sagan de opsteller ervan, een beschaving als de onze heeft ook de Egyptische hiëroglyfen weten te ontcijferen. De beschavingen waar SETI wat van verwacht, moeten een heel stuk verder dan wij zijn aangezien ze tot zo’n communicatief signaal in staat blijken.

wat te verstaan onder ‘beschaving’

Het SETI begon dus in november 1961 met een groep Amerikaanse geleerden, zoals planeetdeskundige Carl Sagan, astronoom Jean Heidmann, communicatiedeskundige John Lilly, scheikundige Melvin Calvin en natuurkundige Philp Morrison, onder aanvoering van voormelde opsteller van de Drake Equation, radiosterrenkundige Frank Drake. Voorwaar geen kleine jongens, in Greenbank bijeen om te discussiëren over de mogelijkheden en onmogelijkheden van het zoeken naar buitenaardse beschavingen. Dat het gezelschap overtuigd was van de mogelijkheid blijkt uit de aanvankelijke benaming van hun project: “Communication with …” Bij nader inzien vonden ze dat toch wat te stellig en veranderden ze CETI in SETI (“Search for …”). Een verwante club heeft zich verenigd in de SETV (Search for ExtraTerrestrial Visitation) en richt zich op het speuren naar bewijzen van bezoeken met al dan niet bemande ruimtevaartuigen aan onze Aarde. Tenslotte hebben we zelf al 102 space probes gelanceerd sinds 1959, nietwaar?

Deze laatste wetenschappelijke betrokkenheid bij buitenaardse intelligentie raakt al die van de gewone gelovigen die smullen van de verhalen over vreemde ruimteschip-achtige verschijnselen aan de nachtelijke hemel (UFO’s) of verhalen over graancirkels, bij nacht en ontij achtergelaten door aliens, buitenaardse wezens.

Vooral in de vijftiger jaren werden de UFO’s (Unidentified Flying Objects, zgn. buitenaardse ruimteschepen) bij tientallen gemeld. Zoals alle rages ebde deze UFO-rage weg; om in 1986, opnieuw door een tot de verbeelding sprekende film[3], in de vorm van het geloof in aliens te herleven. Aliens kunnen mensen ontvoeren die daarna nooit meer hetzelfde denken te zijn. Of mensen kunnen menen dat een alien in hen is gevaren. Mensen die zich altijd al een beetje raar hebben gevoeld, zich nooit ‘thuis’ gevoeld hebben, ontdekken nu ineens dat ze inderdaad niet thuishoren op Aarde aangezien ze van een planeet of een ster (de heldere ster Sirius[4] is favoriet) afkomstig zijn. Ook binnen het New Age-denken vindt veel spirituele interactie met buitenaardse energie plaats.

De speculaties van de gelovigen laat ik verder voor wat ze zijn. Mijn essay betreft de wetenschappelijkere speculatie van de SETI-zens. Maar ook die gaan er van uit dat er buiten Aarde mensachtige wezens met beschaving bestaan. In hun geschriften tref je omschrijvingen aan, naast intelligence, ook thinking beings, alien civilisations, ET civilisations.

allereerst: wat is menselijke intelligentie precies?

Het is niet het slim of schrander zijn. Want dat zijn mensapen als orang-oetans, gorilla’s en chimpansees ook. Daar kun je in de literatuur van de ethologen frappante voorbeelden te over van vinden. Dat is normale dierlijke intelligentie. Net als bij ons ongelijk verdeeld over de individuen. Maar geen dier, in de hele evolutie van het leven, heeft ooit door raketten aangedreven ruimtevoertuigen gemaakt en ruimtereizen ondernomen, noch dat overwogen om te doen.

Toch maken de SETI-zens geen onderscheid tussen dierlijke en menselijke intelligentie. Dit leid ik af uit de formule van Drake van de factoren die bepalend zijn voor een planeet van welke ster dan ook uit ons melkwegstelsel, wil men daar ‘interstellaire communicatie’ van verwachten (N – R* x f¸ x n¸ x f¹ x f² x f³ x L)[5].

N = het aantal beschavingen dat in staat is om met ons te communiceren

R* = het gemiddelde tempo van stervorming

fp = de fractie van alle sterren die vergezeld worden door planeten.

ne = de fractie sterren met aarde-planeet

f¹ = de fractie aarde-planeten waar leven is geëvolueerd tot intelligentie

f² = de fractie daarvan waarin de intelligentie geleid heeft tot beschaving

f³ = de fractie waarin een beschaving tot interstellaire communicatie komt.

L = de leeftijd van zo’n hoog-technische beschaving

Het gaat hier eerst om het begrip ‘intelligentie’.

Voor mij is dat ‘scherpzinnigheid’: de mate waarin een individu zijn zintuigen vermag te benutten.

om te denken. Denken is voor mij het in de geest (mentaal, cerebraal) afspelen van mogelijke scenario’s, in de hersenen gevormd uit de door de zintuigen aangeleverde gegevens, om daar dan het meest kansrijke voor de instandhouding van het betreffende organisme uit te kiezen. Elk dier denkt dus. Een tijger zou niet lang leven wanneer zij niet zou kunnen denken. Elk dier denkt, maar niet elk individu van een soort is even scherpzinnig als het andere. Je hebt slimme tijgers en domme. Of misschien moeten we zeggen dat de individuen over verschillende soorten van intelligentie beschikken: praktische, sociale, emotionele, ruimtelijke, creatieve.

Wij vinden honden slimmer dan katten, maar een kat presteert stukken beter in een katten-niche dan een hond het zou doen in diezelfde niche. Een schildpad presteert in een schildpadden-niche beter dan welk ander dier ook.

Wat is dan het precieze verschil tussen dierlijke en menselijke intelligentie? Dat verschil zit in onze taligheid: het namen hebben voor dingen. Daarmee hebben wij macht over de dingen gekregen. We kunnen het met elkaar hebben over dingen die op dat moment en op die plek niet waarneembaar zijn. En: twee weten meer dan één, opstapeling van intelligentie. Maar vooral: kennis kan worden doorgegeven aan de jongere generatie, die daarmee, op de schouders van de voorgaande, weer een stukje verder kunnen komen: opstapeling van kennis. Met namen voor de dingen zijn wij heel lang geleden een weg ingeslagen die ons van het normale dierlijke bestaan verwijderd heeft en die tot onze huidige greep op de wereld heeft geleid; een greep die almaar steviger en meeromvattend wordt. Dat dit geen automatische consequentie is van de evolutie tot intelligente wezens, laat ik gedetailleerder zien in een ander essay[6]. Om kort te gaan, het verschil tussen ons en de overige dieren is dat wij beschikken over talige intelligentie.

Als uitkomst van zijn Equation gaat Drake er van uit dat er 10.000 intelligente beschavingen huizen binnen ons melkwegstelsel, waar wezens aan radio-uitzendingen doen.

Dan moet hij dus aannemen dat er in onze melkweg 10.000 ‘aardes’ zoals onze Aarde zijn waarop ook zulke talige wezens ontstaan zijn als wij zijn. Wezens die het met elkaar over dingen kunnen hebben die niet ter plekke waarneembaar zijn. Wezens dus die namen voor de dingen ontwikkeld hebben, die daardoor een gevoel van afstand hebben gekregen van hun omgeving, met eraan gekoppeld het gevoel van macht over hun omgeving. Wezens die hierdoor tot een beschaving gekomen zijn – wat dat inhoudt ga ik zodadelijk apart bespreken. Wezens die als uitvloeisel van dit alles op het idee van interstellaire communicatie zijn gekomen. Toevallig net in de tijd dat er in ons zonnestelsel, op de enige planeet in de biosfeer ervan, één levensvorm stom toevallig (!) dat rare vermogen heeft ontwikkeld om tot besef van zichzelf en van andere levensvormen te komen en op het idiote idee van buitenaardse intelligenties.

Zijn die SETI-zens nou gek of ben ik het? Jullie zijn het allebei, zegt vriend Henk, met wie ik graag over mijn bespiegelingen praat. Vriend Henk is een aarts-scepticus. Dat zijn heel prettige mensen voor bespiegelaars om mee te babbelen.

Vriend Henk vindt mij gek als ik betwijfel dat er buiten de Aarde ook intelligente wezens bestaan: het niet-bestaan daarvan vindt hij gezien die triljard sterren ondenkbaar. Van de SETI-zens vindt hij het “zwak gedacht” om te menen dat die buitenaardse intelligenties hetzelfde zouden zijn als ónze Aardse menselijke intelligentie. Er zijn immers heel andere vormen van metabolisme denkbaar dan die op basis van koolstof en water zoals op onze Aarde. Die exotische wezens zijn zeker totaal anders dan de aardse wezens en daarom is het onzin om te denken dat ze gevoelig zijn voor ónze manier van communiceren en wij voor de hunne.

Hm. Totaal andere wezens. Wel intelligente wezens, toch? Maar intelligentie is werk van hersenen. Van zenuwcellen (neuronen) binnen een ingewikkeld netwerk in natuurlijk hersenweefsel. Orgaanweefsel dat bestaat uit moleculen die overal in het heelal voorkomen. Wij zijn sterrenstof[7]. Intelligentie van levende, grote organismen die moeten eten en poepen en zich voortplanten en die het eindproduct zijn van miljoenen jaren ongestoorde evolutie. En, inderdaad, van een beschaving. Welnu, het ontstaan van dit alles kan maar op één manier geschieden, namelijk zoals het ook op ónze aarde begonnen is drie en een half miljard jaar geleden. Daar gaan de SETI-zens terecht ook van uit.

Het begin van leven op een aardeplaneet (op iets anders dan een aardeplaneet is, zoals we dadelijk zullen zien, leven dat tot intelligentie kan leiden, sowieso onmogelijk) is een puur chemische aangelegenheid. Alle materie, alle chemische elementen waaruit leven is opgebouwd, zoals koolwaterstoffen en aminozuren, bevinden zich overal in het heelal. Dus elk leven waar dan ook in het heelal moet zich van dezelfde bouwstenen bedienen. [Ik krijg het verderop nog over de serieuze kanttekening die vriend Henk terecht bij deze boude bewering plaatst.]

90% van alle atomen in het waarneembare deel van het heelal zijn waterstofatomen. Van de 10% overige atomen bestaat 8-9% uit helium. Slechts 1 á 2% van alle atomen bestaat uit zwaardere elementen. We zullen er van uit moeten gaan dat ook de ETI’s niet geschapen of anderszins ex nihilo ontstaan zijn, maar zich net als onze TI’s op een aarde-planeet, cirkelend in de biosfeer rond een ster als onze Zon ontwikkeld moeten hebben. Ze moeten een vorm van leven zijn, en dat moet net als het Aardse leven in een miljarden jaren beslaande evolutie tot stand gekomen zijn. Natuurlijk is het vrijwel uitgesloten dat ze er dan hetzelfde uit zouden zien als wij. Zoals wij er uitzien is de toevallige uitkomst van die evolutie op ónze Aarde. Maar de buitenaardse wezens van vriend Henk moeten toch een soort menselijke wezens zijn, hoe ze er ook uit mogen zien, want ze leggen beschaving aan de dag. Dan moet er ook op de een of andere manier mee te communiceren zijn. Alleen … ik geloof niet dat ze bestaan, omdat er, zoals we nog zullen zien, aan té veel toevalstreffers voldaan moet zijn.

Dat is het waar in dit essay ook nogal nadruk op valt: dat het een aaneenschakeling is van toevalligheden dat wij er zijn; een aaneenschakeling van zeventien toevalstreffers. De kans dat we er niet zouden zijn geweest is vele malen groter.

en dan nu: wat is ‘beschaving’?

Daar denken de ETI-zens te gemakkelijk over, om niet te zeggen te onwetend.

De route van menselijke wezens op Aarde naar beschaving, de route van f¹ naar f³ om met Frank te spreken, is weer een heel verhaal waarin toeval eveneens een behoorlijke rol heeft gespeeld

.

Wij zijn afkomstig – mijn verhaal volgt hier heel in het kort, voor een gedetailleerdere uiteenzetting verwijs ik naar Over het ontstaan van ons taalvermogen en ons bewustzijn, te vinden op www.mens2000.nl ga naar Filosoof, of naar www.humanosofie.nl Deel II – van een populatie aapmensen die zo’n zes miljoen jaar geleden begon met namen voor de dingen.

De australopitheken (aapmensen) waar onze voorouderpopulatie één der populaties van waren, deden het uitstekend zónder taligheid. Dat onze voorouderpopulatie talig is geworden, begon met een speelsigheidje van enkele jonge meiden – dat is althans de beargumenteerde speculatie van het humanosofische ontstaansverhaal. Taligheid was hoe dan ook geen overlevingsvereiste. Niettemin heeft het díe populatie op een unieke manier buiten het normale dierlijke bestaan gebracht, mentaal en cultureel.

Vanaf zo’n twee miljoen jaar geleden duiden de paleo’s onze soort aan als Homo, als ‘mens’ dus. Al die twee miljoen jaar, en alle miljoenen jaren voordien, hebben onze voorouders een nomadisch bestaan geleid, rondtrekkend in een uitgestrekt leefgebied dat ze op hun duimpje kenden met een gedetailleerde kennis van alle planten en dieren erin. Al die lange-lange tijd hebben ze geen enkele neiging tot verandering en vooruitgang aan de dag gelegd. Pas heel kort geleden, op evolutionaire schaal gezien bedoel ik, begon er wél verandering. Zo’n 100.000 jaar geleden begon een Noord-Afrikaanse populatie van Vroege Mensen met spraakklankentaal, met het vervaardigen van gereedschappen uit andere materiaal dan alleen steen: uit hoorn en been; en met het exploiteren van waterdieren (schelpen, vissen en waterzoogdieren). De nieuwe voedselvoorziening maakte grotere leefgroepen mogelijk. Waar ze als Vroege Mensen slechts in groepjes van zo’n 25 individuen konden leven, kon hun nieuwe ‘economie’ wel zo’n 150 individuen onderhouden. Ze werden AMM’s (Anatomisch Moderne Mensen). Niet alleen de afzonderlijke AMM-leefgroepen werden groot, ook het aantal AMM-leefgroepen groeide als kool.

Een nieuw idee krijgt in een kleine leefgroep weinig of geen kans en sterft uit. In een groep van zo’n 150 man vindt een nieuw idee van één individu echter gemakkelijk steun van een of meer andere individuen en overleeft. Door de grote aantallen leefgroepen zijn de contacten intensiever en verbreidt een nieuw idee zich gemakkelijk over een hele populatie. De AMM’s gingen neiging tot verandering en vooruitgang aan de dag leggen. De paleo’s herkennen opgegraven AMM-nederzettingen onmiddellijk aan de verfijndere werktuigen en geweerhaakte harpoenen, de schelpenhopen en het gebruik van oker. De AMM-populaties verbreiden zich over heel Afrika, verdringen de Vroege Mensen (hún sporen verdwijnen uit het archeologische archief) en verbreiden zich ook buiten Afrika, richting het Verre Oosten, waar ze omstreeks 50.000 jg (jaar geleden) Australië koloniseren.

74.000 jg explodeert de Toba-vulkaan, met een zes jaar durende nucleaire winter en een bijna-uitsterving tot gevolg. Hierna leeft de natuur weer op en vooral de AMM-populaties nemen nu nog sneller in aantal toe, terwijl die van de Vroege Mensen rond 30.000 jg uitsterven.

In sommige gebieden van Aarde nemen de AMM-populaties dermate toe dat er overpopulatie ontstaat. Van één leefgebied kan maar één leefgroep leven. Waar er teveel leefgroepen ontstaan, ontstaat er oorlog. Oorlog maakt mannen belangrijk. De jonge mannen groeien op tot krijgers, de vrouwen kunnen niet langer onbegrensd verzamelend rondtrekken; ze gaan intensiever gebruik maken van hun plantenwereld, gaan over op Tuinbouw. Een nieuwe ‘economie’ ontstaat: het telen van voedsel, in tuinen die door omhakken en verbranden in de bossen zijn vrijgemaakt. De mensen verblijven er ettelijke maanden van het jaar in ‘langhuizen’ of shabono’s (afzonderlijke gezinsvuurplaatsen onder één kap, rond een open plein, voor gezamenlijke religieuze dansactiviteiten). In de Tuinbouwfase is de oorlogvoering vaak intens en spelen de mannen meedogenloos de baas over hun vrouwen. Machisme viert hoogtij.

Op enkele gebieden van Aarde waar korensoorten voorkomen zoals graan, rijst en maïs, blijven de vrouwen in de buurt van hun veldjes, in steeds duurzamere hutten waarvan ze de wanden met klei dichtsmeren. Het dorpsleven komt tot ontwikkeling: vaste nederzettingen. De vrouwen stampen het graan in zware vijzels, of pletten het op zware maalstenen. Ze bouwen oventjes van klei en bakken koeken van deeg. Ze omheinen hun veldjes tegen geiten en schapen, tot ze deze dieren zelf gaan vangen binnen omheiningen en gaan telen. De jacht van de mannen levert steeds minder op en het wordt ‘economischer’ om hun vrouwen te gaan helpen op de velden. Ze worden boeren. De vrouwen hebben vanwege hun economische inbreng hun oude status herkregen. Prehistorisch heet deze fase Neolithicum, is ‘matriarchaal’ en vredig.

Waar de mannen gaan beschikken over snelle vervoermiddelen: kano’s dan wel paarden, gaan ze overvallen plegen op weerloze boerendorpen. Of er is lucratieve handel op gang gekomen en ontstaat er concurrentie tussen dorpen. Of er heerst droogte en ontstaat er onenigheid over water. Kortom, er ontstaat weer oorlog, en oorlog maakt mannen belangrijk. Hoofdmannen worden krijgsheren, hun overwinnende dorp wordt stad, de onderworpen boeren worden horigen of slaven. Krijgsheren worden koningen, hun trawanten worden adel. Privé-bezit doet zijn intrede, en daarmee de zucht naar rijkdom. Een slavernij-economie ontstaat, gebaseerd op grondbezit. De hoofdfiguur van het scheppingsverhaal van de overwinnende stam wordt hoofdgod van de religie van het koninkrijk, de hoofdfiguren van de overwonnen stammen worden ondergoden. Steeds meer primitieve stammen worden onderworpen, kortom beschaafd: cultureel aangepast qua taal en gedrag aan de normen van het koninkrijk. De handel vereist de ontwikkeling van schrift, het rijksbestuur vereist ambtenarij, dat alles vereist onderwijsinstellingen.

Er ontstaat een wapenwedloop om het verkrijgen van het sterkste metaal voor zwaarden, schilden en ander wapentuig. Koper, brons en tenslotte ijzer. Voor het maken van ijzer zijn hoge temperaturen nodig, en bossen worden op grote schaal omgehakt voor het branden van houtskool voor de staalovens. Jachtgebieden worden kleiner. Dit heeft onvoorziene culturele gevolgen. Status kan voor de adel niet langer ontleend worden aan jachtprestaties en rabauwerigheid. Hoffelijkheid en goede manieren stijgen in aanzien, status wordt voortaan ontleend aan geestelijke en andere culturele kwaliteiten. Onderlegde klerken worden verbonden aan de vorstenhoven en onderwijs wordt een belangrijk onderdeel van de elitaire opvoeding. Kortom: beschaving in de meer vertrouwde betekenis van het woord. Het schriftonderwijs leidt tot literatuur en de handelscontacten leiden tot uitwisseling van gedachtegoed, tot filosofie. Op het einde van de IJzertijd ontstaat behoefte aan een eenheidsreligie, een ’n Ene Ware God (EWG). Elke cultuur zijn eigen EWG, wat? elke sekte van elke cultuur. Aan de oorlogvoering komt geen einde.

Maar dan is er nóg een hele cultuurhistorische route af te leggen, van stadstaten tot de opkomst van de kooplieden- en middenklasse als tegenmacht van de grootgrondbezittersklasse (adel). Handel en nijverheid gedijen bij democratie, het grootgrondbezit bij aristocratie en tirannie. Het is de cultuurhistorische route naar Verlichting en revolutie die de economische en bestuurlijke macht definitief naar de koopliedenklasse verlegt. De route die uiteindelijk leidt naar de vrije markt die de welvaart en de geestelijke ontwikkeling brengt die mensen op het idee van ETI’s brengt.

Het is deze cultuurhistorische route naar beschaving waar de ETI-zens te gemakkelijk overheen kijken. Ze rekenen eenvoudigweg van f¹ naar f³ .

Zijn wij alleen in heelal of niet? Hierover na te denken aan de hand van zo’n verstandsverbijsterende formule bevredigt een humanosoof allerminst. Een humanosoof (zie voor uitleg van dit neologisme: www.humanosofie.nl) is iemand die het menszijn, waar beschaving een recent kenmerk van is, ziet als een tamelijk toevallig product van de dierlijke evolutie. En omdat de hele evolutie van het leven een wispelturig verloop heeft gehad en derhalve op elke andere aarde-achtige planeet in het heelal een heel andere uitkomst gehad moet hebben, is het (sorry) dom om zomaar andere beschavingen te veronderstellen.

Hier volgt een humanosofisch nalopen van zeventien voorwaarden waaraan de geschiedenis van een aarde-planeet voldaan moet hebben om mensachtige wezens te herbergen die het in hun hoofd gehaald hebben om contact te wensen met onze Aarde.

de evolutie van leven meer en detail[8]

De evolutie van leven berust op de unieke eigenschappen van twee, ogenschijnlijk heel eenvoudige substanties: koolstof en water.

Tenminste, daar ga ik in dit essay van uit. Critici zoals vriend Henk zullen meteen wijzen op de mogelijkheid dat er op andere plaatsen in het heelal of zelfs binnen ons eigen zonnestelsel, op Venus of Titan bijvoorbeeld, leven ontstaan kan zijn in een solvent als ammonia, zwavelzuur of formamide. Op 25 sept.’09 vindt er in Duitsland een EPS-congres[9] plaats waar het team van astrobioloog J. Leitner van de Universiteit van Wenen het onderzoek van zijn team naar exotische levensvormen zal presenteren.

Maar omdat er nog geen enkel bewijs is van het voorkomen van weird life – al dan niet te wijten aan het ontbreken van kennis en middelen om het op ’t spoor te komen – en we voorlopig de handen vol hebben aan het opsporen van metabolisme op basis van vloeibaar water en koolstof, doe ik net als de dronkelap die zijn verloren autosleutel zoekt onder het schijnsel van de straatlantaarn omdat er daar licht is. Dat doen nog steeds ook verreweg de meeste astrofysici dus ik ben in goed gezelschap.

Koolstof kent twee verschijningsvormen: grafiet (dat in microkristallijne vorm ook voorkomt in houtskool en roet) en diamant. Het bijzondere van koolstof is dat het zich met zichzelf kan verbinden tot lange ketens en ook tot ringen van verschillende grootte, die weer van zijketens kunnen zijn voorzien. Het gaat zeer gemakkelijk verbindingen aan met waterstof en ettelijke andere elementen zoals zuurstof, stikstof en zwavel. Koolstof-waterstof(ook wel koolwaterstof)verbindingen zijn een hoofdbestanddeel van plantaardig en dierlijk leven, alsmede van de vergane resten ervan zoals aardgas, aardolie en steenkool. Men kan er veilig van uit gaan dat alle leven, waar ook in het heelal, voornamelijk uit koolwaterstofverbindingen is opgebouwd. Ook de eventuele ETI’s dus.

Water is het meest voorkomende molecuul in het heelal. Ondanks zijn simpele samenstelling – twee waterstofatomen op één zuurstofatoom – heeft het bijzondere eigenschappen. Het is bij uitstek geschikt als oplosmiddel en als medium voor allerlei chemische reacties en fysische processen. De moleculen van de meeste stoffen vallen in water uiteen in twee of meer elektrisch geladen deeltjes (positieve en negatieve ionen), wat een levendige uitwisseling van bestanddelen tussen de moleculen tot gevolg heeft. Verder is water de basis van de osmose: eenrichtingsverkeer door celwanden en membranen. De stofwisseling in elke levende cel gebeurt door osmose, evenals de regeling van de druk van het celvocht. Door osmose nemen plantencellen water op en vindt het transport door stam, takken en bladeren plaats. Belangrijk is de vaststelling dat alle chemische reacties in de levende Natuur plaatsvinden in een waterig milieu. Hetgeen betekent dat waar op een planeet geen vloeibaar water is, er ook geen leven kan zijn. En dat geldt voor alle planeten, waar ze zich ook in het heelal mogen bevinden.

Vloeibaar water. Met deze voorwaarde vallen alle sterren en de meeste hunner planeten al buiten de boot. Binnen ons eigen zonnestelsel is Venus al te heet en is Mars al te koud. Aarde draait haar rondjes in een smalle zone tussen deze twee uitersten en die wordt niet voor niets de biosfeer geheten. Naar de planeten buiten deze buurplaneten – Mercurius aan de hete kant ervan en de gasreuzen Jupiter en Saturnus, Uranus en Neptunus aan de koude kant en de onderplaneet Pluto daar nog buiten hoeven we dan niet eens meer te kijken. We komen er straks nader over te spreken.

Figuur ontleend aan Wikipedia “Buitenaards leven”.

Het verticale rijtje sterren laat de middelmaat afmeting van Zon zien. Wat ik biosfeer noem heet hier habitable zone.

Interessant is dat Mars daar volgens deze Figuur zo krap buiten valt. Elders las ik dat Mars 4 miljard jg nog dichter bij Zon stond. Dan heeft Mars dus in zijn beginfase nog vloeibaar water gehad …

De chemische verbindingen die zich in een waterige oplossing bevinden, liggen daar niet rustig naast elkaar. Ze bewegen zich met grote snelheid, die nog toeneemt bij verhoging van de temperatuur. Met het gevolg dat elk molecule of ion onderhevig is aan onafgebroken botsingen met andere moleculen en elementen. Daarbij ontstaan onvermijdelijk nieuwe, grotere verbindingen. De stabiele ervan blijven kortere of langere tijd bestaan. In de oerzee en in de poelen van de nog jonge Aarde van drie en een half miljard jaar geleden zijn door de onafgebroken botsingen, de onafgebroken vulkaanexplosies, de onafgebroken blikseminslagen vanuit de uit waterdamp, methaan, ammoniak, kooldioxide, stikstof en andere gassen bestaande atmosfeer en door de ultraviolette straling van haar Zon – er was nog geen ozonlaag om deze tegen te houden – steeds grotere moleculen gevormd in een groeiende verscheidenheid van structuren. En als gevolg van de algemene tendens naar minimale potentiële energie ontstonden ook steeds gecompliceerdere ordepatronen.

Maar hoe groot en gecompliceerd een molecuul ook was, het kon zichzelf niet namaken. Een molecuul als vitamine C kun je niet kweken, het is geheel op zichzelf ontstaan en of het nu in een tabletje zit of in een rozenbottel, het is hetzelfde dode molecuul. Zelfs de nucleïnezuren, die zich door nauwkeurige duplicatie kunnen vermeerderen en daardoor aan de basis staan van alles wat leeft, zijn daartoe alleen in staat binnen een cel en in samenwerking met eiwitten. Als poeder in een reageerbuisje zijn ze even levenloos als een klontje suiker.

Leven, waar en hoe dan ook, komt neer op het zichzelf kunnen namaken van moleculen of cellen. Dat nu komt tot stand door de werking van slechts één molecule: het Desoxyribo-Nucleic-Acid– molecuul, handzaam afgekort tot DNA. Toen dat molecuul, zij het in zijn allerprimitiefste vorm, als enige echt unieke van al die myriaden botsingsproducten, ontstaan was, was er leven ontstaan. Op dat moment heeft de complexiteit van de heelal-materie op onze planeet (in elk geval) een absoluut hoogtepunt bereikt. Te danken aan de hoogst zeldzaam ideale omstandigheden ervoor op Aarde.

Het leven bestaat nu in een praktisch oneindig groot aantal structuurpatronen, maar die berusten alle op één en dezelfde chemische samenstelling van dat éne molecuul. Derhalve nemen de geleerden aan dat, waar er elders in het Heelal zich leven voordoet, dit met behulp van hetzelfde molecuul bestaat: Desoxyribo-Nucleic-Acid.

Het is dus een nucleïnezuur, opgebouwd uit een viertal organische stikstofverbindingen (nucleotide-basen), een suiker (ribose) en fosforzuur. Het is opgebouwd als een gedraaide touwladder. De twee touwen ervan worden gevormd door een keten van afwisselend een organische suiker (desoxyribose) en een fosforzuur. Aan elke suiker zit als dwarsverbinding een vierdelige organische stikstofbase: adenine (A), guanine (G), thymine (T) en citocine (C). Telkens is een A van het ene ‘touw’ verbonden met een C van het andere, en een G met een T. Deze combinaties zijn dwingend, alleen zo passen ze aan elkaar en anders gaat het niet.

De beide ‘touwen’ van de ladder zijn elkaars spiegelbeeld. Bij de duplicatie ontrolt de gedraaide touwladder zich, deelt zich over de gehele lengte in tweeën. Elke helft voorziet zich van exact dezelfde tegenovergestelde basen en van een nieuw ‘touw’ van suiker en fosforzuur. Zo werkt het leven en anders niet. Waar het ook ontstaan mag (zijn) in het heelal.

Weldra wemelde de organische ‘soep’ die de oerzee was, van de eerste organismen. We schrijven drie en een half miljard jaar geleden. Ze waren microscopisch klein: primitieve vormen van de huidige virussen, bacteriën, blauwgroene algen en schimmels. Misschien dat Mars ooit deze vorm van leven gekend heeft., als we de microscopische sporen in de gevonden Marsstenen zo mogen interpreteren. De eerste levensvormen haalden hun energie niet uit zuurstof (dat was nog niet beschikbaar) maar uit de bestanddelen van de organische soep waar ze zelf uit ontstaan waren. Met name door de afbraak van koolhydraten. Dat kon dus niet eindeloos doorgaan, die koolhydraten raken een keer op. Gelukkig voor het leven kreeg het drie miljard jaar geleden, kantje boord, een nieuwe kans.

Een belangrijk bijproduct bij gisting is kooldioxide – de gasbellen uit moeraspoelen bijvoorbeeld. Er ontstonden organismen die de substantie chlorofyl (bladgroen) bevatten en die daarmee de kooldioxide, het zonlicht en het water konden omzetten in suiker, de prachtige energiebron voor chlorofylhoudende levensvormen. Die chlorofylhoudende organismen werden het plantaardige leven. Dat leefde niet van de kant-en-klare maar schaars geworden moleculen van de organische soep, maar van zonlicht, kooldioxide en water.

Die nieuwe levensvorm tierde welig, evolueerde in de onnoemelijk gevarieerde soorten van het plantenrijk. Meer dan twee miljard (!) jaar lang heeft het leven op Aarde geen hogere vorm van leven gekend dan het plantaardige. En dan ook nog uitsluitend in de zeeën, rivieren, meren en poelen. De vastelanden van Aarde waren dode woestenijen, die alleen het ‘leven’ van de gierende winden en orkanen, de bliksems en de vulkaanuitbarstingen kenden.

Hoewel, nieuwe levensvorm? Het dierlijke leven is ontstaan uit Protozoa, ‘samensmeltingen’van een grote eencellige bacterie met een kleine, die een symbiose aangingen, waarbij de kleine bacterie een mitochondrie werd, een energieleverancier voor de grote bacterie. De planten zijn ontstaan uit Protozoa die een symbiose waren aangegaan met cyanobacteriën, die in de gastheercel choroplast werden en door fotosynthese suikers leverden aan de gastheercel. Zo bezien gaat het dierlijk leven dus aan het plantaardige leven vooraf. Maar die oer-Protozoa stelden qua zuurstofverbruik kennelijk nog weinig voor, zoals we nu gaan zien.

Want ook het plantaardige leven was bezig aan zijn eigen succes ten onder te gaan. Door die myriaden plantjes werd zoveel koolstofdioxide aan de atmosfeer onttrokken dat de vulkanen de productie niet meer konden bijbenen (straks meer over de levensreddende functie van de vulkanen) en de broeikasmantel dunner en dunner werd. De temperatuur op Aarde daalde en zij dreigde een totale ijsbal te worden. Het leven dankt zijn redding waarschijnlijk aan het verschuiven van een aardkorstplaat en het plotseling vrijkomen van een koolstofdioxidevoorraad uit de aardmantel die onder die plaat begraven gelegen had. Het heroplevende plantaardige leven werd vanaf nu in toom gehouden door het gelukkige opkomen van het dierlijke leven, voortgekomen uit de oer-Protozoa..

Vanaf nu hielden het plantaardige en het dierlijke leven elkaar in evenwicht.

De zuurstof-ademende dieren, onze allervroegste voorouders, voedden zich met planten en weldra ook met elkaar, en krioelden spoedig in de zeeën. Het plantaardig leven is prachtig en ook zeer complex, maar het staat aan de grond genageld of het zweeft en kan uit zichzelf geen kant op. Het dierlijk leven daarentegen ontwikkelde al meteen voortbewegingsorganen en zintuigen. Ontwikkelde hersenen om de zintuigen en voortbeweging te regelen. Ontwikkelde tenslotte intelligentie: wie het slimst gebruik weet te maken van zintuigen en voortbeweging, heeft in de concurrentie met soortgenoten om voedsel en voortplanting de beste kansen, krijgt de meeste nakomelingen. Dat is de struggle for life.

Wat is dan de survival of the fittest, die andere beroemde term uit de evolutietheorie? De levensvormen die het best zijn aangepast aan de omstandigheden van hun niche (leefomgeving van een soort), doen het ’t beste en krijgen de meeste nakomelingen. Maar die omstandigheden veranderen vroeger of later. Omdat de klimaten veranderen. Door verandering in de stand van de aardas, of door het verschuiven van de continenten (krijg je andere lucht- en waterstromen, dus andere verdeling van de warmte van de ongelijkmatig door de zon verwarmde Aarde). Bij een klimaatverandering sterven bepaalde planten uit, alsmede diersoorten die van die planten leven. Vaak op een kleine randpopulatie van zo’n soort na. Zo’n randpopulatie heeft dan al eerder met die verandering te maken gekregen en heeft er zich aan weten aan te passen (to fit = passen), is mee veranderd. De hoofdpopulatie sterft uit, de randpopulatie neemt de opengevallen plekken gretig in en wordt de nieuwe hoofdpopulatie. Nu aangepast aan de nieuwe omstandigheden, dus een nieuwe soort geworden.

Natuurlijk kan er altijd een te grote komeet de baan van Aarde kruisen. Dat geeft zo’n plotselinge en heftige verandering van de leefomgeving dat nagenoeg alle leven het loodje legt. Nagenoeg: de meest primitieve levensvormen zoals archebacteriën, schimmels en virussen kunnen in de meest barre omstandigheden nog overleven. Uit de maag van een 12.000 jaar geleden overleden mastodont zijn onlangs nog levende bacteriën opgekweekt, en in de kamera van een maansonde die 920 dagen op de maan (waar de temperatuur bij afwezigheid van een dampkring schommelt tussen de min 120 en de plus 120 graden) had gelegen voor hij door astronauten werd opgeraapt en meegenomen, bleek ook nog een kleine populatie bacteriën te leven. Bij de bronnen van ondergrondse vulkanen tieren bepaalde bacteriën welig en andere gedijen op de meest giftige stoffen. Dus zullen zeker de nodige bacteriën en schimmels zo’n komeetinslag overleven. Maar dan moet de evolutie wel weer zo ongeveer van voren af aan beginnen!

Het is voorlopig ondenkbaar dat leven op een andere manier dan hiervoor beschreven zou kunnen ontstaan op welke andere aardeplaneet dan ook. Omdat, nogmaals, de ‘organische’ moleculen, de bouwstenen voor organismen, overal in het heelal dezelfden zijn en binnen gelijke omstandigheden eenzelfde evolutie starten en tot bacteriën en schimmels leiden. Andere intelligentie dan wat in dierlijk leven tot ontwikkeling kan komen is eveneens ondenkbaar.

We mogen dus vaststellen dat de eventuele ETI’s de intelligentie moeten hebben van grote organismen, met zintuigen en hersenen. Van organismen die moeten eten en poepen en zich voortplanten en die het eindproduct zijn van miljoenen jaren van ongestoorde evolutie. Organismen die niet tegen de kosmische straling kunnen en tegen de reductie van hun skelet bij langdurige afwezigheid van zwaartekracht. Sociale wezens: ook vriend Henk denkt bij ETI niet aan één individu dat hoe dan ook in z’n eentje het heelal doorkruist. Ruimtevaart kan alleen het product zijn van een hoogontwikkelde beschaving. ETI’s moeten dus wezens zijn die opgegroeid zijn en een leerproces hebben moeten doormaken en dierbare verwanten hebben. En wat zouden die hoger dan wij ontwikkelde wezens – want wij kunnen er alleen over speculeren en fantaseren maar zij doorkruisen het heelal – hier te zoeken hebben? Trouwens, hoe vinden ze Aarde in dat enorme heelal waarin sterrenstelsels als onze Melkweg ongeveer de kleinste eenheden zijn? (Ja, heeft hun baas gezegd, in één van die miljarden sterrenstelsels – je moet maar even kijken in welk – moet zich één zonnetje bevinden waar planeten om heen draaien. Ja nee, het is zo’n melkweg met van die uitwaaierende slierten, die zijn er maar een paar miljard, gewoon even goed kijken. Ergens tussen twee van die slierten moet het zonnetje zitten. Nou, En als je dat ene sterretje dan gevonden hebt, …) Och, hou toch op!

vanaf de oerknal

Bij het denken over buitenaardse intelligentie moeten niet alleen de ontstaansprocessen van leven op de planeet Aarde duidelijk zijn, ook de mogelijkheid van het bestaan van andere aardeplaneten moet worden bekeken. Daarvoor weer dienen we na te gaan hoe het heelal ‘werkt’ bij de productie van planeten. Hiervoor heb ik vooral Tweeling Aarde van Govert Schilling (Amsterdam 1997) gelezen.

Het heelal ontstond 13,7 miljard jaar geleden uit de explosie van een ‘Oerster’, die alle energie van het heelal bevatte. Met een ‘oerknal’, zoals de onlangs overleden Engelse sterrenkundige Fred Hoyle deze visie spottend noemde. Omdat hij er niet aan wilde. Over de vervolgtheorie ervan: de ‘oerkrimp’, wilde hij uiteraard al helemaal niets horen.

Oerknal van een Oerster, gevolgd door een Oerkrimp. Vanwege mijn (typisch menselijke) neiging om de dingen ‘rond’ te krijgen houd ik, zo lang overtuigende tekenen van tegendeel zich niet opdringen, vast aan dit beeld waarbij de wens de vader van de gedachte is. Schilling heeft er part nog deel aan, laat dat gezegd wezen. Binnen dit beeld ging aan de ‘oerknal’ een ‘oerkrimp’ vooraf: een samenballing van alle materie uit het vóórgaande heelal. Het huidige heelal, zo fantaseer ik, zal na tig miljard jaar ophouden met uitdijen, een tijdje stilstaan, langzaam aan een inkrimping beginnen en tenslotte eindigen met weer zo’n Oerster die alle energie van het huidige heelal zal bevatten. Om dan, bij het overschrijden van het kritische hogedrukpunt, weer te exploderen tot een nieuw heelal. Met de gedachte dat er oneindig veel heelallen aan ons huidige zijn voorafgegaan en dat deze op en neer-beweging oneindig zal doorgaan, is dit denkbeeld aangenaam rond. Dat wij het idee van ‘oneindig’ niet kunnen bevatten, ligt dan gewoon aan ons menselijk tekort.

Hoewel ik vrees dat ik het ‘oerkrimp’-theorietje weldra uit dit essay zal moeten knippen, vind ik het nog steeds iets hebben. Bij de Oerknal van 13.7 miljard jaar geleden, het begin van het huidige heelal – hierover bestaat vandaag geen onenigheid meer tussen de astronomen, en Hoyle’s spotnaam is dankbaar als gebruikelijke benaming van het verschijnsel aanvaard – bestonden er nog geen zwaardere elementen. Alleen waterstof en wat helium, verder niets … op een honderdste procent ‘verontreiniging’ aan lithium en beryllium na. Waar is die vandaan gekomen? Daar zou het ‘oerkrimp’-theorietje wel een antwoord op weten. Bij de oerkrimp blijft er, na het bereiken van het kritische punt van de nieuwe oerknal, nog een beetje materie dat zich niet tijdig bij de kritische massa had weten aan te sluiten, hangen. Onmisbare ‘verontreinigingen’ want zonder deze zou de zwaartekracht het heel wat moeilijker hebben gehad om het huidige heelal te vormen. Zwaartekracht, de meest fundamentele kracht in de natuur, heeft weinig vat op ijle gassen. Wel op de ‘verontreinigingen’. Zodra daar samenklonteringen van ontstaan zijn, trekken die een grote hoeveelheid gassen aan. Ook die gasklonten trekken naar elkaar tot steeds grotere en zo ontstaan er in de loop van een paar miljard jaar enorme samenballingen van atomen met vooral leegte ertussen.

De zwaartekracht binnen zo’n samenballing is enorm en wordt tenslotte zo sterk dat het inwendige gaat branden. Waterstof wordt omgezet in helium: kernfusie heet dat proces. Hoe groter de samenballing, des te heter is de kernfusie. De energie die daarbij vrijkomt, biedt weerstand tegen de zwaartekracht, en er ontstaat een evenwicht. De zwaartekracht probeert de zaak samen te persen, de kernfusie probeert de boel uit elkaar te drijven. Het evenwicht binnen deze eerste-generatie-(EG)ster duurt zo lang de kernfusiekachel blijft branden.

Maar op zeker moment raakt de brandstofvoorraad op, de kachel dooft, de zwaartekracht wint. De samenballing stort in elkaar. Dit gaat met zo’n geweld dat het grootste deel van de materie van de EG-ster het heelal in wordt geslingerd en als een enorme stofwolk rond de instorting blijft hangen. Het gaat ook met zo’n uitstoot van energie gepaard dat het licht daarvan tot ver in het heelal zichtbaar is – voor eventuele intelligente wezens dan. Wij noemen zo’n verschijnsel een supernova.

Instorting? Wat stort er dan ineen?

De atomen storten ineen. Een ijzeren staaf en een honkbalknuppel zijn voor ons gevoel keihard, maar toch bestaan ze vooral uit niks. Ze bestaan namelijk uit atomen en die bestaan elk uit een kern waar om heen een bepaald aantal elektronen draaien. De samenstelling van die kern en het aantal elektronen maken de aard van het element uit. Als je zo’n atoom uitvergroot tot de afmeting van een vliegtuighangar, dan is de kern zo groot als een spin die daar ergens in het midden hangt, en de elektronen zijn zo groot als vliegen die oerendhard door die ruimte suizen.

Welnu, wanneer de tegendruk van de kernfusie-energie is weggevallen, slaat de zwaartekracht ongehinderd toe en de massa is zo groot dat dan ook de atomen worden samengedrukt. Van zo’n atoom-hangar blijft dan maar een zandkorreltje over. Die samengeperste bol materie, minuscuul vergeleken bij de enorme EG-ster die hij eerst was, is zo zwaar en heeft zo’n sterke aantrekkingskracht dat niet alleen de omringende materie naar binnen gezogen wordt maar zelfs het licht, dat immers ook uit deeltjes bestaat, niet meer kan ontsnappen. De EG-ster is een ‘zwart gat’ geworden. Die ineengedrukte bollen kunnen keihard rondtollen en daarbij radiostraling uitzenden; dan spreken we van pulsars. Ultrakorte lichtflitsjes? Soms wel, ja. Maar die vertonen dan zo’n sterke regelmaat dat de SETI-zens daar niet op aanslaan.

De wolk materie welke de ruimte in geslingerd is, noemen we een interstellaire nevel. De samenstelling daarvan is echter niet meer dezelfde als die van de oorspronkelijke samenballing waaruit zich de EG-ster had gevormd. Gedurende de miljoenen jaren van kernfusie zijn binnen die EG-heksenketel zware elementen zoals koolstof, zuurstof, silicium, ijzer, uranium en goud ontstaan.

Van de EG-ster, in zijn stervensuur tot supernova geworden, rest nu niets meer dan een interstellaire nevel en ergens daarbinnen een zwart gat. Die ínterstellaire nevel heeft een enorme afmeting. De melkweg waarvan onze Zon deel uitmaakt, is zo’n interstellaire nevel, afkomstig van een in een supernova geëindigde EG-ster. Overigens hebben de astronomen pas onlangs het zwarte gat van onze melkweg getraceerd (Volkskrant 8 sept.’01). De melkwegstelsels waar het heelal mee gevuld is, zijn dus de overblijfselen van supernova’s van EG-sterren.

De interstellaire nevel van ónze melkweg heeft nu ontelbaar veel lichtpuntjes gekregen. Het is nu niet echt een nevel meer maar meer een enorme verzameling sterren. Binnen de nevel is de zwaartekracht namelijk opnieuw aan het werk getogen. Opnieuw vormden zich klonters materie die andere klonters aantrokken en waarvan de grootste de meeste materie naar zich toe trokken. De interstellaire nevel kende dichte en dunne plekken. Het zijn die dichte plekken waar zich de tweede–generatie(TG) –sterren vormden. De materie daar trok zich samen tot een afzonderlijke gaswolk, die rond ging draaien rond een eigen centrum. Dat centrum trekt zoveel materie aan en die wordt door de zwaartekracht dermate samengedrukt dat de bol gaat branden: ”a TG-star is born.

Die draaiing is van niet geringe betekenis. Is die te snel dan valt de materie uiteen in twee centra en vormt zich een dubbelster. De geboorte van dergelijke tweelingen is in het heelal eerder regel dan uitzondering: ongeveer tweederde van de sterren van onze melkweg zijn dubbelsterren en het is maar de vraag of een ster van een dubbelster-systeem planeten kan krijgen.

In het geval van ons zonnestelsel was de rotatie van de gaswolk kennelijk precies goed.

Maar daarmee zijn we er nog niet. Gaswolken met toevallig de juiste rotatie kunnen heel dicht zijn of heel ijl. De dichte gaswolken geven geboorte aan reusachtig grote sterren die zo heet zijn dat ze blauwwit licht uitstralen. Die worden door de astronomen ‘blauwe reuzen’ genoemd. Daar zijn er niet veel van in onze melkweg. En omdat ze zo fel branden, is ze ook geen lang leven beschoren: enkele honderden miljoenen jaren slechts. Want ook een TG-ster is een wankel evenwicht tussen de zwaartekrachtdruk naar binnen en de kernfusiedruk naar buiten. Wanneer zo’n TG-ster op is, wordt ze echter geen supernova, daarvoor is de hoeveelheid materie van een gaswolk te gering. De TG-ster dijdt in haar stervensuur uit tot een rode reus, alle eventuele planeten om haar heen opslokkend, om tenslotte tot een sintel ineen te krimpen en uit te doven.

De samenballingen uit de dunne plekken leveren kleine en zwakbrandende sterren op. Doordat ze maar zwak branden, kunnen ze wel twintig of dertig miljard jaar oud worden. “Rode dwergen” worden die genoemd. Ze vormen de grote meerderheid in een melkweg. Uitstekende kandidaten voor aardeplaneten, zou je zeggen. Maar ook daar is, naar dadelijk zal blijken, iets heel erg mis mee.

Daar tussen in, ook qua aantal, zitten de ‘gele sterren’ zoals onze Zon. Ze zijn niet zo superheet, stralen geel licht uit, leven tien miljard jaar of meer. Onze Zon heeft er nu de helft op zitten en kan dus nog zeker vijf miljard jaar mee. Het zijn de gele sterren waar onze astronomen vooral op letten bij hun speurtocht naar aardeplaneten.

Vanuit Aarde zijn, met een telescoop, een boel melkwegstelsels te zien. Ook een paar melkwegstelsels in wording: de Adelaarsnevel bijvoorbeeld en de Orionnevel. Met de Hubble-telescoop, die buiten onze dampkring zijn rondjes rond Aarde draait, hebben de astronomen foto’s gemaakt van deze interstellaire nevels. Die zijn zo groot dat ze er een boel opnames van moeten maken en die samenvoegen tot één foto. Het is een indrukwekkend schouwspel: er zijn ook zonnestelsels in wording te zien. Die zijn te zien als donkere schijfjes. Door de zuigende werking van het centrum, de wordende zon, gaat de materie binnen een gaswolk draaien als douchewater rond het afvoerputje. In een schijfvorm. De schijfjes in de Orionnevel draaien nog rond proto-zonnen: de gasschijven hebben zich nog niet verdicht tot planeten en de centra zijn nog pas zwak aan het branden. De Orionnevel is ook nog niet zo oud, haar EG-ster is veel later gedoofd dan de EG-ster waaruit onze melkweg zich heeft gevormd.

Planeten ja. Ook de stofschijf rond een proto-zon is niet overal even dicht. De dichte banen worden reuzenplaneten zoals Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus, de ijle banen worden dwergplaneten zoals Aarde, Venus, Mars en Mercurius. De reuzenplaneten rond een zon bevatten niet zoveel materie dat ze gaan ontbranden. Ook onze Jupiter-gasreus dus niet.

Zo keurig als ons zonnestelsel in elkaar zit – we zullen het nog gaan zien – zijn er echter maar weinig. Tenminste, tot nu toe is er nog geen gevonden, hoe naarstig de astronomen er ook naar zoeken. Wanneer ze er één zouden vinden, zou dat zonnestelsel misschien een Aarde-planeet kunnen bevatten. En dan zou die Aarde-planeet misschien leven bevatten, en heel misschien zelfs …

Tot nu toe is hun zoektocht ronduit teleurstellend. Zoveel verschillend gevormde stofschijven, zoveel verschillende zonnestelsels. Wel ettelijke met planeten (voorlopig[10] staat de exoplaneten-teller op 373), maar allemaal rare. Misschien zal gaan blijken dat óns zonnestelsel raar is.

Maar dan nog: zo ontzettend veel miljarden. Er bevinden zich zeker meer ‘aardes’ in het onafzienbaar grote heelal, en zeker ook in onze melkweg.

de vorming van ons zonnestelsel

Ook Aarde is, toen Zon nog een proto-ster was, gevormd uit een der stofringen om Zon heen.

Als van het proces van de planeetvorming rond Zon een film gemaakt was die we versneld zouden kunnen afdraaien, zou ons de vorming van Aarde echter compleet ontgaan. We zouden het proces van de vorming van Jupiter en Saturnus goed kunnen volgen en vervolgens dat van Uranus en Neptunus. Deze vier gasreuzen van ons zonnestelsel nemen namelijk 99% van alle materie rond de proto-Zon in beslag!

Als het stof ‘opgetrokken’ is, draaien er vier statige planeten rond Zon. Wat er daarna in de ruimte tussen Jupiter en Zon nog speelt, kunnen we alleen zien wanneer de filmcamera er op ‘inzoomt’. Dan zien we het ontstaan van nog vier dwergplaneetjes: Mars, Aarde, Venus en Mercurius.

Nu gaan de astronomen in de filmzaal pas overeind zitten. Want één van die dwergplaneetjes draait in de biosfeer van Zon rond en dus daar valt iets te verwachten wat ze op die gasreuzen never-nooit zullen aantreffen: leven.

De samenklontering van materie bij de vorming van planeten noemen de sterrenkundigen accretie.

Gruis klit aaneen tot knikkers, die tot voetballen en die weer tot steeds grotere meteorieten. Na verloop van tijd begint de zwaartekracht van deze ruimtebrokstukken, dus de wederzijdse aantrekkingskracht, een steeds grotere rol te spelen. Dat ze zich niet in één keer allemaal op elkaar storten (de kleine op de grote, die op de nog grotere en die laatste op de allergrootste) komt door de draaikolkbeweging welke hierbij ontstaat. Hoe dichter bij het middelpunt, des te sterker de draaiing. De accretie gaat nu voornamelijk nog binnen elke ring afzonderlijk zijn gang.

Er ontstaan door de accretie steeds grotere brokstukken. Die worden planetesimalen genoemd: brokken van een kilometer doorsnee of zo. Intussen is de proto-ster al behoorlijke hitte gaan afgeven. Waterstof, nog steeds het hoofdbestanddeel van de materie in de gaswolk en dus ook in de draaischijf rond de proto-zon, komt dichtbij de hete proto-zon alleen in gasvorm voor. Maar vanaf zeshonderd miljoen kilometer afstand van de zon overheerst de kou van het heelal zodanig in de schijf dat de waterstof in verbinding met zuurstof ijskristallen vormt. Waar er vaste deeltjes voorhanden zijn, treedt de accretie versneld op. De ijsgrens heeft de vorm van het zonnestelsel bepaald. Over die ijsgrens vond de samenbolling tot planeten het eerst en het hevigst heeft plaats, niet alleen omdat er veel meer bouwmateriaal (ijskristallen) voorhanden was maar ook omdat de onderlinge bewegingssnelheid van de planetesimalen lager was dan dichter bij de zon.

Eerst vormden zich de kernen van de reuzenplaneten, die deels uit metalen en gesteenten en deels uit ijs bestaan. Als gevolg van hun grote massa wisten deze planeetkernen enorme hoeveelheden gas aan zich te binden, voornamelijk waterstof en helium. Als je bedenkt dat de oorspronkelijke gaswolk naar buiten toe ijler wordt, begrijp je ook dat Jupiter het grootst is, dan Saturnus, dan Uranus en dan Neptunus.

Planetoïden in ons zonnestelsel

‘Trojanen’ en ‘Grieken’ en ‘Hildas’ zijn planetoïden die binnen dezelfde baan als een planeet draaien. In principe kan elke planeet die hebben, maar tot nu toe zijn ze alleen waargenomen in Jupiters baan.

Binnen die ijsgrens, tussen Jupiter en de zon dus, voltrok de accretie van de planetesimalen zich later en langzamer. Bovendien bestonden de planetesimalen hier niet uit ijs – het waterstofgas was bijna geheel door Zon en door Jupiter weggezogen – maar uit gesteenten en metalen. Aarde dankt haar water waarschijnlijk vooral aan de door haar omvang aangetrokken resterende ijsplanetesimalen.

De miljoenen planetesimalen in elk der vier binnenringen klonterden samen tot een paar honderd grote bollen. Deze slokten de rest van de planetesimalen én elkaar op tot er vier ‘terrestrische’ planeten overbleven: Mars, Aarde, Venus en Mercurius. Gloeiende bollen: dat op elkaar stuiteren van die (voor ons toch nog enorme) massa’s gesteenten en metalen en de inwendige druk die daardoor ontstond, maakte veel energie in de vorm van hitte vrij. Bij de twee grootste van de vier: Aarde en Venus, zorgt die hitte-energie die bij Zon tot kernfusie heeft geleid, nog steeds voor het gloeiende inwendige, voor de vulkanische activiteit die deze planeten van hun mantel van broeikasgassen voorziet. De twee kleine zijn al zover afgekoeld dat er geen vulkanische activiteit meer is – en dus geen atmosfeer.

Ons zonnestelsel was geboren.

de vorming van Aarde

Toen die vijf (ik tel Maan ook mee) samenbollingen van planetesimalen in de binnenringen tussen Jupiter en Zon eenmaal waren ontstaan, werd de rest van de nog steeds talloze planetesimalen door deze gloeiende hemellichamen aangetrokken. Vanuit bijvoorbeeld Aarde gezien was dat een ‘bombardement’, en de sterrenkundigen spreken voor deze periode dan ook van het oerbombardement. Hoe lang dit aanhield? De sterrenkundigen schatten dat rond 3.8 miljard jaar geleden het ergste leed wel geleden was. De voorraad planetesimalen in een ring is eindig en de aangroei gaat steeds sneller.

Ik citeer de Amerikaanse astronoom Chris Chyba. “Rond vier miljard jaar geleden, ruwweg de periode waarin de eerste levende organismen op aarde verschenen, werd onze planeet gemiddeld elke honderdduizend jaar getroffen door een komeet ter grootte van Halley, dus met een gemiddelde middellijn van tien kilometer. Nog langer geleden lag die frequentie veel hoger; later nam het aantal inslagen vrij snel af. Alles bij elkaar moeten er tussen 4,4 en 3,8 miljard jaar geleden ongeveer tienduizend Halleys op de aarde te pletter zijn geslagen.”

Dat moet een behoorlijke hitte veroorzaakt hebben. Toch was dit niet de oorzaak dat Aarde aanvankelijk een gloeiende bol was. Dat kwam vooral door het verval van radioactieve stoffen. Binnen die vloeibare massa migreerden ijzer en nikkel naar het binnenste en vormden gesteenten een buitenmantel, waarvan het oppervlak langzaam afkoelde. Waterdamp hing om de afkoelende bol heen, die tenslotte daarop ging condenseren, in de vorm van een honderdduizenden jaren aanhoudende stortbui, met donder en bliksem. Gevoegd bij de onophoudelijk brakende vulkanen moet dat een hels spektakel hebben opgeleverd. Maar er was nog geen levend wezen om het te horen.

De eerste levende organismen begonnen zich evenwel toen al te vormen. In de kolkende warme oerzee. Oerzee? Waar was dat water van die dampkring eigenlijk vandaan gekomen, wanneer het waterstofgas door Zon en door Jupiter uit de ruimte tussen hen in was weggezogen? Sommige geleerde houden het op uitwaseming uit de gesteenten van Aarde. Een groeide meerderheid echter is het met Chyba eens, die stelt dat het ook uit de ruimte is aangevoerd. Het oerbombardement bevatte meer dan alleen Halleys uit de stofring. Door het pasgevormde zonnestelsel zwermden ook heel wat ijsplanetesimalen. De massa ervan was wel door Jupiter en Saturnus naar de Oortwolk verbannen, maar een groot deel was ook naar de binnendelen gezwiept (zie de afbeelding hierboven) en hun banen kruisten geregeld die van de binnenplaneten; zodoende voorzagen ze die van water. Vooral de grote, Aarde en Venus, profiteerden er van, maar ook Mars, Mercurius en onze Maan kregen hun deel. De laatsten waren echter te klein om het ook vast te houden binnen een dampkring van gassen.

Het zijn de vulkanen die de dampkring voortdurend voeden met de benodigde kooldioxide om die broeikasmantel dicht genoeg te houden om de warmte die van de Zon afstraalt, vast te houden en zo het water voor bevriezing in dat ijskoude heelal te behoeden. Kooldioxide lost op in water. De kooldioxidemoleculen hechten zich aan regendruppels en worden op die manier uit de dampkring geregend. Maar de vulkanen spuwen massa’s kooldixide terug de dampkring in en houden hierdoor het subtiele evenwicht in stand.

Mars begon met dezelfde dikke dampkring als Aarde en Venus. Ondanks de grotere afstand tot Zon lag de oppervlaktetemperatuur op Mars nog steeds boven het vriespunt. Slagregens teisterden het Marsoppervlak en rivieren voerden het water af naar de zeeën. Het lijkt er op dat er zelfs primitieve vormen van leven aan het ontstaan waren. Want volgens Chyba voerden die ijsplanetesimalen en andere kometen ook organische moleculen aan. Zodat niet alleen het water maar ook het leven, of althans de bouwstoffen ervoor, vanuit de ruimte ‘ingevlogen’ is.

Bij de vorming van Mars was er al niet zoveel hitte geproduceerd en bovendien bevatte de kleinere planeet minder radioactieve stoffen. Een kleine planeet raakt zijn warmte ook nog eens veel sneller kwijt dan een grote. (Baby’s moet je ook altijd goed inpakken tegen de kou.) Om kort te gaan, Mars z’n vulkanische activiteit doofde zo goed als uit, de uitgeregende kooldioxide werd niet langer aangevuld, de dampkring werd ijler, het broeikaseffect verloor aan kracht en de temperatuur daalde en daalde, tot ver onder nul. Mars bevroor. IJs hoopte zich op aan de polen en in de Marsbodem, in de vorm van permafrost. Bij de inslag van een komeet of een oprisping van vulkanisme kon een deel van die ondergrondse ijslaag plotseling smelten en een gigantische overstroming veroorzaken. Op Marsfoto’s zijn de sporen van dergelijke overstromingen, alsook van opgedroogde rivierbeddingen, nog goed te zien. Maar de planeet zelf is zo dood als een pier.

Mercurius en onze Maan zijn, door hun veel geringere omvang, zover niet eens gekomen.

Maar hoe is het Venus vergaan? Bijna even groot als Aarde, maar toch een onleefbare hel. Hoe komt dat?

Venus staat veel dichter bij Zon. In vergelijkbare omstandigheden als Aarde beginnend, was de temperatuur er al tientallen graden hoger. Het water verdampte er veel sneller dan op Aarde, sneller ook dan het door neerslag kon worden aangevuld. Uiteindelijk waren alle oerzeeën van Venus, de wiegen van het leven, verdampt. Het zal best zo zijn dat er al leven aan het ontkiemen was, maar dat hield er nu voorgoed mee op, want ook het regenen hield op. De aanvoer van kooldioxide vanuit de vulkanen ging echter ongeremd door. Venus veranderde langzaam maar zeker in de hel die het nu is.

Aarde is een paradijs voor leven. De oppervlaktetemperatuur bedraagt gemiddeld zo’n twintig graden. Niet zo koud dat het water allemaal bevriest, niet zo heet dat het allemaal verdampt. Een uitgebalanceerd evenwicht tussen waterkringloop (verdampen-neerslaan) en kooldioxidekringloop (uitgespuugd worden–uitgespoeld worden). Dankzij de ideale afstand tot Zon, de bron van alle energie, en het eigen vulkanisme.

Om een idee te geven van de van de juiste heelalverhoudingen waarbinnen dat aardse paradijs zich bevindt, laat ik een afbeelding zien van de Melkweg, het sterrenstelsel waarbinnen ergens onze Zon, dus ook Aarde zich bevindt. Zon is één van de ongeveer honderd miljard sterren die de Melkweg rijk is.

Eerder dacht men dat onze Melkweg vier belangrijke spiraalarmen had, met daartussen een aantal minder belangrijke.

Maar recente waarnemingen met de Spitzer Space Telescope laten zien dat de Melkweg slechts twee belangrijke spiraalarmen heeft: de Perseus Arm en de Scutum-Centaurus Arm.

En twee minder belangrijke: Sagitarius Arm en de Outer Arm.

Daarnaast een aantal deelarmpjes (spurs) , waaronder de Orion Spur, waar onze Zon ergens naast hangt.

eisen waaraan een ETI-planeet moet voldoen

Nu we zowel het mechanisme van leven als de vorming van planeten hebben bezien, kunnen we de voorwaarden waaraan Aarde heeft moeten voldoen zodat er leven op is ontstaan en tot evolutie in alle mogelijke vormen gekomen is, op een rijtje gaan zetten. Dan hebben we een beeld van de eisen waaraan een ETI-planeet allemaal moet voldoen wil er überhaupt leven op te verwachten zijn.

1. De gaswolk waaruit ons zonnestelsel geboren is, moest zich in een rustige ‘buitenwijk’ van interstellaire wolk van onze melkweg bevinden: op de meeste plekken is het veel te tumultueus voor het ontstaan en vooral zich handhaven van leven. De gaswolk moet zich ook niet te ver weg van het centrum bevinden want anders zijn er niet genoeg zware elementen om rotsvormige planeten zoals Aarde te kunnen bouwen.

2. De gaswolk moest niet te dicht zijn, anders zou die een blauwe reus opleveren; en die leeft niet lang genoeg voor een evolutieproces van leven. De wolk moest ook niet te ijl zijn, anders zou die een rode dwerg opleveren; een rode dwerg kent voortdurende erupties zoals een op het vuur pruttelende erwtensoep; die voortdurende energiestoten verhinderen ook een evolutieproces. De afmeting van Zon is ideaal, is gemiddeld (zie afb op p 11).

En de gaswolk moest niet te snel draaien, anders zou er een dubbelster ontstaan en dat zorgt ook voor teveel onrust.

3. De precieze omvang van Aarde, verkregen door het oerbombardement. Wanneer Aarde kleiner gebleven was, zoals Mars, zou haar vulkanische activiteit ontoereikend zijn geweest voor het in stand houden van haar dampkring, met alle gevolgen van dien. Wanneer ze te groot geworden zou zijn, zou ze door Zon zijn opgeslokt of door Jupiter het heelal in zijn geslingerd.

4. De samenstelling van Aarde: zij moest waterstof en alle elementen voor het leven bevatten. Of die elementen van Aarde zelf afkomstig zijn of ‘ingevlogen’ zijn vanuit de ruimte tijdens het bombardement bij haar ontstaan, maakt niet uit.

5. Aarde moest in de ‘biosfeer’ rond Zon zitten: enkele graden dichter bij Zon zouden Aarde net zo’n levenloze hel maken als Venus; 1 procent verder van Zon zou al het water spijkerhard bevriezen, zoals op Mars. Voor leven is vloeibaar water voorwaarde.

Hiermee waren alleen de voorwaarden vervuld voor het ontstaan van eencellige organismen. Ontstaan, zeg ik. Blijven bestaan is een ander ding. Op Mars is waarschijnlijk ooit leven ontstaan. Op Venus misschien ook.

Aangezien ons melkwegstelsel enkele duizenden gele sterren zoals onze zon bevat, moet er een substantieel aantal bij zijn met planeten. Een aantal zelfs met een planeet in de afmeting van Aarde en op leefbare afstand van zijn zon. Daar moéten er dan toch zeker ettelijke bij zijn die aan alle bovengenoemde voorwaarden voldoen. Dan moét daar onvermijdelijk vroeg of laat leven op ontstaan.

Maar dan moeten de omstandigheden er van dien aard zijn dat het zich kan handhaven en dat het tot meercellige organismen en verdere levensvormen kan evolueren, als de vertakkingen van een enorme boom. Daarvoor is een volgende reeks gunstige toevalstreffers vereist. Waarbij we steeds voor ogen moeten houden dat, wanneer er maar één van niet in orde is, het hele verhaal al ophoudt.

6. De aanwezigheid van ‘gasreuzen’ als Jupiter en Saturnus in de buitenste ringen van ons zonnestelsel. Bij het ontstaan ervan wemelde het er van de materiebrokken en -gruis. Maar goed ook want Aarde moest een behoorlijke grootte krijgen. Dat materie-bombardement moest echter wel een keer ophouden, want het leven heeft een zekere rust nodig. Welnu, voor die rust hebben de ‘gasreuzen’ gezorgd. Die hebben door hun enorme omvang en aantrekkingskracht alle verdere grote brokken het zonnestelsel uitgeveegd. Al die troep hangt nu in een grote wolk rond ons zonnestelsel, de zgn. Oortwolk.

7. Hun aantal en precieze omvang. Vanwege zijn kolossale omvang heeft Jupiter de grootste bijdrage geleverd. Maar wanneer ons zonnestelsel alleen met Jupiter en Saturnus, de grootsten dus, gezegend was geweest, zou de inslagfrequentie op Aarde nog steeds tien keer zo onveilig zijn geweest als nu. Uranus en Neptunus konden voor het leven op Aarde niet gemist worden. Maar als die zo groot zouden zijn geweest als Jupiter, zou ook Aarde het zonnestelsel zijn uitgeveegd en nu in de Oortwolk hangen. Zo groot als Saturnus dan misschien? Dan zouden er zulke chaotische baanveranderingen en andere verstoringen van de broodnodige rust zijn geweest dat de evolutie ook geen kans gekregen had. In elk geval was het leven dan nooit verder gekomen dan het stadium van trilobieten en zee-anemonen, zegt Schilling.

8. De voltreffer die onze Maan opgeleverd heeft. Eén enorme brok planeet-in-wording heeft Aarde in het begin nog te verduren gekregen die zo groot was dat hij er weer af stuiterde, met medeneming van een flink stuk aardemantel. Hij bleef in een baan rond Aarde hangen, verzamelde zelf ook nog een bombardement planetoïden tot hij de huidige omvang kreeg, koelde met Aarde af tot de ronde bol die hij nu is. Het zou een gelukstreffer blijken: die satelliet bezorgde Aarde stabiliteit door haar draaisnelheid flink af te remmen, waardoor de dagen en nachten langer werden. Bezorgde haar het magnetisme waar het ionenbombardement van ze zonnewind op afstuit. Zij zorgde ook voor eb en vloed in de oceanen, wat een aanzienlijke versnelling bracht in de evolutie van de levensvormen: anders zaten we nu pas op het niveau van een longvis.

9. De precieze omvang van Maan. Een erg grote satelliet, voor zo’n kleine Aarde. Vooral aanvankelijk, toen Maan nog twee keer zo dicht bij draaide, oefende zij met haar omvang behoorlijke aantrekking uit, ook op het vloeibare metalen binnenste van Aarde. Door die beweging ging Aarde als een dynamo werken en ontstond er een magnetisch veld rond Aarde. Dat is levensreddend geweest. Waarom? Vanuit Zon maar ook vanuit alle miljarden zonnen uit het heelal is er een voortdurend bombardement van elektrisch geladen deeltjes waar kwetsbare organismen als cellen niet tegen kunnen: door hun hoge snelheid (die van het licht) zijn ze te energierijk. Gelukkig bereiken ze Aarde niet doordat ze worden opgevangen door de Van Allen-gordels (genoemd naar de ontdekker ervan, in 1958): de deeltjes stuiteren heen en weer tussen de magnetische noord- en zuidpool binnen die veldlijnen en verliezen tenslotte hun energie. Welnu, die magnetische ‘gordels’ rond Aarde, dat aardmagnetisme, wordt opgewekt door de aantrekkingskracht die Maan uitoefent op de metalen kern van Aarde.

Natuurlijk, het water biedt ook bescherming tegen de snelle deeltjes. Maar dan zou het leven op Aarde tot de oceanen beperkt zijn gebleven en zou zowel het plantaardige als het dierlijke leven op de continenten nooit een kans gekregen hebben.

10. De scheve stand van de aardas ten opzichte van haar baan om de zon. Deze is verantwoordelijk voor de seizoenswisselingen. Deze hebben op hun beurt grote invloed op de evolutie van de soorten, welke zonder de seizoenen nu een heel ander plaatje zouden hebben opgeleverd, een plaatje waar wij dan zeker niet op te zien zouden zijn geweest. De ashelling is aan verandering onderhevig. Zo’n verandering heeft grote gevolgen voor het klimaat op Aarde. Een verandering van meer dan anderhalve graad kan al een ijstijd tot gevolg hebben. Gelukkig verandert de ashelling niet zo chaotisch als die van Mars: diens as schommelt op een chaotische manier tussen nul en zestig graden. Maar op die van Aarde heeft Maan een levenreddende stabiliserende invloed en zijn er dankzij Maan geen al te grote of plotselinge klimaatveranderingen.

Hiermee zijn de voorwaarden voor het plantaardige leven vervuld. Misschien ook al voor het dierlijke leven, zelf ook voor het leven buiten de zeeën, op het land. Hoe groot mogen wij de kans inschatten van de eventuele Aarde-planeten rond de gele sterren in ons melkwegstelsel, waarvan de voorgaande zeven voorwaarden vervuld zijn? Verwaarloosbaar klein: welke aardeplaneet binnen de biosfeer zal nu ook nog zo’n grote privé-maan hebben? Maar oké, laten we aannemen dat er een paar van zulke aardes mét grote maan bestaan binnen ons eigen melkwegstelsel, het bevat tenslotte enige miljarden gele sterren.

Dan heeft zo’n Aarde alleen nog maar en op zijn hoogst dierlijk leven, zoals krabbetjes, visjes, insecten misschien zelfs. Overigens, wanneer ik een ter zake kundige bioloog zal ontmoeten, zal ik hem zeker deze brandende vraag stellen: gesteld dat er ergens in het heelal een planeet in de biosfeer rond haar zon draait die aan dezelfde voorwaarden als hiervoor opgesomd, voldoet, zal dan het leven op die planeet zich volgens eenzelfde scenario ontwikkelen als op Aarde, dus van eencellig niveau naar meercellig plantaardig leven en vervolgens naar dierlijk leven? Is dat wel zo’n onontkoombaar scenario? Is de overgang na twee miljard jaar van prokaryotisch leven (eencellige organismen zonder celkern) naar eukaryoten (mét celkern), en dan ook nog in diezelfde vrij korte tijd naar dierlijk leven, eigenlijk niet ook een pure toevalstreffer? En alleen dierlijk leven kan zintuigen, hersenen en intelligentie ontwikkelen.

Maar oké, niet moeilijk doen, ergens in ons melkwegstelsel bevindt zich een ster met een aarde-planeet waarop zich dierlijk leven voortbeweegt en dat leeft van planten of van dieren die van planten leven, net als op Aarde. Maar dan herbergt die planeet allen nog maar dierlijke intelligentie. We moeten naar menselijke intelligentie toe.

Wanneer je weet hoe ons talige bewustzijn ontstaan is – het wezenlijke aspect van onze menselijke intelligentie en daar gaat het toch om als we het hebben over ‘buitenaardse intelligenties’ – dan weet je dat zo’n Aarde dan toch ook zoogdieren rijk moet zijn. Mensen zijn immers zoogdieren, en geen simpele krabbetjes of scharretjes. Maar zonder de volgende toevalstreffers zou onze Aarde van zoogdieren verstoken gebleven zijn.

11. De bouw van Aarde, met een vaste kern van ijzer en nikkel, een min of meer vloeibare dikke mantel, waarop tenslotte de afgekoelde aardkorst in een aantal losse platen drijft. Deze bouw leverde behalve het al genoemde aardmagnetisme ook door de verschuiving van die platen iets belangrijks op. Het dierlijke leven had de door het plantaardige leven afgestoten vrije zuurstof als energiebron leren benutten. Het scheidt kooldioxide als afvalproduct af. Dat sedimenteert naar de bodem van de oceanen. Het dierlijke leven was een zo succesvolle levensvorm dat de kooldioxide de atmosfeer zou hebben vergiftigd en aan alle dierlijke leven weer een eind zou hebben gemaakt … als deze giftige opeenhopingen niet door de voortdurende platentektoniek (de verschuivingen van de aardkorstplaten) zouden zijn begraven diep in de aardkorst.

12. Op het einde van het Perm ging dit even mis. Bij een grote breuk in de aardkorst kwam er een zo grote hoeveelheid van dit begraven dioxidenvergif vrij dat nagenoeg alle dierlijke leven het loodje legde. Gelukkig overleefde er nog net genoeg dierlijk leven en hoefde het niet van voor af aan te beginnen. Dit kleine restant evolueerde weer in tal van nieuwe soorten dierlijke levensvormen. Wanneer het toevallige dramatische uitsterven van het Perm niet had plaatsgevonden, had het dierlijke leven nu een heel ander plaatje opgeleverd, en reken maar dat wij, een puur toevallig ontstane talig-bewuste zoogdierlijke aapachtige levensvorm, daar dan niet op hadden gefigureerd.

13. Tussen de banen van Mars en Jupiter bevindt zich een planetoïdengordel (zie afb. p 18). De enorme omvang van Jupiter schijnt daar debet aan te zijn: die heeft verhinderd dat die planetoïden tot een planeet zijn samengeklonterd. Zo nu en dan raakt er door Jupiters aantrekkingskracht een brokstuk uit z’n baan en gaat een curve beschrijven waardoor het ook de baan van Aarde kan kruisen. 65 miljoen jaar geleden botste zo’n ruimtebrok met Aarde. Dit treffen maakte een einde aan de overheersing van de dinosauriërs en nu pas konden de zoogdieren, tot dan toe vooral nachtdiertjes, meestal niet groter dan ratten en eekhoorns, aan hun ontwikkeling beginnen, welke tot al die duizenden soorten grote en kleine zoogdieren zou leiden welke Aarde nu rijk is, waaronder ook apen, mensapen en tenslotte ook mensen.

Of ga ik nu te ver met deze trits (apen-mensapen-mensen)? Want die menselijke intelligentie hoeft alleen maar ‘menselijk’ te zijn. De kans dat de eventuele ETI’s er uit zien zoals wij is verwaarloosbaar klein. Onze menselijke intelligentie zit hem, zoals ik in het begin al stelde, in onze taligheid: het namen hebben voor de dingen. Onze vroege voorouders zijn, voormalige regenwoudbewoners, zijn door het verdwijnen van hun regenwoud en de hachelijkheid van hun nieuwe leefomgeving waar ze eigenlijk niet op ‘gebouwd’ waren, én doordat ze toevallig over twee vrije handen met die tien vingers beschikten, die handen gaan gebruiken om hun mensapencommunicatie uit te breiden met het uitbeelden van de dingen die ze wilden communiceren. Bepaalde planten, bepaalde dieren, handelingen, water, regen, noem maar op. Dat wil zeggen: wij zijn afkomstig van een populatie waarin die hebbelijkheid waarschijnlijk spelenderwijs ontstaan is: andere aapmenspopulaties deden het prima zónder talig te worden en dat ze uitgestorven zijn is vermoedelijk te wijten doordat ze door onze talig geworden voorouders gewoon verdrongen zijn, zo niet erger.

Die taligheid begon met niets en onze aapmensvoorouders hebben er miljoenen jaren over gedaan om het van niets tot een beetje te maken; maar toen het eenmaal op gang was, kwam er de vaart in en heeft het tot onze taligheid geleid. Die gebaren-uitbeeldingen waren namen voor de dingen, symbolen. Alle soorten groepsdieren communiceren, maar het communiceren met symbolen, met namen voor de dingen, dus met een woordenschat, dat kunnen alleen mensen en daardoor zijn wij zo machtig en bijzonder geworden in de dierenwereld.

Maar moet die symbolen-communicatie nu per se via spraak of gebaren te gebeuren? Dus moeten de ETI’s nu ook voormalige mensapen zijn? Zouden het niet evengoed een soort dino’s kunnen zijn? Die liepen toch ook op twee benen en hadden hun voorpoten vrij? Zou er, wanneer die noodlottige meteoriet van 65 miljoen jaar geleden een net even andere koers gehad had en Aarde voorbij gesuisd was, vandaag niet een dino-soort kunnen rondlopen die door welke omstandigheden dan ook met symbolen is gaan communiceren?

Sorry. Het produceren van een symbolentaal – de grondslag van menselijke intelligentie – vergt een uiterst verfijnde motoriek van handen en vingers (gebarentaal) en van tong en keelholte (spraakklankentaal) omdat je er cheremen/fonemen mee moet kunnen maken: op zichzelf betekenisloze gebaar- of spraakklankonderdelen, de ‘bouwstenen’ waarmee je een eindeloos aantal woorden kunt vormen, dus een woordenschat. Welnu, even afgezien van het primitieve stofwisselingssysteem van de dino’s waren hun vogel-achtige klauwen noch hun spraakapparaat van dien aard dat daar ooit nog die vereiste verfijning van verwacht zou kunnen worden. Vogels kunnen verbazingwekkend intelligent zijn. Van sommige soorten is het vermogen tot het nabootsen van onze spraakklanken verrassend. Maar om uit zichzelf en uit het niets een communicatie met namen (of andere symbolen) voor de dingen te ontwikkelen, daarvoor is de ontwikkelingsgang van primitieve boomdieren (handen met vingers) via apen en mensapen naar mensen onontkoombaar. De ETI’s moeten een soort mensapen zijn aangezien ze tot een beschaving gekomen zijn. Jammer dan voor vriend Henk die ETI’s graag ziet als een soort chattende en computerende dino’s.

14. De precieze omvang van die meteoriet, net groot genoeg om de dino’s te laten uitsterven en niet zo groot dat álle dieren er aan gingen.

Hiermee zijn de voorwaarden voor het ontstaan van mensaapsoorten vervuld. Hoe groot mogen wij de kans nu inschatten? Ik ga nu heel ver, ik houd de mogelijkheid open dat er één gele ster in ons melkwegstelsel een Aarde heeft waarop zich het leven tot zoogdieren, apen én zelfs mensapen (knokkellopers) heeft geëvolueerd. Dat doe ik overigens alleen maar om de speculatie op gang te kunnen houden. In ons melkwegstelsel, benadruk ik steeds, en op niet meer dan zo’n twintig lichtjaar afstand.

We hebben het over mens-achtige organismen, ingesteld op zwaartekracht, met stofwisseling en alle noden van dien, en resultaten van evolutie, dus met beperkte levensduur. Ruimtereizen, hoe technisch hoogstaand ook, vergen levensduur: de relativiteitstheorie laat ruimtereizen met een snelheid hoger dan die van het licht niet toe. In theorie zouden reizen via wormgaten denkbaar zijn, maar binnen de ETI-discussie wordt dat nimmer serieus overwogen.

Ook een ruimtetuig met lichtsnelheid wordt niet serieus overwogen: om een zwaar voorwerp tot de lichtsnelheid te versnellen is oneindig veel energie nodig. Alleen massaloze lichtdeeltjes hebben die snelheid.

Een ruimtetuig van ESA haalt 50.000 km per uur. Daarmee bereiken we na 6-8 uur de maan (afhankelijk van in welke maand we vertrekken). Voor Mars hebben we 7 maanden nodig áls Mars in zijn baan net dichtbij Aarde is; anders kan het wel 2 jaar duren. Om Pluto, op de grens van ons zonnestelsel, te bereiken, hebben we 14 jaar nodig. En dan pas begint de reis naar de dichtstbijzijnde ster met planeet: Alpha Centauri B, op 4.6 lichtjaar afstand. Daar arriveren we dan over 94.000 jaar.

Nee, laten we, net als de ETI-zens, ons maar beperken tot het trachten op te vangen van radiosignalen, om te zien of we al dan niet alleen zijn in de nabije buurt van onze melkweg, en verder gaan met het nagaan van de mogelijkheden van ET-bestaan.

Welke omstandigheden moeten er vervuld zijn voor het ontstaan van menselijk, dus talig-bewust leven, dat zijn eigen bestaan in de wereld kan begrijpen en dat op het idee kan komen dat er wel eens, ergens in het heelal, nóg zo’n Aarde met ook talig-bewust leven zou kunnen bestaan en met zo’n beschaving dat dát talig-bewuste leven ook op zoek zou gaan naar buitenaardse intelligenties? Nog drie toevalstreffers zijn er nodig – alsof die veertien(!) voorgaande al ooit nóg een keer állemaal zouden kunnen worden vervuld.

15. Geen nieuwe toevalstreffer-meteorieten die aan al de evolutionaire ontwikkeling na die laatste een eind zouden hebben gemaakt. Die planetoïdengordel laat Aarde overigens nooit met rust, klein gruis ploft nog voortdurend op Aarde neer, helemaal veilig zitten we nooit. Een paar jaar geleden denderde er nog een brokje neer in Honduras en verwoestte een koffieplantage. Maar zo’n catastrofe als 65 miljoen jaar geleden heeft zich tot op heden niet meer voorgedaan. Toevallig.

En denk er om: één meteoriet meer of minder in de geschiedenis van Aarde en we zouden er niet zijn.

16. Een bepaalde klimaatverandering op het juiste moment die één mensapensoort of -ondersoort er toe dwingt om haar gerieflijke junglebestaan op te geven voor een veel hachelijker bestaan op de open grasvlakten, welke keuze haar er toe noopt om tweebenig te worden. Ze werden Australopithecinen, waaruit onze voorouders zouden voortkomen.

Over die ‘bepaalde klimaatverandering’, en over het toevalskarakter ervan, kan ik, na het lezen van Children of the Ice Age van Steven M. Stanley (New York 1996) het volgende zeggen. Het betreft eigenlijk twee toevalstreffers. Rond het begin van het dinosauriërstijdperk vormden Zuid-Amerika, Afrika, India en Australië nog één vasteland met Antarctica. Dat vasteland heeft van de geleerden de naam Gondwanaland (naar een streek uit India) gekregen. Dat begon in genoemde brokken uit elkaar te drijven. Australië bleef het langst aan Antarctica vastzitten en al die tijd bleef Aarde een warm en met regenwouden overdekt paradijs vol leven. Maar toen Australië ook nog zijn eigen weg ging, bleef Antarctica alleen achter. Een golfstroom, veroorzaakt het wentelen van Aarde, ging er om heen draaien, waardoor het werd afgesneden van de warme golfstromen uit de hete evenaarregionen – die de directe zonnestraling opvangen terwijl de polen het met veel koeler strijklicht moeten doen. Antarctica koelde nu snel af, werd met steeds dikkere sneeuw- en ijslagen bedekt en kreeg een ijskap. De gevolgen van die afkoelingsbron bleven niet uit: over de hele Aarde werd het klimaat koeler en droger. Dat is iets waar regenwouden, die het immers moeten hebben van warmte en vocht, niet tegen kunnen. Ze krompen behoorlijk in, behalve rond de evenaar. Veel leven stierf uit, of veranderde door aanpassing. Dat laatste nu leverde onze vroegste voorouders, de australopithecinen, op.

Maar die hadden niet echt de neiging om zich verder in de richting onze vorm van menselijkheid te begeven, en wanneer er niet nog een toevalstreffer aan te pas was gekomen, zouden we nog steeds australopithecinen zijn. Maar zie: Zuid Amerika was nog steeds aan het wegdrijven, richting Noord-Amerika, dat het 2,5 miljoen jaar geleden bereikte. Bij de nadering vormde zich een langgerekte bergrug, die nu het Andesgebergte is en die als uitgestoken begroetingshand Midden-Amerika het vreemde continent Noord-Amerika vastgreep. De warme golfstroom die langs Florida omhoog richting Groenland en Arctica gaat, werd voordien nog afgetapt door de opening tussen de Amerika’s. Door de sluiting van de landengte van Panama ging de warme golfstroom voortaan in volle zwaarte noordwaarts. Door de grotere warmte veroorzaakte hij bij de aankomst in de koelere regionen veel meer waterdamp, dus veel meer regen en sneeuw. Die regionen werden daardoor nog koeler en dat versterkte het proces. Het afgekoelde en ook zoutrijkere golfstroomwater begon omlaag te duiken en diep terug te stromen nog voor het Antarctica bereikte. Dat ontving nu helemaal geen opwarming meer en verijsde. En nu had Aarde twee koeltebronnen. Het werd nu in korte tijd nog koeler en nog droger. Weer veel uitsterving en verandering van soorten door aanpassing.

17. Onze vroegste voorouders zijn vanwege de behoefte aan meer communicatie in die complexere voedselomgeving (gebarentaal-)namen voor de dingen en dus talig bewustzijn gaan ontwikkelen. Maar was dat onontkoombaar? Recente onderzoeken aan boslandchimpansees laten zien dat vrouwtjes net als de Australopithecinen knollen uitgraven met zelfgemaakte graafstokken. Zonder de neiging tot het ontwikkelen van gebarentaal aan de dag te leggen.

Mijn idee is dus dat wij afkomstig zijn van een groep waarin zich dit toevallig en spelenderwijs heeft ontwikkeld. Ik heb dit al besproken op p 7 toen ik er op wees dat de ETI-zens te makkelijk van ‘intelligent leven’ overstapten op beschaving.

Dit toevallige en spelenderwijs ontwikkelen van symbolencommunicatie is de 17e en laatste toevalstreffer in mijn humanosofische vergelijking als tegenhanger van de Frank Equation.

besluit

Tot zeventien toevalstreffers was ik gekomen, die stuk voor stuk vervuld moeten zijn bij een andere planeet dan Aarde, wil die ETI herbergen. De astronomen van vandaag beschikken over een space-telescoop en over verfijnde technieken als micro-lenzing; ze speuren daarmee naar andere planeten dan de onze, en liefst soortgelijke, dus naar planeten binnen de biosfeer van hun ster. Maar noppes. Ze hebben inmiddels al 373 exoplaneten ontdekt, maar allemaal gasreuzen, planeten met afwijkende banen, ronddolende planeten zelfs. De gedachte dat onze Aarde wel héél apart is in het heelal groeit. De hoop om nog zo’n Aarde te vinden, slinkt.

Aangezien we intelligentie aan levende wezens moeten koppelen, houdt dat in dat die eventuele ETI’s aan stofwisseling en een beperkte levensduur gebonden zijn. Hun planeet moet zich op haalbare afstand bevinden, maar voor een beetje exoplaneet moet je op minimaal 4,36 lichtjaar afstand denken. Dus de snelheid van het licht (driehonderdduizend kilometer per seconde; echt een rotgang: zeven maal de Aarde rond in één seconde), en dat ruim vier jaar lang. Maar we hebben het over levende wezens, die moeten eten en drinken en al gauw onder gewichtloosheid gaan lijden.

Waar je ook aan moet denken is het feit dat onze planeet samen met ons zonnestelsel niet ouder is dan zes miljard jaar. De ontstaansmomenten van de zonnestelsels liggen meestal enorm ver uit elkaar. Onze TI is toevallig op dit moment zover dat ze aan het idee van contact met ETI’s toe is. Het vereist een 18e toevalstreffer wanneer juist op dit moment ook een ETI aan zo’n contact toe is.

Over aliens hoef ik niet te praten. Dat is een zaak van gelovigen. Geloven doe je wat je graag gelooft, en daar brengt een ander je niet van af. Trouwens, gelovigen lezen iets als dit niet.

De conclusie van dit stuk kan ik in goed Amerikaans samenvatten: ETI? Forget it.

Frans Couwenbergh

reageren? info@mens2000.nl


[1] de Arecibo Antenna Platform in Puerto Rico is een schotel van 305 meter doorsnee, gebouwd in een natuurlijke ‘del’ in een kalksteengebied; boven de enorme schotel hangt de ontvanger, 150 meter erboven, aan 18 staalkabels die aan drie torens bevestigd zijn. De schotel is in 1964 in gebruik genomen; er is o.m. mee vastgesteld dat Mercurius in 59 dagen om zijn as draait (eerder dacht men in 88 dagen) en dat de polen van Maan niet met ijs bedekt zijn.

[2] gericht naar de Herculesbolhoopcluster; het zal 25.000 jaar duren voor de boodschap de cluster bereikt, een eventueel antwoord neemt dan ook weer 25.000 jaar; de boodschap is tekenend voor het optimisme van het SETI-gezelschap

[3] de film Aliens van James Cameron

[4] Sirius is (na de zon) de helderste ster aan de hemel. Het is ook een van de dichtstbijstaande sterren. Als Sirius niet te zien is aan de hemel, zijn er de hondsdagen: de ster staat ook bekend als de Hondsster

[5] ik ben niet handig genoeg met mijn tekstschrijver om de echte formuletekentjes weer te geven zoals ze in Schilling “Tweeling Aarde” staan

[6] in Over het ontstaan van ons taalvermogen en ons bewustzijn (35 p.), te vinden op www.mens200.nl

[6] zoals astronoom prof. Ed van den Heuvel zei in een dies-rede; ook Joni Mitchell zong het op Woodstock (1969)

[8] aan de hand van vooral De mens als natuurverschijnsel van Gerard van Klinkenberg (Amst. 1997)

[9] http://www.wired.com/wiredscience/2009/09/weirdlife/

[10] aug.2009

Pleidooi voor en schets van een Nieuw Heersend Verhaal

‘Het Idee’ in het Nederlands

onze filosofen in de bocht

De postmoderne filosofen onder aanvoering van François Lyotard hebben het einde der Grote Verhalen bejubeld. Met de ‘Grote Verhalen’ bedoelen ze de onderdrukkende systemen van fascisme en communisme, en impliciet ook het Grote Verhaal van de westerse samenlevingen: het onderdrukkende Christendom.

Omtrent de gevólgen van het verdwijnen van de Grote Verhalen voor ons samenleven tonen onze filosofen tot nu toe weinig blijk van inzicht. Daarvoor is kennis van de menselijke natuur een vereiste, maar daarin lijken ze nog niet verder gevorderd dan de oude Grieken of Thomas Hobbes (1588-1679).Voor onze filosofen is ‘de mens’ nog steeds van nature ten kwade geneigd: dat zie je immers elke dag om je heen? Holocaust, Rwanda, Kosovo, zinloos geweld, noem het maar op.

Maar van een filosoof zouden we toch wat dieper denken mogen verwachten. Je ziet toch ook elke dag het tegendeel om je heen? De tv-reclames laten altijd een aardig mensbeeld zien. Mensen nemen het normaal ook op voor elkaar, zijn aardig voor elkaar en springen in het water om een drenkeling te redden. En wanneer dat onverhoopt een keer niet gebeurt, is iedereen ontzet. In de verwarrende eerste uren van de stroomuitval waren de Newyorkers aardig voor elkaar, zo kopte de krant.

Is dat aardige dan soms tegennatuurlijk gedrag? Als mensen van nature gewelddadig en misdadig zouden zijn, zouden wij toch genieten van oorlog en geweld, immers zo lekker in de lijn van onze natuur liggend, en zouden wij kwaadaardig gedrag bij onze kinderen aanmoedigen? Het tegendeel is het geval. Waar halen onze filosofen toch dat onjuiste, ontmoedigende en dus contraproductieve mensbeeld vandaan? Het simpele antwoord is: ze hebben nooit anders geleerd in hun opleiding; voor de klassieke filosofen was ‘de mens’ ook al ten kwade geneigd. En het postmodernísme heeft ze al helemaal tot geestelijke impotentie gebracht.

Dat gevoelsmatig tot stand gekomen idee kun je de oude Grieken noch Thomas Hobbes kwalijk nemen: die hadden nog geen menswetenschappen tot hun beschikking om tot een gefundeerd standpunt inzake de menselijke natuur te komen. Voor onze filosofen zijn die kennisbronnen intussen volop beschikbaar, maar ze doen er vooralsnog niets mee. Vragen naar zin welke hen vanuit het publiek bereiken, doen ze af met postmodern beroep op algehele onwetendheid, met beweren dat ze blij zijn dat er geen zin is of dat het stellen van vragen op zich juist zingevend is. Zo rijst de vraag of de hele filosofie vandaag nog wel zin heeft.

verval van normen en waarden

Al heb ik hier nogal – in mijn ogen terechte – kritiek op onze filosofen, toch heb ik hen, en met hen onze Publieke Intellectuelen (PI’s), hoog zitten. Zij vormen namelijk het ‘denkend deel der natie’, ze vertegenwoordigen het vermogen tot reflectie van onze samenleving. Dankzij hun goede reflectieve arbeid in het verleden leven we hier in een tamelijk leefbaar landje, waar de mensen normaal fatsoenlijk en zelfs aardig met elkaar omgaan en waar bijvoorbeeld de doodstraf is afgeschaft en de polderhuishouding zelfs even model mocht staan voor de rest van de wereld.

Maar door hun tekort aan wetenschappelijk inzicht in de menselijke natuur, in de waarde van een Heersend Verhaal voor een samenleving en in de oorzaak van het ‘verdampen’ van ons oude christelijke Verhaal weten ze ook niet wat wijsheid is inzake het maatschappelijk vraagstuk van de morele verloedering. Dat is en wordt door hen nochtans veelvuldig aan de orde gesteld, getuige de moraaldebatten van het afgelopen decennium, van ethisch reveil tot Stop de Uitverkoop en de recente psalmodieën van de neoconservatieven. Maar nergens hebben de P.I.’s constructieve voorstellen weten te genereren om de verloedering van ons samenleven te stoppen. Omdat ze een blinde vlek hebben voor het belang van een Heersend Verhaal voor een samenleving, wat? er zelfs een irrationele angst voor aan de dag leggen.

Deze angst komt voort uit het feit dat tot in ons recente verleden de heersende klassen het Heersende Verhaal altijd als Groot Verhaal voor de kar van hun elitebelangen hebben gespannen en het als een middel tot onderdrukking hebben gebruikt. Dat zal een heersende klasse overal en altijd als eerste ding nastreven. Maar … de vrije markt heeft ons hier bevrijd van onze heersende klasse; en ze zal dat op termijn ook globaliserend doen. Het feit dat wij hier geen heersende klasse (met geheime politie, persbreidel en goelags voor dissidenten) meer kennen, bestempelt hun angst voor het fenomeen ‘Heersend Verhaal’ als irrationeel. Een angst die hen belet om te doen wat van ware filosofen verwacht zou mogen worden: putten uit alle menswetenschappen en met die bouwstenen een nieuw Heersend Verhaal bouwen. De behoefte daaraan dringt zich van alle kanten op: de vraag naar het wezen en het doel van het mens-zijn is ‘de moeder aller vragen’.

Sommige PI’s beginnen dat te beseffen. Een “bezielend verband” is wat we nodig hebben, roept Bolkestein al jaren. Arie van der Zwan pleit voor re-ideologisering (na het afschudden van de ideologische veren door de PvdA en het Paarse regeren). Pim Fortuyn zou helemaal mijn man geweest zijn. Hij pleitte namelijk ook voor een Nieuw Groot Verhaal. “Er bestaat”, zo schreef hij, “een mateloos verlangen naar een aansprekend Verhaal dat doel en zin geeft aan ons bestaan hier op aarde, aan ons handelen, en aan ons lijden en falen.” Pim kon bovendien aan de weg timmeren en dat kan ik niet. Helaas was hij ongeneeslijk egomaan.

Menig P.I. laat wel eens een losse opmerking vallen die gaat in de richting waarin mijn streven zich beweegt. Zoals Bas Heine onlangs in Intermediair (29 mei ’03). Aan het politieke rumoer dat Fortuyn het afgelopen jaar heeft losgemaakt, ligt volgens Heine ten grondslag “het verlangen van de mensen naar zin, naar een sociale bedding, naar geborgenheid en gemeenschappelijkheid”. “Het weer in iets kunnen geloven”, en “de angst dat alles betekenisloos en nietszeggend is”. “Het menselijk verlangen naar een gemeenschappelijk houvast.”

Richard Layard, hoogleraar aan de London School of Economics, heeft onlangs in een serie openbare colleges, die in de Britse media verrassend veel aandacht kreeg, en vervolgens ook voor de BBC gesteld dat we moeten ophouden met ons blind te staren op economische groei, stijgende welvaart en hogere lonen. “Het hoogste doel van ons samenleven moet geluk zijn”.

Een heel ander geluid hoor je van een PI als hoogleraar en publicist Paul Frissen. “Bewaar ons voor een overheid die ons vertelt wat goed en kwaad is”. Frissen is een denker die uitgaat van de heersende mentaliteit: genieten, uiterlijkheid, beelden, rijkdom, kortom Idols. Er is geen groot verhaal meer, geen maatschappijplan, geen doelstelling. Alle politieke en publieke besluitvorming is het resultaat van onderhandelingen in en met verschillende netwerken. Steden, bedrijven, instellingen, organisaties en individuen nemen in toenemende mate zelfstandige beslissingen. De mensen samplen en remixen, ieder stelt zijn eigen pakket van normen en waarden samen. Een gefragmenteerde netwerksamenleving waarin van de overheid geen sturing meer verwacht wordt.

De opstelling-Frissen moet ik als onmenselijk kwalificeren. Het pad dat onze verste voorouders ooit hebben ingeslagen naar menselijkheid, leidde immers tot minder afhankelijkheid van de blinde loop der dingen. Dat is het wat hen, begonnen als een volstrekt nietig ondersoortje chimpansee-achtigen, tot de heersers der Aarde heeft gemaakt. Met de ‘opstelling-Frissen’ keren we terug in de jungle, nu niet van het regenwoud maar van de vrije markt. De jungle waarin anything goes. Het impotente laissez-faire van het postmodernisme.

Maar de vrije markt gaat teloor zonder democratie, zonder betrokkenheid van de burgers. Democratie moet, net als een huwelijk, onderhouden worden. Door de telkens weer verslappende betrokkenheid der burgers nieuw leven in te blazen. Dat kan alleen als er weer een Verhaal is dat duidelijk maakt waar ons samenleven om gaat. Alleen met een Heersend Verhaal houden wij greep op de economy, stupid!

Chargerend zou ik zelfs durven stellen dat het Vrije Westen met ‘opstelling-Frissen’ dezelfde kant opgaat als indertijd de Grieken, de Romeinen (?), de islam, de Chinezen en de USSR! Zonder een krachtige democratie grijpt een economische elite immers de kans om zich meester te maken van de markt. Adam Smith waarschuwde al: als personen uit dezelfde branche bijeenkomen, zweren ze samen om de consument middels prijsafspraken een oor aan te naaien. Ze brengen de vrijheid van de markt om zeep en de grote verschraling zet in. In de ogen van menig denker is met de CEO-cratie[1] dat proces al gaande. Die golfen samen.

Frissen is als onze filosofen: constateren hoe de situatie is, niet hoe ze zo geworden is of waar ze toe leidt. Vrijheid blijheid, verder niets. Geen aanhaken bij de menselijke natuur, geen oog ook voor ons kleine blauwe planeetje in dat eindeloze kille heelal waarop we het samen moeten redden en dat we samen leefbaar moeten zien te houden. Dat gaat echt niet lukken met een terugtredende overheid. En het idee, afhankelijk te worden van de eigenbelanggestuurde beslissingen van golfende en anderszins netwerkende particulieren en instellingen lijkt ook niet aanlokkelijk.

De Idols-mens is nog steeds een mens, met dezelfde mensenwensen en dezelfde mensenstreken. Mensen willen wáár geluk, en dat is iets anders dan het consument-zijn dat de vrije markt in de aanbieding heeft.

De meeste filosofen en wetenschappers weten niet goed raad met individualistische en ongrijpbare concept geluk. Door de kerken is het streven naar geluk altijd verketterd: mensen dienen te streven naar de eeuwige zaligheid en niet geld en goed na te jagen. Voor de arbeidersbeweging stond gelijkheid hoger aangeschreven dan geluk. Voor nationalisten was het vaderland het hoogste goed. Voor de economen was tot nu toe de economische groei, gemeten aan het Bruto Nationaal Product, het ijkpunt. Want om te weten waar het een mens werkelijk om gaat in het leven, daarvoor moet je weten hoe mensen in elkaar zitten; en dus weten hoe ze mensen gewórden zijn. Moet je inzicht hebben in onze menselijke natuur.

geluk

In principe zijn we een vorm van leven. De evolutie van het leven draait om de vraag wie het best is aangepast aan de heersende omgeving om er zoveel mogelijk energie aan te onttrekken, om zoveel mogelijk nageslacht te produceren. Dit in concurrentie met wat er van dezelfde bron leeft, Je soortgenoten met name. Darwin noemde dat the struggle for life en the survival of the fittest. Het ‘najagen van geld en goed’ is een vorm van dit eigenbelang. In principe, als levensvorm, zijn we egoïstisch en als heel kleine kindjes zijn we dat nog

Maar … mensen zijn groepsdieren. Groepsdieren hebben een tweede been om op te staan in het leven: het groepsbelang. Elk groepsdier-individu heeft naast eigenbelang ook belang bij het overleven van de groep waar het van afhankelijk is. Het heeft belang bij de gebundelde kracht ervan, dus bij de harmonie binnen de groep en de leefbaarheid ervan. (Naarmate het zich er onafhankelijker van acht, heeft het ook minder belangstelling voor de groep, heeft het er minder boodschap aan.)

Voor het reguleren van deze tegenstrijdige impulsen (egoïsme – altruïsme) kent elke groep zijn omgangsvormen, zijn ‘normen en waarden’, zijn cultuur.[2]

Mensen nu zijn, zoals we zullen zien, door hun specifieke evolutie supersociale groepsdieren geworden. De langste tijd van ons bestaan als aparte soort hebben we supersociaal samengeleefd en dat heeft onze menselijke natuur gevormd. Als we volgens die natuur kunnen leven, voelen wij ons op ons gelukkigst. Wanneer dat eenmaal gesneden koek is geworden voor onze filosofen, zullen ze veel wijzer uit de hoek komen. Maar … vanwaar dan Holocaust, Rwanda en Kosovo?

De laatste tienduizend jaar is onze supersociale soort in situaties komen te leven die frustrerend zijn voor haar supersociale natuur. Eerst de overpopulatie, met als gevolg oorlog: struggle for life maar dan tussen mensengroepen. Als direct gevolg van oorlog[3]: het machisme, de machtsovername door de mannen (maar mannen kunnen niet met macht omgaan en dan gaan ze hun onmacht compenseren met het onderdrukken van de vrouwen). Na de overgang op landbouw en veeteelt komt daar ook nog het privé-bezit en slavernij bij. Vanaf vijfduizend jaar geleden is het najagen van ‘geld en goed’ en van het directe eigenbelang het menselijk geluk gaan aantasten. Het geluk van iedereen, ook dat van de onderdrukkers zelf. Maar het is niet in staat om onze menselijke natuur aan te tasten. Deze is in de loop van vijf miljoen jaar overerfelijk geworden. Vijfduizend jaar frustratie van die natuur is daar echt te kort voor.

De menselijke natuur blijft als een kurk tegen de onderdrukking in trachten boven te komen. Laten we zeggen dat de onderdompeling vijfduizend jaar geleden, met de vorming van de grote rijken en de Grote Verhalen, kortom de beschaving, op zijn dieptepunt was. Dan geeft de geschiedenis een langzame worsteling van de kurk naar meer vrijheid en meer menselijkheid en democratie te zien. Het menselijk geluk van de beschaafde mensheid is namelijk ten nauwste verweven geraakt met de vrije markt. Hoe vrijer de markt, des te gunstiger de situatie voor het geluk van de beschaafde mens, die zich in natuurstaat van de San-Bosjesmannen niet meer echt senang zou voelen. Dat is het geluk dat door de Rotterdamse geluksonderzoeker Ruut Veenhoven wordt onderzocht.

Hoewel wij ons niet meer senang zouden voelen als we met de San zouden moeten leven, we benijden toch hun simpele geluk. Dat is het geluk waar René Roger over zingt. De consument heeft “een eigen huis, een plek onder de zon”, en toch wou hij dat hij “net iets vaker simpelweg gelukkig was”. Dat simpele geluk (“de zon die doorbreekt, een vers kopje thee”) komt veel dichter bij het menselijk geluk, en het kan overal en altijd mensen die psychisch tot geluk in staat zijn[4] overkomen. Ook in de derde wereld, ook in de oorlog, zelfs in een concentratiekamp.

Toch is dat nog niet helemaal het geluk dat voorspruit uit het kunnen leven volgens onze supersociale menselijke natuur. Daar is het herstel van die fundamentele menselijke saamhorigheid van de primitieve voorgaande miljoenen jaren voor nodig.

Dat betekent niet: terug naar die natuurstaat. Dat is voor beschaafde mensen totaal geen optie. We zijn in die vijfduizend jaar niet stil blijven staan, in tegendeel, we zijn enorm gevorderd op het pad van het steeds beter gaan begrijpen van de dingen. De fundamentele menselijke saamhorigheid krijgen we terug door juist nog een stap verder te gaan op dat pad naar meer reflectie. Door ons te voorzien van een nieuw Heersend Verhaal dat ons inzicht geeft in onze menselijke natuur.

Mensen kunnen niet goed samenleven zonder een Heersend Verhaal. Je geweten, het stemmetje in je binnenste dat antwoord geeft wanneer je je afvraagt of je iets zou doen dan wel nalaten, heeft een Heersend Verhaal nodig om naar te verwijzen.

“Een samenleving kan niet functioneren, als de bodem ontvalt aan het gevoel dat je je aan regels moet houden”, riep burgemeester IJssels van Gorinchem na de zinloos-gewelddadige dood van die twee discomeisjes. Ons geweten heeft een bodem nodig, in de vorm van een Heersend Verhaal. Het Verhaal dat vertelt “waartoe wij op aarde” zijn: waarvoor we het allemaal doen, dat samenleven. Maar ons geweten heeft nu Nix meer om naar te verwijzen.

Ieder mag nu zijn eigen Verhaal maken, zeggen ‘de Paul Frissens’. Alsof het een gunst, een gelukkige serendipiteit van de vrije markt is. Tekenend hun onbegrip. Om te beginnen is het vormen van een eigen Verhaal, een consistent wereldbeeld, maar weinigen gegeven. Ten tweede zal een eigen Verhaal makkelijk ingekleurd worden door eigenbelang en dan versterkt het de verloedering. Ten derde is dat het nu juist – dat ieder zijn eigen naad naait – wat de samenleving fragmenteert tot los zand. Om goed samen te kunnen leven is een Algemeen Heersend Verhaal onontbeerlijk, en dat ga ik verderop in deze veel te korte tekst proberen te verduidelijken.

mensbeeld, zelfbeeld

Hoe wij ons voelen en hoe we tegen onze medemensen aankijken wordt enorm bepaald door hoe we tegen onszelf aankijken. Onze hersenen werken de hele dag door. De meeste uren op halve kracht en in de slaap zelfs ongecoördineerd, maar het is toch een voortdurende stroom van denkbeelden en veel ervan zijn ‘zelfbeelden’ temidden van onze leefwereldbeelden. Ze bepalen onze gemoeds-toestand, ons al dan niet welbevinden. Voor het vórmen van onze denkbeelden, ook voor dat van ons zelfbeeld, zijn we afhankelijk van wat onze omgeving ons aanreikt. Voor het kind zijn dat de ouders en hun omgeving. Daar komen weldra de straat en het onderwijs bij. Maar vooral bepalend is het Verhaal dat in je samenleving heerst. Dat zet je de bril op waardoor je de dingen en mensen beziet.

Voor een bevredigend zelfbeeld moet je weten waar je vandaan komt, wat je plaats is in het grote geheel der dingen en waar het allemaal, inclusief jezelf, toe leidt. Sinds historische tijden waren het de kerken die het Heersende Verhaal hadden mogen brengen, die vorm hadden mogen geven aan het zelfbeeld van de mensen en die de bril hadden opgezet waardoor de mensen naar de dingen en de mens keken. Volgens het christelijke Verhaal ligt onze herkomst in de schepping door God, onze toekomst in de eeuwige zaligheid. Deze zou je deelachtig worden onder voorwaarde van braafheid, van het afzien van genot tijdens je leven. Het kerkelijke materiaal voor je zelfbeeld is een ontmoedigend mensbeeld: dat werkt voor het in ’t gareel houden van de mensen het best. Volgens dat beeld is de mens is geneigd tot alle kwaad en het hangt van Gods genade af of het toch nog wat zal worden met die eeuwige zaligheid.

Het christelijke Verhaal was niet veel soeps, maar het grote goed was dat het er wás en dat het je er voor behoedde om als een freischwebender Intelligenz door het leven te moeten. Een lot waartoe, doordat onze filosofen alleen maar dom staan te juichen bij het verdwijnen van het oude Heersende Verhaal, de vrije markt onze jongeren rückzichtlos veroordeelt.

Voor een leefbare samenleving moeten we weten welk mens- en wereldbeeld er in andermans kop zit. Zodat we voor elkaar ergens op aanspreekbaar zijn.

Zonder zo’n Heersend Verhaal hebben mensen niet het gevoel dat ze wat met elkaar te maken hebben. Zonder Heersend Verhaal gaat ieder teleurgesteld zijn eigen doelen nastreven, z’n eigen naad naaien, zijn eigen verhaal maken. Democratie ten eigen bate. Maar zo werkt democratie niet. Democratie is bedoeld om op z’n rechtvaardigst en leefbaarst samen te kunnen leven. Democratie houdt in: (op)offeren, werken en inleveren. Genieten als hopelijke en dus uitgestelde beloning, niet als een direct te verzilveren doel-op-zich. “Ik wil het nú “ is een kinderachtigheid van de vrije markt– reclame.

Het zelfbeeld dat onze meisjes en vrouwen altijd hebben meegekregen in de oude christelijke en de moslimse mannenmaatschappij (“God schiep de vrouw uit een rib van de man”!) en wat ze vandaag nog elke dag meekrijgen in de reclame, actualiteitenprogramma’s, videoclips en films van de mannenmaatschappij van de vrije westerse wereld (flirtende, halfnaakte seksobjecten, slank, zorg en arbeid soepel combinerend in een ondergeschikte rol) behoeft onderhand ook behoorlijk bijstelling, zodat de wereld ook voor hen leefbaarder wordt. En wat de islam-jongeren vandaag van de islamisten (islam-fundamentalisten die de islam als politiek instrument hanteren) meekrijgen, daarvoor moet je het boek De tol van de eer van Jan Goodwin (Witte Beertjes, 2002) lezen. Heel deprimerend, maar wel verplichte literatuur. De islam is op zichzelf jonger en progressiever dan het christendom. Maar het gaat er natuurlijk om hoe het jouw leven vorm geeft. Je leeft maar zo’n 75 jaar, dus het is nogal van belang of dat een gelukkige en creatieve tijd is of niet.

Waarom het mens- en zelfbeeld voor mensen zo belangrijk is, zullen we dadelijk gaan zien en ik schets ook de contouren van een Nieuw Heersend Verhaal. Waarover zal dat moeten gaan? Natuurlijk moet het antwoord geven op de ultieme vragen van elk individu: wie en wat ben ik, waar kom ik vandaan en waar moet het met mij naar toe. Antwoord ook op de ultieme samenlevingsvragen: waarom en waarvoor leven we samen (geluk), waartoe zijn wij op aarde (geluk) en hoe kunnen we ons samenleven het beste inrichten om dat doel (geluk) te bereiken. Maar … eerst nog even over hoe wij in het Westen van ons onderdrukkende Oude Verhaal zijn verlost en nu zonder IETS zijn komen te zitten.

de vrije markt en haar televisie

Eind vorige eeuw was ik, onderweg naar een werkplek, oorgetuige van een radiodiscussie met een viertal P.I.’s. De vraag was wat er nou in de aflopende eeuw als belangrijkste fenomeen moest worden aangetekend in het boek der geschiedenis. Er werd van alles geopperd, maar niet de televisie – het laatste wat een vis zal ontdekken is het water waarin hij zwemt.

Halverwege de vorige eeuw gebeurde het dat door een aantal beslissingen van goedwillende individuen het medium televisie binnen ieders bereik kwam. Het was weer net zoiets als met onze P.I.’s: individueel vinden ze zichzelf niets voorstellen, maar gezamenlijk bepalen ze elkaars en ons aller denken. De gevolgen van dat aantal beslissingen van die goedwillende individuen hebben nota bene de hele mensheid in een historisch nieuwe situatie gebracht.

Televisie is met haar bewegende beelden en superbe schijn van werkelijkheid een ongemeen indringend medium. Je kunt er je ogen bijna niet van af houden. Hiermee nu drong de markt vanaf de jaren zestig door tot in alle huis- en bovenkamers, zelfs (of juist) in de nederigste. Het medium was niet alleen sterker dan dat van de kerken, het was zelfs sterker dan de café’s. Het was er namelijk in iéders vrije tijd. Het was er in alle Westerse landen, overal waar de vrije markt heerste.

Waar het om gaat met betrekking tot ons zelfbeeld is: ze (‘markt’=vr.) presenteerde in haar reclames en shows een mensbeeld ter identificatie. Maar wel: háár mensbeeld.

Let wel: tot op dat moment in de geschiedenis was het altijd het privilege van de kérken geweest, om de mensen hun mensbeeld aan te reiken … Waarom heeft de vrije markt in haar reclames niet gewoon het christelijke mensbeeld overgenomen?

Dat beeld van die zondige en van Gods genade afhankelijke mens? Daar kan de vrije markt echt niets mee. Ze kan om te beginnen niets met godsdienstige of politieke of regionale scheidslijnen tussen de mensen. Wanneer ze die ‘meeneemt‘ in haar reclames, verkleinen die de markt immers. Dus onthoudt de vrije markt-televisie zich angstvallig van iedere godsdienstige of politieke of regionale of andere scheidslijnveronderstellende verwijzing.

Vervolgens kan ze ook niets met dat godvrezende mensbeeld. De mensen moeten juist in volle vrijheid verlangen naar alle genotsmiddelen die de vrije markt in de aanbieding heeft.

Ze kan niets met scheidingen, niet tussen man en vrouw, niet tussen rijk en arm, niet tussen volwassene en kind, niet tussen intelligent en dom, niet tussen adel en plebs, niet tussen stad en platteland, en vooral niet met scheidslijnen tussen geloven.

Ze presenteert derhalve consequent een gelijkgeschakelde a-religieuze, a-politieke, vrouw- en kindvriendelijke, aardige, op spullen azende consument ter identificatie. En dat doet ze niet weloverwogen of ideologisch, dat doet ze domweg. Ze doet het massaal, want ze is niet iemand, ze is ook geen groep of klasse, ze is een mechanisme.

Dat heeft op een door niemand bedoelde of voorziene manier gewerkt. (Behalve door de dominees, die hadden de mentaliteitsbeïnvloedende macht van de televisie al heel gauw in de smiezen – het is tenslotte hun bron van inkomsten – en verboden hun gemeenteleden om zo’n ‘duivels’ ding in huis te halen!) De kerken begonnen aan een onstuitbare leegloop; de zondige van Gods genade afhankelijke mens verdween door de achterdeur. Ook andere oude verbanden zoals politieke partijen, vakbonden, verenigingen liepen leeg, de mensen werden vrij en individualistisch.

Vrij ook in politieke zin: de gelijkschakelende werking die uitging van deze massa-beïnvloeding -waarop je niemand kunt aanspreken[5] – deed de oude regentenklasse verdwijnen. De kerken verloren hun aloude sponsors en boetten zo ook nog aan maatschappelijke status in. Persoonlijk heb ik dat, als atheïstisch geworden ex-priesterstudent, toch wel schrijnend gevonden. Ik genoot van het proces, maar identificeerde me met de bekleders van de geestelijke ambten, de toogafleggers, de uittreders: mijn soort mensen. (Maar u bent ook mijn soort mensen, hoor lezer(-es).)

Ook met standsverschillen kan de vrije markt niets. Vroeger keek de burger Jan met de Pet met de nek aan. Dat is nog steeds wel een beetje zo. Geen standsverschil maar nog wel verschil in opleiding en achtergrond; de burger (ik dus) zal zijn werkster en klusjesman, hoezeer hij voor zijn welbevinden ook van hen afhankelijk is, niet op zijn feestjes vragen want daar zouden zij ‘detoneren’. Maar de handel wil massaconsumptie en kan niets met de beperking tot de burger. Dus is Jan Modaal geworden en verburgerlijkt. En zo moet het ook gaan. De burger (ik dus) moet verdwijnen. It’s the economy, stupid.

Een historisch nieuwe situatie. Een vijfduizend jaar lange geschiedenis van godsdienstgestuurde en politioneel bewaakte klassenmaatschappijen met een kleine elite en een kansloze massa kwam in het Westen door de vrije markt aan zijn einde. Een heersende klasse kenmerkt zich immers altijd en overal door geheime politie, persbreidel en goelags. Dat kent de Westerse samenleving, als eerste in die vijfduizend jaar oude geschiedenis der mensheid (van geschiedenis spreken de geleerden vanaf de uitvinding van het schrift; de tijden daarvoor heten pre-historie), niet meer.

Wel een machtige economische elite, maar die wordt door een voldoende sterke democratie in bedwang gehouden. Dat aan die democratie, net als aan een huwelijk, voortdurend gewerkt moet worden en dat dat vandaag weer hard nodig is, is een andere zaak en daar gaan we ook wat aan doen. Het gaat nu om de vaststelling dat onze consumentenmaatschappij de eerste sinds vijfduizend jaar is die geen klassenmaatschappij meer is. Leve de vrije markt dus, laat die maar lekker globaliserend doorwerken, de moskeeën, synagogen en tempels leeg laten lopen en ook daar de mensen bevrijden uit hun keurslijf van ‘oude vormen en gedachten’. Ze worden er, net als wij, echt gelukkiger van. (Zie het geluksonderzoek van Ruut Veenhoven, Erasmus Univ.) En zeker als we nu het gat dat de vrije markt in onze gemeenschapsbeleving en zelfbeeldvorming slaat, gaan opvullen. Het marktmechanisme is een dom mechanisme, dus we zullen ons mensbeeld zelf moeten vormgeven.

een nieuw Heersend Verhaal

Hoe moet dat er uit gaan zien?

Het moet de menselijke natuur in kaart brengen. Het is het Verhaal van het onafzienbare en onherbergzame heelal waarin op één enkel planeetje, door een toevallig samenvallen van een groot aantal ideale omstandigheden, de heelalmaterie tot een ongekende complexiteit is geraakt. Het Verhaal vertelt de ontwikkeling van die complexiteit, van zichzelf reproducerende moleculen tot cellen, tot meercelligheid van plantaardig en dierlijk leven, via vissen, amfibieën en reptielen tot zoogdieren, tot apen. Kortom, het moet de wortels van ieders denken over zijn bestaan zo diep mogelijk laten reiken, zodat ieder als een stevige boom in het leven komt te staan.

En vooral natuurlijk ons eigen Verhaal: hoe we van apen tot mensen, van gewone dieren tot talige wezens geworden zijn, tot complexiteits-hoogtepunten van die verder in het heelal zo eenvoudige heelalmaterie.

Alle puzzelstukken van ons menselijk bestaan die de filosofen en de PI’s tot op de dag van vandaag bezighouden, kunnen met behulp van de menswetenschappen van vandaag tot een verhelderend plaatje van de menselijke natuur worden samengevoegd.

Het laat ‘het menszijn van iedere mens’ zien waarop de Universele Verklaring gebaseerd is. Het plaatje is als Heersend Verhaal geknipt voor een mondialiserende samenleving, herkenbaar voor iedere geïnteresseerde, van welke cultuur of denominatie ook. Een uiterst betrouwbaar plaatje: er wordt elke dag, overal ter wereld, op alle universiteiten en laboratoria en observatoria, aan gewerkt. Het verschaft onze jongeren het broodnodige gevoel van geworteld te zijn in het leven. Het biedt de islamjongeren een beter bij hun vrije markt-wereld passend mens- en wereldbeeld.

Het uiteindelijke Verhaal beslaat een boek, nog afgezien van de voetnoten. Ik kan alleen maar een ruwe schets geven hier en nu. Maar ik ben paraat voor nadere toelichting en onderbouwing.

ons beoogde Heersende Verhaal, (te) kort geschetst

Ons Verhaal begint 8 miljoen jaar geleden. Doordat het klimaat koeler en droger was geworden verdween op de plek waar onze vroegste voorouders leefden (Hoorn van Afrika) het voorouderlijke regenwoud waar ze als soort op waren toegesneden. We zijn afkomstig van een populatie chimpansee-achtigen die zich heeft weten aan te passen aan de savannen-omgeving die voor het verdwijnende regenwoud in de plaats kwam. De open bossen waar ze hun slaapnesten bleven vlechten, bevatten niet meer de vruchtbomen waarvan ze vanouds geleefd hadden. Ze moesten voor hun eten de open grasgebieden van de savanne op. Voor hen levensgevaarlijk terrein, niet vanwege de kuddes graseters maar vanwege de leeuwen, sabeltandtijgers, reuzenhyena’s en ander gespuis dat daar van leefde en dat ook heel graag zo’n trage mensaap te pakken nam.

Noodgedwongen hebben ze hun mensapelijke verdedigingsmechanisme: gooien met iets, ‘geprofessionaliseerd’. Zoals ze heel wat meer voorouderlijke vermogens en cultuuruitingen hebben ‘geprofessionaliseerd’, ze hebben maar weinig nieuw hoeven uit te vinden.

Eigenlijk hebben ze maar één ding nieuw uitgevonden: het namen geven aan de dingen.

Maar laat ik beginnen met het gooien. De ‘professionalisering’ ervan bestond er allereerst uit dat ze zich met stenen bewapenden: die doen zeer en je kunt er een voorraadje van bij je hebben. Dat dwong hen om de handen vrij te hebben voor het meedragen ervan. Dus om permanent tweebenig te worden. Heel uniek voor een zoogdier. Maar ze ontwikkelden meer unieke dingen.

Het dwong hen ook tot taakverdeling tussen de seksen. Vrouwen dragen baby’s en moeten eten verzamelen voor de kinderen en iedereen, dus kunnen ze niet ook nog eens stenen meedragen en gooien. Vrouwen en kinderen verzamelen dus het eten, de volwassen mannen doen niets anders dan met hun stenen paraat zorgen dat dit in veiligheid kan geschieden. Groepen die daar goed in waren deden het beter dan groepen die hierin achterbleven en zo selecteerden de vereiste gedragingen zich steeds verder uit. De hete middaguren en de nachten brachten ze door in de relatief veilige bossen waar het voedsel verdeeld werd.

Hiermee zijn het echter nog steeds hominiden: op twee benen lopende mensapen. Australopithe-cinen zoals de paleoantropologen ze noemen en ik kort dat af tot AP’s.

Eten genoeg op die savannen. Maar je moest wel weten wát, wáár en wannéér. De AP-vrouwen moesten heel wat meer weten en meer aan kennis kunnen doorgeven aan hun dochters dan hun voormoeders in het regenwoud. Dus zijn ze hun handen met die tien vingers ook gaan gebruiken om er de dingen die ze bedoelden, mee uit te beelden. Water, een bepaalde vrucht of plant, een bepaald voedseldier of roofdier, een bepaalde plek of omgevingsding, een handeling, noem het maar op. Namen voor de dingen! Om erover met elkaar van gedachten te kunnen wisselen. Twee weten meer dan één en een hele groep kan heel wat problemen aan. Als je maar kunt communiceren.

Het namen geven aan de dingen begon met niets. Het begon als een gewoonte in misschien maar één populatie. Als eigenaardigheid van misschien maar één vrouw. Maar haar groepsgenoten begrepen wat ze bedoelde, namen de een na de ander de gewoonte over, het verbeterde hun communicatie en de jonge meiden die zich bij hun levensparter binnen een andere groep voegden, namen deze bruikbare gewoonte mee en zo verbreidde die zich over de hele populatie. De groepen die in al deze dingen beter waren, floreerden. Ze hielden meer kinderen in leven dan groepen die er niets van bakten en die getalsmatig achterbleven en uitstierven.

Wij zijn afkomstig van de populatie die al deze vermogens optimaal perfectioneerde, en we noemen deze dus VOAPS (voorouder-AP’s). Want er zijn meer mensapensoorten zich gaan aanpassen aan het savannebestaan; de paleoantropologen vinden allerhande hominidenfossielen. Maar er hang geen labeltje aan, we weten niet of we dan met een voorouder te maken hebben of met een prooi van een voorouder! Maar een lijn moet er zijn, anders waren we er niet. Dus we praten verder over onze fictieve VOAPS.

Daarmee zijn het nog steeds gewoon AP’s die een soort van gebarentaal aan het ontwikkelen zijn, so what? Abnormale, maar nog steeds, dieren.

Maar nu komt het. Namen hebben voor de dingen dóet iets met een dier.

Het schept een mentale afstand tussen de benoemer en het benoemde. De VOAP-vrouw kon het over een sabeltandtijger of een slang hebben zonder dat zo’n dier ook maar in de buurt was. Ze kon het over een bepaalde plant hebben terwijl die op dat moment in het seizoen niet verkrijgbaar was.

Maar het geeft ook (een gevoel van) macht. Je grijpt de sabeltandtijger bij z’n lurven met de naam er- voor. Zoals de meester Danny(!!) bij z’n lurven grijpt ook al zit die drie meter verderop Samantha aan d’r vlecht te trekken. De dingen begrijpen moet je vooral heel letterlijk zien.

Het is ook een gevoelsmatige aantasting: bij veel stammen mag je iemand niet zomaar bij z’n naam noemen: aantasting van diens integriteit. Als je bij de Yoruba de naam van de tijger hardop uitspreekt, neemt hij je diezelfde avond nog te grazen. De Joden mochten hun god niet bij zijn naam noemen.

Er gebeurt iets met een diersoort die meer en meer zijn hele leefomgeving benoemt: die komt in een benoemde wereld te leven. Een wereld waarvan de soort los komt te staan, gevoelsmatig dan, mentaal, cognitief of hoe je het noemen wilt. Onze voorouders werden talige wezens, een fenomeen dat de natuur tot dan toe niet gekend had. Dit gevoel van afstand, van macht, heeft hen twee miljoen jaar geleden ook de instinctieve angst voor het vuur doen overwinnen. Ze zijn het gaan gebruiken, kregen er een veel uitgebreider en voedzamer voedselpakket door, werden groter van gestalte, de mannen werden jagers en ze verbreidden zich als homo erectus over Eurazië. Het heeft gemaakt dat wij, begonnen als een volstrekt onbespeurbaar ondersoortje chimpansee-achtigen, nu dé dominante zoogdiersoort zijn van de Aarde. Alle dieren, hoe vreeswekkend ook, zitten bij ons, talige wezens, in de dierentuin en nergens is het andersom.

Het noodgedwongen in hechte groepen foerageren vanwege die roofdieren heeft hen ook gedwongen, de sociale vermogens die ze als mensapen al ontwikkeld hadden – daar laten de onderzoekingen aan de chimpansees verrassende staaltjes van zien – te ‘professionaliseren’ door nóg socialer te worden. Groepen die het leefbaarst waren deden het beter dan aso-groepen en zo selecteerde de tijd ons tot de aardigste dieren die de natuur kent. Aardig … lthans voor de eigen groep of stam. Het is de beschaving geweest die ons dwong om ook andere groepen of stammen als mensen te zien en er aardig voor te durven zijn. We zitten vandaag nog volop in dit proces. Een nieuw en universeel Heersend Verhaal zal daar een grote steun bij zijn.

talige wezens

Omdat mensen tot talige wezens geworden zijn, hadden ze en hebben ze nog steeds een Ontstaansverhaal, een Heersend Verhaal nodig. Dat leg ik uit.

Tienduizenden namen voor tienduizenden dingen, dat is een onbeheersbare en onwerkbare chaos in je kop als je daar geen samenhang in hebt. Een logisch en consistent verhaal dat het begin van de dingen vertelt en waarin je eigen stam, dus je eigen persoon, zijn plaats heeft. Dat is het enige procédé dat samenhang schept en dat je vaste grond onder je denkvoeten kan geven. Dat hebben mensen dan ook altijd gehad: elke stam had zijn eigen Scheppingsverhaal.

Onze voorouders verbreidden zich over Eurazië. Dat verbreiden ging heel langzaam. Als een stam te groot werd, kreeg je spanningen en dan besloot een groepje vrouwen, kinderen en mannen om een nieuw gebied in gebruik te gaan nemen. Niet al te ver weg, want je bleef elkaar nodig hebben. Maar dat groepje eerste ‘kolonisten’ was wel de eerste groep mensen die in dat nieuwe stamgebied (nog ‘woest en ledig’, want nog onbenoemd) de dingen hun namen gaven. Voor talige wezens zijn de dingen er pas als en in zoverre ze er een naam voor hebben. Door de dingen aldaar te benoemen ‘riepen’ ze de dingen ‘in het bestaan’, schiepen ze de dingen. (“In den beginne was het Woord.”)

Voor hun nakomelingen waren zij, in het spraakgebruik als groep tot één figuur samengetrokken: de Grote Voorouder. (Hebben wij nog steeds een handje van, we spreken rustig over ‘de Mof’ of ‘de Jap’ of ‘de Amerikaan’, ‘de Fransman’.)

Het scheppingsverhaal vertelt hoe de Grote Voorouder in de Droomtijd het stamgebied was binnengekomen en op zijn weg alle belangrijke dingen (de vruchtbomen, de bergen en rivieren, de vissen en de moerassen, de kloven en de noem maar op) geschapen had. Veel van die belangrijke dingen werden ook belangrijke Figuren in het scheppingsverhaal. Dit Verhaal dansten/zongen ze bij elke gelegenheid. Ze hadden ook het gevoel dat ze al dansend/zingend hun stamwereld telkens opnieuw in leven riepen, schiepen, en dat die zou ophouden te bestaan als ze die niet langer zouden dansen/zingen. Alle plekken waar de Grote Voorouder (nooit een man of een vrouw en dat klopt, het was een groep) zijn sporen had achtergelaten. Bergen, bronnen, kloven, wouden etc. waren heilige plaatsen, mochten niet dan met de vereiste gebeden en schroom betreden worden.

Je begrijpt dat we met de figuur van de Grote Voorouder te maken hebben met het prototype van God. En dat we die geschapen hebben omdat we talige wezens geworden waren.

Belangrijke ‘scheppingen’ in het Scheppingsverhaal, belangrijke planten of dieren bijvoorbeeld, werden ook belangrijke Figuren in het Verhaal. Zoveel stammen, zoveel Grote Voorouderfiguren en andere Figuren. Daarbij maakten de mensen voor hun gevoel nog steeds deel uit van de dierenwereld waar ze van afhankelijk waren. Ze beschouwden zichzelf nog als afstammend van een bepaald dier. Ze kregen hun totemdier ook bij de initiatierituelen mee; dat werd hen even eigen als hun naam. Nog steeds zijn wij onze naam.

Vanaf de tijd dat steeds meer stammen overgingen van voedsel ‘scharrelen’ op voedsel telen, pasten hun scheppingsverhalen zich daaraan aan en de Grote Voorouder werd – doordat het zwaartepunt van de economie op de landbouw kwam te liggen, wat aanvankelijk vrouwenwerk was – De Grote Moeder. Hun stamtotems werden stamgoden. Ze vestigden zich in dorpen, en hun rituelen zowel als hun voedseloverschotten werden beheerd door de tempel. Gewijd aan hun stamgod, als speciale bemiddelaar bij de Grote Moeder.

Sinds vijfduizend jaar geleden zijn we meer en meer in klassenmaatschappijen komen te leven. De scheppingsverhalen van de afzonderlijke stammen moesten daarin plaats maken voor een eenheidsgodsdienst, een ‘Groot Verhaal’. Het proces van beschaving ging gepaard met oorlogen, slavernij en andere onmenselijkheden. Het houdt in: het onder dwang leren om leden van andere stammen die een andere taal spreken dan jij, toch als mensen net als jij te zien. De mythe van de Toren van Babel is er nog een overblijfsel van. Een smartelijk proces, maar het leverde wel een uitbreiding van het menselijk bewustzijn op: schrift, vormen van natuuronderzoek, uitwisseling en verbetering van technieken, verhoging van de landbouwopbrengsten, onderwijs en wetenschap, kortom, vooruitgang. Zo bezien zou de Bushkliek met zijn imperialistische bezetting van het olieparadijs Irak toch nog de handen in historie kunnen schoonwassen.

Maar ondanks een opeenvolging van wrede culturen is onze menselijke natuur onveranderd gebleven.

De vrije markt heeft ons, als eerste cultuur, van ons teneerdrukkende godsdienstige Grote Verhaal bevrijd. We leven voorlopig op een seculier eiland in een verder nog geheel religieuze wereld.

Maar ook consumenten blijven mensen. Dus we zijn nog steeds ‘ongeneeslijk religieus’, zoals Dorothee Sölle stelde (zonder het te kunnen uitleggen natuurlijk). Tienduizenden generaties lang je wereld dansend/zingend beleven laat zijn sporen na in onze wereldbeleving. Onze kindjes komen nog steeds ter wereld in de verwachting dat hun moeder een verhaal danst/zingt. Ze houden even op met huilen als mama neuriënd met ze rond deint: dan luisteren ze oplettend want dat ‘kennen’ ze ergens van. Onze wereld beleven in een gemeenschappelijk gedanst/gezongen scheppingsverhaal, dat zit de mensen als het religieuze gevoel in het bloed.

Er is geen klassensamenleving geweest die het zonder Heersend Verhaal heeft kunnen stellen. Het kon een godsdienstig Verhaal zijn, zoals het Christendom of de Islam. Maar het kon ook een nationalistisch of fascistisch etnisch of economistisch Groot Verhaal zijn. Maar geen heersende klasse heeft ooit zónder gekund, zelfs de Argentijnse dictatuur waarin papa Zorregieta tot de trawanten behoorde, had zijn Groot Verhaal “Het Proces van de Nationale Reorganisatie”. Ook de mannenmaat-schappij kon ook niet zonder dat verhaal dat God de vrouw schiep uit de rib van de man. Alle foute dingen moet je voor jezelf goedpraten met een ‘verhaal’ (je dronkenschap bijvoorbeeld: “op één been kun je niet staan”).

Mensen zijn talige wezens. Hun samenleving heeft voor hen alleen in een Verhaal samenhang en zin, hun bestaan alleen in een Verhaal grond en sociale bedding heeft. Dat is de menselijke natuur en dus is het ‘beetje dom’ dat de filosofen zo juichen om het einde der Grote Verhalen. Ja, de bevrijding van het onderdrukt worden door een heersende klasse middels een vrijheidsbeperkend communistisch of fascistisch Verhaal of een gelukbeperkend godsdienstig Verhaal is een zegen en die wensen we onze islamitische medemensen natuurlijk ook toe. Maar zónder Verhaal kunnen we niet goed samenleven. Dat wordt ook steeds duidelijker. Als in je samenleving geen Verhaal heerst (zoals een mode heerst bedoel ik), dat doel en richting van dat samenleven aangeeft, heb je ook niet het gevoel dat je buiten je familie- en vriendenkring wat met elkaar te maken hebt. Dan gaat ieder maar zijn eigen doelen nastreven.

Ook voor onze jongeren is het geen pretje, hun identiteit en hun bestaansworteling te moeten vinden zonder dat hun samenleving daar een Verhaal voor heeft, een Verhaal waarin alles past en zij zelf ook. Wij ouderen hebben nog wel een Verhaal meegekregen, het christelijke. Maar dat onderdrukkende, vrouw- en kindonvriendelijke Verhaal hebben we niet aan onze kinderen willen doorgeven. Niet wetend dat we hen daarmee ook vaste grond onder de voeten onthielden en ze veroordeelden om de ‘verloren generatie’ te worden. Trouwens, wie waren wij? In onze samenleving moet een Verhaal heersen. In je eentje heb je Nix te bieden, en dat boden we dan ook.

Als je niet weet hoe je geworden bent, heb je ook geen idee hoe je zelf bent en waar het met je naar toe moet. Het schrijnendst om te zien vond ik de Punks: hun wanhopig proberen zichzelf gestalte te geven. Schrijnend is ook hun motto: No Future. De hedendaagse literatuur laat die vergeefse worsteling om vaste grond en worteling in het leven te vinden, veelvormig zien.

Wie zijn herkomst niet kent, kan ook zijn heden niet begrijpen en geen toekomst zien. Dat geldt voor elke mens, maar ook voor een samenleving.

Het hoéft helemaal niet, dat samenleven zonder Verhaal. Ik heb nu nog maar een paar dingen in vogelvlucht laten zien, maar er is veel meer te vertellen en begrijpelijk te maken. Onze geneigdheid tot het goede; waarom we desalniettemin oorlog voeren en belachelijk omgaan met onze vrouwen en kinderen; en zo voort. Een clubje wetenschapsschrijvers zou, tenminste wanneer ik daar ook deel van zou mogen uitmaken, binnen een jaar een Verhaal voor elkaar kunnen hebben dat in de bestaande behoefte voorziet. Het hoeft namelijk niet perfect te zijn: dat heeft geen enkel Scheppingsverhaal ooit hoeven zijn om toch zijn bindende werk te kunnen doen. Bovendien steunt het op de enige echte waarheid die er voor mensen is weggelegd: één waar voortdurend aan gewerkt blijft worden. Het Verhaal komt immers nooit af, omdat de wetenschappelijke onderzoekers over de hele wereld maar door blijven gaan. De echte waarheid blijft altijd onderweg, dus het gaat een nimmer eindigend project worden. Elk jaar een supplement met de meest recente inzichten, elke vijf jaar een bijgewerkte hoofdtekst. Zoiets als het postcodeboek.

Een Nieuw Scheppingsverhaal. Maar nu één dat geldt voor elke mens die er bestaat, van welk ras of welke cultuur of gezindte dan ook. Of iemand dat zelf zo wil zien is een tweede, daar is zij/hij uiteraard vrij in. Het gaal om de mensen met Nix, die een IETS willen voor hun leven. Het gaat om aan samenleving met IETS.

Een universeel Scheppingsverhaal is ook de globaliserende vrije markt waardig. Het haakt aan bij het eerste universele document dat de mensheid tot stand heeft weten te brengen: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Ook dat is gebaseerd op het menszijn van iedere mens. Een enorme prestatie voor 1948, om God er buiten te laten: de macht van de kerken was nog onaangetast. Het bleef bij een uiterst summiere aanduiding, de nadere invulling van het begrip ‘menszijn’ was politiek maar ook wetenschappelijk nog niet haalbaar toen. Dat is het vandaag wel.

Het moet er vooral zijn voor onze overheden, dat ze weer doel en richting kunnen uitzetten, en duurzaamheidsmaatregelen en eerlijk-delen-beleid kunnen legitimeren. En voor de burger, dat hij zijn overheid weer ergens op kan aanspreken. Voor het onderwijs, dat het de kinderen weer IETS mee te geven heeft. Voor de programmamakers, dat ze over zinnige inhoud beschikken. Voor de jongeren, dat ze grond onder hun denkvoeten krijgen: het stelt ze in staat hun wortels tot in de oerknal door te denken! Voor de allochtone jongeren, dat ze een alternatief krijgen voor het niet bij de vrije markt passende islamverhaal. En als alternatief voor het creationistische verhaal van het opdringende christenfundamentalisme. Voor ons samenleven dat niet zonder IETS kan. Voor Europa, dat ook geen gemeenschap kan worden zonder Verhaal. Voor de filosofen, dat ze niet meer van die domme dingen zeggen over ‘de mens’.

mens2000@mens2000.nl

Een uitgebreidere (maar ook nog steeds een te korte) uiteenzetting van ons Verhaal vindt u in de tekst “De Geboorte van God” (50 blz)


[1] een Chief Executive Officer is de topmanager van een grote internationale onderneming; de CEO-cratie omvat niet alleen die topmanagers maar het hele amalgaam van insiders die genoeg wisten van het op handen zijnde knappen van de zeepbeleconomie rond de eeuwwisseling om hun aandelen en opties te gelde te maken: advocaten, interne en externe accountants, analisten, taxatie-instellingen, en de grote institutionele beleggers; het Amerikaanse zakenblad Fortune heeft berekend dat de ceo’s van 1.035 beursgenoteerde ondernemingen toen ruwweg 66 miljard dollar in hun zak hebben gestoken zonder er ook maar iets nuttigs voor gedaan te hebben

[2] daar gaat het boek De aap en de sushimeester van Frans de Waal (Contact, 2001) over

[3] overpopulatie is: teveel leefgroepen binnen een te klein foerageergebied; dan is elke aanleiding tot een overlevingsgevecht goed genoeg; de overleving van je groep is dan afhankelijk van het aantal vechtbekwame mannen; dus gaan de vrouwen gewelddadigheid van hun jongens en mannen als een goede eigenschap zien en dus aanmoedigen; dan stijgen de mannen als sekse in status en gaan, na miljoenen jaren ‘tweederangs-burgers’ te zijn geweest, zichzelf ineens superbelangrijk voelen

[4] daarom is een depressie zo erg: dat je dat niet (meer) kunt

[5] het kapitalisme is niemands uitvinding, het is een mechanisme; zelfs de CEO’s hebben er niets over te vertellen, ze draaien er in mee, net als u en ik; alleen hebben ze meer macht over ‘geld en goed’, en macht corrumpeert

Collectivisme

(laatste bewerking: 8 juli ’04)

De bezwaren tegen het op deze site geopperde denkbeeld van een Nieuw Groot Verhaal ter opvulling van de sinds de zestiger jaren ontstane ideologische en religieuze leegte komen, behalve uit de eerst-opkomende maar onterechte gedachte dat ik dat Nieuwe Grote Verhaal aan de mensen zou willen (doen) opleggen, voort uit een vaak niet besefte en derhalve onberedeneerde maar wel terechte afkeer van collectivisme.

Ik heb daarover wat wetenswaardige feiten bijeengegaard[1] en hopelijk kan ik – na het ‘opleg’-bezwaar in de FAQ geneutraliseerd te hebben – in dit stuk de dieperliggende collectivisme- bezwaren bezweren.

Collectivisme, het andere uiterste van individualisme, is een politiek ‘geloof’ dat het collectief, de gemeenschap, belangrijker is dan het individu. Als politieke filosofie stelt het de Staat boven de individuele burgers. Als economisch stelsel verklaart het alle productie-middelen tot gemeenschappelijk eigendom. Dat laatste werd in de eerste decennia van de vorige eeuw gerealiseerd in het communisme en nagestreefd in het socialisme. De collectivistische experimenten in fascistische en communistische vormen hebben miljoenen mensen de dood ingejaagd en het collectivisme zijn terechte kwalijke reuk bezorgd. Het spectaculaire falen van het Sowjet-systeem in de laatste decennia van die eeuw en de al even spectaculaire successen van de vrije markt hebben ten overvloede de zwakheid ervan benadrukt.

Het lullige is dat het collectivisme op zich is voortgekomen uit goede bedoelingen. Goed is – dat leg ik omstandiger uit in mijn tekst www.mens2000.nl/teksten/mensnatuur.html – wat in de lijn ligt van onze menselijke natuur. Maar goede bedoelingen tellen politiek-economisch niet, alleen de uitkomsten tellen, en terecht. Voorlopig bejubel ik de vrije markt, omdat ik daardoor – en nergens anders door – dit soort dingen kan denken en schrijven en publiceren.

Maar in de borst van onze menselijke natuur huizen twee zielen: de ikke-ikke-ikke-neiging en de gemeenschapszin. In voortdurende tweestrijd gewikkeld en, als ’t goed is, elkaar in evenwicht houdend. Egoïsme – altruïsme. In godsdienstige en anderszins religieuze mythen en leerschriften figureren de twee zielen in het Kwade en het Goede en derzelfs personificaties.

Dus moeten wij onze gewaardeerde vrije markt wel in de klauwen zien te krijgen, haar als een sterk maar blind paard van teugels voorzien. Of liever nog die andere metafoor: ze (‘markt’=vr.) is een Titanic waar we met z’n allen op zitten en die met het medium televisie een voortstuwing op atoomkracht heeft gekregen … maar met niemand op de brug. En er doemen vervaarlijke ijsbergen op …

Collectivisme spruit voort uit goede bedoelingen: het grijpt terug op een oeroude manier van samenleven. Individualisme was binnen de hechte groepen van H. erectus-voorouders, neandertaler-voorouders en ­anatomisch-moderne-mens-voorouders een totaal onbekend fenomeen. Je maakte onlosmakelijk deel uit van een bepaalde leefgroep, en die maakte deel uit van een stam. Je identiteit viel daar volledig mee samen, je ambitie ging niet verder dan een goed stamlid te zijn en daar hield het wat je gevoel van individualiteit betreft mee op. Collectivisme-avant-le mot.

En dat is zo gebleven. Zelfs in de christelijke middeleeuwen en de hedendaagse islam heerste en heerst het collectivisme nog volop. Pas toen de markt van de westerse landen vrij werd, ging daar het individualisme heersen.

Individualisme deed zich als menselijk fenomeen pas voor het eerst voor bij sommige individuen in klassenmaatschappijen. Despoten verhieven zichzelf boven de rest van de groep; maar werden doordat ze het contact met hun medemensen uit paranoia doorsneden, binnen de kortste keren gek: gingen steeds gekkere dingen doen en werden tenslotte in een paleissamenzwering vermoord. Hun trawanten werden tot edellieden en die kregen ook wat van dat individualisme mee. Gingen ook gekke dingen doen, alleen wat minder erg en ze waren met meer en hielden zich met veel geweld en met religieuze trucages overeind.

De ultieme religieuze trucage van de despotische klassen tussen 600 vóór AD en 600 ná AD zijn de monotheïstische godsdiensten. Die hebben aan het ontstaan van het individualisme ook een steentje bijgedragen door het devote individu zich te laten isoleren van de medemensen en het zich denkbeeldig te laten verbinden met de Allerhoogste god. Maar de functie ervan is toch groepsbinding en de godsdienstige beleving ervan vooral een groepsgebeuren. Weliswaar binnen de eigen geloofsgroep en in stille dan wel openlijke vijandschap met de on- of andersgelovigen. Voor die laatsten zijn de monotheïstische godsdiensten echt eng. Voor de gelovigen zijn andersgelovigen namelijk geen medemensen maar heidenen[2]. Het geloof in ‘de ene, ware God’ plaatst een beslagen raam tussen de gelovige en de wereld, en het hangt er maar van af wat er door schriftgeleerden op geschreven wordt.

De echte individualistische godsbeleving blijft beperkt tot gnostische sekten, kluizenaars, pilaarheiligen en andere godsdienstwaanzinnigen.

Het heeft tot in de tijden der Verlichting geduurd eer bepaalde boekengeleerden zich op zichzelf – dus niet op een denkbeeldige godsfiguur – teruggeworpen konden voelen zonder krankzinnig te worden. Omdat ze zich, bij hun gewaagde schrijfwerk, verbonden voelden met de auteurs van de niet-godsdienstige boeken welke ze bestudeerd hadden en die ook gewone mensen waren als zijzelf. Door de uitvinding van de boekdrukkunst verspreidden de vrije gedachten zich onder geletterden. Het echte individualisme – niet het godsdienstwaanzinnige – bleef zodoende een Westers menselijk fenomeen: de Verlichte geletterdheid (d.i. de deelname aan geleerde, niet-godsdienstige boeken) bestond toen alleen nog in Europa. De vrije gedachten resulteerden daar in ontdekkingen en uitvindingen, ontdekkingsreizen, omwenteling van agrarische productie naar industriële, dus van landeigendom naar die van productiemiddelen: de Franse Revolutie.

De doorbraak van de vrije markt door de verbreiding van de televisie – iedereen, en vooral de gewone man, kreeg televisie in huis – heeft in de Westerse landen het individualisme tot een ‘volksziekte’ gemaakt. Televisiekijken doet namelijk ieder voor zich. Alle pogingen om het toch nog een beetje groeps- of gezins- of partnergebeuren te laten zijn, ten spijt. Op jezelf teruggeworpen maar toch niet gek wordend, omdat je je verbonden voelt met mensen die je daar schijnbaar echt verbeeld ziet én in de wetenschap dat miljoenen andere kijkers hetzelfde beleven.

Collectivisme als gemeenschapsgevoel is, als gezegd, oeroud. Geboren tegelijk met de ontstaande mensheid, of misschien zelfs met het fenomeen ‘groepsdieren’ in de natuur.

Het gemeenschapsgevoel maakt derhalve deel uit van de menselijke natuur.

De monotheïstische godsdiensten als christendom en islam zijn nog steeds volop collectivistisch: ze projecteren het leven van het individu op een hoger doel: het hiernamaals. Welke weg hebben de Europeanen bewandeld om zich los te maken uit de individuele beklemming van het collectief waar onze moslims nog mee te kampen hebben?

In Europa was de despoot in voortdurende worsteling met tamelijk zelfstandige landheren en beschikte niet over een staand leger. Voor zijn krijgstochten was hij afhankelijk van de kooplieden en de steden. Het langzaam aan macht winnen van de tamelijk vrije kooplieden-klasse, van de markt dus, heeft het starre godsdienstige denken bij ons doorbroken en Verlichte ideeën bij de geleerden en intellectuelen van de 18e eeuw doen post vatten. Het is inherent aan de vrije markt dat zij ‘oude vormen en gedachten’ doet verdwijnen: ze is wezenlijk progressief.

Als politieke denkrichting werd het collectivisme geboren in de tijd van de Romantiek. De Romantiek was in wezen een teleurstellingsbeweging. De Verlichting had verwachtingen gewekt onder de intellectuelen: die van de vrije mens die zelf over zijn lot kon beschikken. Maar de beginnende markt met haar industrialisatie van de tot dan toe kleinschalige handwerk-productie bracht vooralsnog vooral armoede op het platteland en grove uitbuiting en kinderarbeid in overbevolkte steden. Dat doet denkers terecht pijn en maakt conservatieve geesten nostalgisch. Doet hen verlangen naar de ‘onbedorven natuur’: niet bedorven door de industrialisatie. Hun reactionaire beweging is de cultuurgeschiedenis ingegaan als de Romantiek, de boom die naast de wetenschappelijke tak van het collectivisme ook literaire, schilderkunstige, muzikale en modieuze takken had.

(Natuurlijk, de Romantiek en het individualisme en het collectivisme en de hele rataplan speelt onder intellectuelen. De gewone man, Jan met de Pet en Tante Truus, leven hun kommervolle bestaan gewoon door, wat er ook allemaal moge spelen onder de elite. Maar we kunnen als maatschappij alleen reflecteren aan de hand van wat denkers en schrijvers aanreiken.)

Een van die nostalgische geesten was Jean Jacques Rousseau (1712–1778). Franse missionarissen in het latere Canada hadden melding gemaakt van indianengemeenschappen die geen ongelijkheid en armoede kenden. De oerstaat van de mensheid! Dus wat had de Verlichting dan helemaal opgeleverd aan menselijk geluk? “De mens werd vrij geboren, en overal ligt hij in ketenen geboeid!” hoonde hij. Hoe kunnen wij onze samenleving weer vrij maken? Dat dacht hij uit in zijn boek Du Contrat Social (1762). Daarin beschreef hij de staat als een collectief ‘lichaam’, als een ‘zedelijke persoonlijkheid’, waar wij burgers een ‘onscheidbaar deel’ van uitmaken. Dat staatslichaam behartigt de ‘collectieve wil’ en dient een absolute macht te krijgen over zijn leden. Individuen zijn niet in staat om zelf te bepalen wat goed voor hen is, dat moet de Staat doen. En wel bij monde van een ‘mythische’ wetgever, aan wiens bevelen de burger blindelings dient te gehoorzamen.

Aanvankelijk werd de buitenissige Rousseau door weinig denkers serieus genomen. Maar Robespierre, de voorman van de Jacobijnen, vond het gedachtegoed van Rousseau heel bruikbaar en werd de eerste ideologisch-geïnspireerde massamoordenaar (Parijs, april-juli 1794) van de moderne tijd. Rousseau was toen 16 jaar dood.

In de daaropvolgende eeuw vatte Rousseau’s collectivistische denkbeeld post bij de Romantische ‘Dichter und Denker’ van Pruisen. Zoals bij Fichte, hoogleraar filosofie van de beroemde universiteit van Berlijn. Die gaf aan Rousseau’s denkbeeld van de Staat als collectief lichaam waarvan het individu zich een ondergeschikt deel dient te achten (“Het individuele leven bestaat niet echt, aangezien het van zichzelf geen waarde heeft.”…), een racistische draai: “Alleen het Ras bestaat, en vertegenwoordigt het werkelijke leven.” Alle leven buiten het Ras was minderwaardig en ongelukkig. En het beste Ras was toevallig het zijne: de Duitsers waren namelijk het “Oervolk”, zo orakelde Fichte. De Leider van dit Volk was de verpersoonlijking van de Duitse natie en kon oordelen over en voor het volk.

Met deze theorie werden generaties Berlijnse studenten begeesterd. Temeer omdat Fichte’s opvolger Hegel hierop voort filosofeerde. Hegel ontwikkelde een mystieke variant van het collectivisme. Volgens hem is er in de geschiedenis een Wereldgeest actief. De staat die op dat moment die Geest het best belichaamt, is dan de Wereldhistorische Natie en heeft het recht en zelfs de plicht om de zwakkere naties aan zich te onderwerpen, desnoods met militaire middelen. (Nog maar een geluk dat Bush niets leest.) Vroeger in de geschiedenis was dat het Romeinse Rijk, en ook de Grote Napoleon was even de Grote Leider, maar nu was (dat verzín je toch niet) Pruisen de Wereldhistorische Natie. De Berlijnse studenten waren niet meer te houden.

Deze blauwdruk van de ideale samenleving verbreidde zich niet alleen over Pruisen maar over de hele intellectuele wereld van de 19e eeuw. Het denken van Marx en Engels was doordrenkt van de collectivistische idee. Hitler schreef in Mein Kampf (1923): “Het is noodzakelijk dat het individu leert beseffen dat zijn eigen ik van geen enkel belang is in vergelijking tot het bestaan van zijn natie.” “Het individu moet zich opofferen aan het collectief”. Een bekende Nazi-slogan luidde: “Du bist nichts, dein Volk ist alles”. Mussolini’s motto was: “Alles binnen de Staat, niets buiten de Staat, niets tegen de Staat”. Als er ooit sprake was van de ‘geest van de tijd’ dan was het toen wel. Die geest was het collectivisme. Toen Hitler, als een Pim Fortuyn-avant-le-dâte[3], kwam spreken op de universiteit van Berlijn, zat de zaal niet alleen afgeladen vol maar er zat ook een groot aantal professoren prominent vooraan.

Samenvattend:

In de 18e eeuw was het Verlichte individualisme nog toonaangevend onder de denkers. De Verlichte staatsopvatting dichtte de staat een dienende functie toe: het beschermen van de rechten van het vrije individu. De opvatting van de Amerikaanse Founding Fathers bijvoorbeeld.

In de 19e eeuw moest deze opvatting haar dominante plaats afstaan aan waar de Dichter und Denker van het hegemonistische Pruisen de geesten rijp voor had gemaakt. In de collectivistische staatsopvatting hing het voortbestaan van het lichaam der Natie af van de dienstbaarheid en de opofferingsgezindheid van de ledematen. Het hoogste levensdoel van elk individu was, zijn krachten in dienst te stellen van het collectief, belichaamd in de Staat, de Natie en het Ras, en er desgewenst zijn leven voor te geven. “Wollt ihr denn ewig leben?!! bulderde een Nazi-generaal zijn manschappen toe.

Het collectivisme – het idee dat het individu ondergeschikt is aan het collectief en dat de identiteit van een individu wordt bepaald door de groep waartoe hij behoort – was in de eerste helft van de twintigste eeuw het universele politieke geloof. Ook in landen als Groot-Brittanië en de Verenigde Staten. Allemaal gebaseerd op het denkwerk van Rousseau, Hegel, Fichte en geestverwanten.

Het is dit geloof dat in de eerste helft van de 20e eeuw de wereld veroverde en uitmondde in de massamoord op de koelakken en de Oekraïners, in die op de joden en in nog tal van andere genociden. De collectivistische idee kan makkelijk op honderd miljoen doden worden ingeschat.

Van dit geloof nu hebben in de tweede helft van de 20e eeuw de postmoderne filosofen terecht afstand genomen. Maar in hun onbekendheid met de menselijke natuur hebben zij met het badwater (de Grote Verhalen) ook het kind (het voor elke samenleving onmisbare gedeelde Ontstaansverhaal) uit hun denkraam gekieperd.

Dat de 19e-eeuwse filosofen in het noodlottige collectivisme zijn gaan geloven komt, behalve door de schrijnende taferelen die de beginnende industrialisering met zich meebracht, door het heersende pessimistische mensbeeld. De mens als van nature ten kwade geneigd, het mensbeeld van de klassieke filosofen. En dat van de kerk: de mens als nietswaardig en van Gods genade afhankelijk wezen. Onze postmoderne filosofen zijn op dit stuk nog geen meter gevorderd, en vandaar dat zij ons weinig te bieden hebben. Het hier gehanteerde en in mijn tekst over “De menselijke natuur” gepresenteerde mensbeeld is optimistisch. En – in tegenstelling tot het pessimistische van de filosofie – op de menswetenschappen gebaseerd.

Maar het postmodernisme-tij begint te keren en er wordt voorzichtig gezocht naar de middenweg tussen Kwaad en Goed, naar het evenwicht tussen de twee zielen in de borst der mensheid, naar die tussen individualisme en collectivisme. “De tegenstelling tussen individu en collectief is vals en populistisch”, zo schrijft Flip Vuijsje, publicist (gemakkelijk te verwarren met Herman Vuijsje, publicist, maar niet de auteur van het Vrij Nederland-essay waaruit ik nu citeer[4]), “alleen in een samenleving van autonome individuen kan zoiets bestaan als echte gemeenschapszin”. Hij wijst op het autoritaire, van bovenaf opgelegde collectivisme van het voormalige Oostblok, dat “de burgers geen andere keus liet dan een cynische, illusieloze, noodgedwongen ‘asociale’ overlevingsstrategie van ieder voor zich”. In de Noord-Europese staten waar de vrije markt heerst, en met torenhoge belastingen een beschaafde verzorgingsstaat wordt overeind gehouden, zijn de burgers de gelukkigste van de wereld. Niet in de laatste plaats door de individuele vrijheid ook voor de vrouwen.

De vrije markt heeft ons ook een stap voorwaarts doen maken op de lange weg van de mensheid naar beschaving. Moet ik eerst uitleggen wat beschaving inhoudt. En daarvoor moet ik echt even terug in de mensengeschiedenis.

Mensen zijn van oorsprong zeer sociale groepsdieren. Maar dat aardig zijn tegen elkaar betrof alleen de leden van de eigen leefgroep. Andere groepen vormden een potentiële bedreiging: van één jacht- en verzamelgebied kan slechts één leefgroep leven.

Toen 13.000 jaar geleden de jager-verzamelaargroepen in Eurazië de beschikking hadden gekregen over pijlenboog en de wolf tot jachtkameraad hadden gedomesticeerd en de aantallen leefgroepen in veel streken groeiden als kool, legden de grote prooidieren in duizend jaar tijd het loodje[5]. Vanaf toen werden steeds meer leefgroepen parttime-tuinbouwers en groeide in veel streken in Eurazië het aantal shabono’s (tijdelijke gemeenschappelijke behuizingen van semi-nomadische tuinbouwers) tot aan het verzadigingspunt. Vreemdelingenwantrouwen werd nu tot vreemdelingenhaat en de eerste stammenvetes braken uit.

Oorlog maakt mannen belangrijk Tot dan toe was de vrouwelijke sekse altijd de dominante geweest bij mensen. Nu gingen de mannen zich als de belangrijkste sekse beschouwen, de stamrituelen vermannelijken en hun onzekerheid overschreeuwen door het onderdrukken van hun vrouwen. Dus ook binnen de leefgroepen ging de aardigheid er af, zeker wat de houding van de mannen ten opzichte van hun vrouwen betreft en vooral daar waar stammenvetes heersten.

In streken waar geen stammenvetes en machisme heersten en waar wel granen en andere lang houdbare gewassen voorkwamen, verschenen de eerste landbouwsters, die bij hun akkers bleven wonen, in permanente dorpen. De op de gewassen af komende geiten en schapen werden gedomesticeerd, dus werden ze ook de eerste veeteelsters. (Pas later, toen het oerrund gedomesticeerd was en de door ossen getrokken de ploeg was uitgevonden, werd de landbouw ook mannenwerk.) In die vroege dorpen waren de vrouwen nog steeds de dominante sekse en hun gemeenschappen werden gekenmerkt door vredigheid en een overvloed aan vruchtbaarheidsrituelen en –godinnen. In Europa was dat nog tot plm. 3000 vAD[6].

Totdat in bepaalde regionen – ik denk aan Mesopotamië maar zo ging het geleidelijk overal – het aantal boerendorpen te groot werd en ze met elkaar in de clinch raakten over waterrechten en landbouwgronden. De hoofdman-aanvoerders werden nu belangrijker dan de (vrouwelijke) sjamanen, de oorlogsbuit ging een steeds belangrijkere rol spelen en het privé-bezit deed zijn intrede. Toen was ook daar de aardigheid er al gauw af en het zou alleen van kwaad tot erger worden. Sommige hoofdman-aanvoerders werden tot krijgsheren, die hun trawanten met steeds nieuwe en verdere rooftochten op ‘vreemde’ dorpen tevreden moesten stellen. De ergste wreedheden werden normaal omdat het toch maar ‘vreemden’ waren, tegen wie dus alles geoorloofd was[7]. Overwinnende dorpen groeiden uit tot steden en de opgekomen handel (met name handelsbelangen) speelde zijn rol mee. Despoten stichtten hun eerste rijken en lieten hun steeds hogere koningsgraven oprichten. Ze werden koningen en hun trawanten de adel, de elite. En nu komt dan eindelijk de beschaving. Let op.

Elke stam had haar eigen goden, zang/dansen en rituelen, al vanaf de vroegste tijden. Nu werden ze overwonnen en onderworpen door de goden van de overwinnende stam. Die waren dus superieur gebleken en met harde hand werden de dorpelingen gedwongen, hun eigen oeroude tradities vaarwel te zeggen en de taal en de tradities van de overwinnaars aan te nemen. Dat was uiterst smartelijk, maar hun kinderen hadden er al wat minder moeite mee en hun kleinkinderen wisten niet meer beter. De boeren werden gedwongen tewerkgesteld aan de bouwwerken van de despoot, samen met andere stammen: vreemdelingen, anderstaligen! Hoe moeizaam dat samenwerken was, daar is het verhaal van de toren van Babel nog een bewijs van. Zo begon de beschaving: het leren om andere stammen als medemensen te zien, de gelijken van jouw stam. Onder dwang dus, en moeizaam, omdat je afscheid moet nemen van je oeroude tradities. Zeker, het beschavingsproces heeft ook schrift, administratie, onderwijs en wetenschappen als astronomie en filosofie opgeleverd. Wij zijn die dingen zelfs als hoofdbestanddelen van het begrip ‘beschaving’ gaan zien; maar eigenlijk zijn dat slechts de voordelen van een menselijke ramp. Beschaving is een smartelijk proces.

Dat geldt niet minder voor volgende stap: de monotheïstische godsdiensten. Ze schakelden de vereerders van de talloze (meestal vrouwelijke) goden gelijk tot aanbidders van één mannelijke God. Als ‘doekje voor het bloeden’ van de gelijkgeschakelde mannen kregen ze hun vrouwen als privé-slavinnen toegewezen en werden de vrouwen uit alle centra van de macht gestoten. De definitieve overwinning van het machisme.

Hoe wrang ook, het monotheïsme bracht een verdere gelijkschakeling en unificering van de mensen, verdere doorbreking van hun loyaliteit aan de eigen god(inn)en, dus de eigen stam. De vreemdelingenhaat speelt zich dan alleen nog af tussen de verschillende godsdiensten. Én hun sekten en afsplitsingen … tja, het gaat altijd twee stappen voorwaarts-één stap terug in het menselijke bedrijf.

Bij de stichting van de islam, de laatste der monotheïstische godsdiensten, was dat unificerende doel onomwonden te zien. Alleen de bovenlaag hoefde zich maar te bekeren: het ging om de vrijheid van de handel. En die bloeide op als nooit tevoren en daarmee de kunsten en de wetenschappen. Helaas stopte die ontwikkeling, de motor van de welvaart viel bij hen stil en toen kon het christelijke westen op stoom komen. Daar stopte de motor niet – het is allemaal niemands schuld of verdienste en het soort godsdienst heeft er ook niks mee te maken, het is een samenspel van min of meer toevallige factoren. Het accent op de maatschappelijke productie verschoof van de landbouw op handel en nijverheid. Ontdekkingen en onderzoeken maakten de geesten steeds vrijer van het godsdienstige denken. De productie werd geïndustrialiseerd. De trein stoomde door (sorry, ik gooi wat metaforen door elkaar) tot het Westen de vrije markt-situatie met haar democratie bereikte. Deze ruimt nu ook de monotheïstische godsdiensten, het laatste bastion van de vreemdelingenangst tussen de verschillende mensengroeperingen, op. Een smartelijk mechanisme, dat heftige en beangstigende reacties van fundamentalistische fracties oproept: monotheïsme maakt de mensen heel eng voor elkaar en zelfs voor zichzelf!

Maar hopelijk bereikt de trein zonder al te veel schade een keer het station van de wereldregering en de wereldvrede, het toppunt van beschaving.

De ontwikkeling en groei van onze menselijkheid zit ‘m in het steeds beter begrijpen de dingen, inclusief onszelf. Maar we hebben nog een lange weg te gaan. De vrije markt is een belangrijke motor hiertoe. Ook van unificering en intermenselijke herkenbaarheid. Alle Menschen werden Brüder. Maar doordat ze niet in een gemeenschappelijk Ontstaansverhaal voorziet en onze filosofen het in deze ook laten afweten, loopt haar beschavingswerk niet goed. De Amerikaanse socioloog Richard Sennett, werkzaam bij de London School of Economics, zet in zijn recente boek The Corrosion of Character (vert. De flexibele mens) uiteen dat het in de huidige economie alleen om korte-termijn-doelen gaat. Daardoor verdwijnen de lange-termijn-doelen uit het oog, maar doordat de bedrijven en andere instellingen voortdurend uiteenvallen en weer opnieuw maar anders in elkaar worden gezet, verdwijnt ook de trouw en de betrokkenheid van de werkenden. En daarmee ook een stukje identiteitsopbouw. En onderlinge betrokkenheid. Het op de korte termijn gerichte kapitalisme doordrenkt de hele samenleving. Kortom: karaktercorrosie. “Hoe kan een menselijk wezen zijn levensgeschiedenis als een doorlopend verhaal beleven in een samenleving die slechts episoden en fragmenten kent?” En: “Wat ontbreekt is een verhaal met een voorgeschiedenis en een perspectief op hoe het verder moet; een verhaal dat het individu de voorwaartse beweging van de tijd laat zien.”

Wat dit aspect betreft is de huidige Verhaalloze vrije markt-samenleving nog geen grote vooruitgang vergeleken bij de geborgenheid van de collectivistische en godsdienstige despotieën. Hirsi Ali, in Vrij Nederland 15 mei ’04 vertellend over haar jeugd in Somalië, noemt als de prettige kant ervan: het erbij horen. “Ik heb nooit aan mijn identiteit getwijfeld. Ik ben Ayaan, de dochter van Hirsi. Ik ben van de clan van Osman Mahamoud. Ik weet waar mijn vader en moeder zijn geboren, mijn identiteit ligt vast. Dat is prachtig. De leefregels van de islam geven zekerheid. Je kent geen twijfel, je hoeft niet te wroeten in je geweten.” Maar ze ontvluchtte de voor een intelligente jonge vrouw frustrerende stilstand en achterlijkheid en zou echt niet meer terug willen in deze beklemmende geborgenheid.

De vrije markt maakt een mens stellig gelukkiger. Dat de burgers zonder een gedeeld ideologisch perspectief “gedesoriënteerd zijn en weinig andere keus hebben dan ‘shoppen’, consumeren en naar televisieprogramma’s van commerciële omroepen kijken”, zoals Flip Vuijsje het zegt, is geen onontkoombaar noodlot. Met een Nieuw Groot Verhaal dat weer een gedeeld ideologisch perspectief schetst, wordt de vrije markt-mens nog gelukkiger.

Het moge – ik steek ten besluite nogmaals de loftrompet op de historische en bevrijdende werking van de vrije markt – duidelijk zijn dat het voorgestelde project voor een Gedeeld Ontstaansverhaal voor onze verhaalloos geworden Westerse samenleving geheel van collectivistisch smetten vrij is. Het gelooft in het individu; twee weten meer dan een en samen kunnen we alle problemen aan. En we zullen samen moeten zien te overleven op dit kleine planeetje in dat hele grote barre heelal. Persoonsgebonden macht corrumpeert en moet dus gemeden worden als de pest: heeft al doden en verdriet genoeg gekost. Het gaat om geluk. Echt geluk is gedeeld geluk.

Het gaat ook om goed: om onze menselijke natuur, het vervolgen van het door onze vroegste voorouders ingeslagen pad waarvan geen weg terug is.

reacties: info@mens2000.nl


[1] vooral van het internet; weinig bruikbare sites, voornamelijk ‘buitenlandse’, maar door de grote hoeveelheid toch genoeg; ik noem er één met ere: het stuk van Karel Beckman met de wat misleidende titel “Waren de nazi’s kosmonauten?” , www.libertarian.nl/NL/archives/000825.php

[2] ‘heidenen’ is een begrip dat de voorgaande polytheïstische geloven nimmer gekend hebben, zoals Jonathan Kirsch in God against the gods (New York, 2004) uiteenzet; die kenden een hoge graad van verdraagzaamheid. De monotheïstische godsdiensten daarentegen lenen zich uitstekend voor de meest wrede godsdienstoorlogen zoals de Europese geschiedenis én de islamitische jihad laten zien. Monotheïsme en oorlog horen, alle vrome retoriek ten spijt, bij elkaar

[3] sorry, Pim, ik weet heus wel dat je geen racist of nazi was

[4] Vrij Nederland 15 mei ’04 “We wij-en het liefst ieder voor zich. Gemeenschapszin kan niet zonder individualisme.”

[5] www.geo.uu.nl/geonieuws/nieuws-50.htm

[6] Marija Gimbutas – The Language of the Goddess (London, 1998)

[7] en het krijgsbedrijf verruwt en ontmenselijkt al snel, zoals pas nog Abu Ghraib weer liet zien

Religion vs Monotheism

Frans Couwenbergh

(update 3 jan.06)

This dialogue is a daydream. First: I always dream of finding somebody

else like me. Second: I live in a nice Dutch cottage in an agrarian environment.

Lately, in my daily walk, I met a contemporary. (I caught him up, I’m 72 years old,

so always in a hurry: much to do!) We walked together, talking about Muslim extremism.

Because it is my ‘life-work’ in my decrepit age, I told him what I knew. He appeared to be interested

like me and I invited him to pursue our talk in my house: he had to wait for his wife who was for foot-care at my neighbours.

The talk was about monotheism.

I said: this is something else than religion.

What is the difference?

In brief: humans are religious perhaps already 2 millions of years long. Monotheism, the worship of the ‘One and Only True God’, dates from 622 before till 650 after the beginning of our era.

So God worship is a casual cultural phenomenon that has to be learned. Religious feeling is something all humans are born with; is part of human nature.

Huh?? Human nature? But that’s something bad! When philosophers talk about human nature, it is always in the negative!

Philosophers have – sorry – poor scientific knowledge about human nature. Prejudices or notions of ancient philosophers enough. But we can know better today. I’ll try to describe human nature also in short for you.

Human nature is the innate human behaviour with roots from three pasts: 1. the past of every life-form dating from 3.9 billion years ago; 2. the past of being a social mammal (like elephants, dolphins and apes) dating from 20 million years ago (mya) and 3. the past of our ancestors, dating from 6 mya.

ad 1. The life of every life-form is the struggle of getting as much energy out of the environment as possible for staying alive and for procreation. In concurrence with other life-forms who live from the same sources. This is the self-instinct.

ad 2. In group animals like apes rages the same struggle of getting as much energy out of the environment, but now also as a group. Social mamals can realize their aims for staying alive and for procreation better by living in a group and struggling together. This requires that each member delivers a part of his selfish instinct up for the sake of the group harmony. The more harmonious the group, the better for each of its members.

So social animals (included humans) feel two conflicting inner drives: the selfish and the social. To handle these conflicting drives, individuals learn social behaviour in youth. (Included humans again: our toddlers in the nursery aren’t that social beings yet!) But not from bottom up: they are born with the social instinct. They only learn to handle it conform the culture they are born in.

ad 3. Our early ancestors perfected this social behaviour, like they perfected (‘professionalised’) some more ape skills and facilities (going on feet, throwing things, gesturing, etc.) under pressure of the new conditions they were fallen in. The only new attaint facility is names for the things, or linguisticness. In our symbolic communication the conflicting innate drives are named, as ‘good’ (social) and ‘bad’ (selfish).

To explain ‘ad 3’ I have to explain linguisticness. But also for explaining religious feeling and monotheism. To make clear all these things I have to reveal you our human origin story…

OK. You have a nice place here! And I have to wait anyhow. So go on!

our origin story

(Keep in mind that the detailed telling of our story requires a book. What here follows is an abstract)

Adam and Eve, I suppose?

No, that is a story of believers who have no scientific knowledge of our past. Each tribe had and has his own stories. Adam and Eve is a Middle East tribal story that in more recent times became the creation story of the Holy Books of three monotheistic religions. What you get here is a scientifically based story. That you have not to believe but to control. Listen.

Till eight million years ago (8 mya, I prefer abbreviations) humans were apes; a kind of chimpanzees. Normal animals, like all other animals in nature.

Since 8 mya climatically cooling began to do them out of their ancestral rain forest. The choice was between dying out or adapting to the new conditions: a savannah environment.

We descent from a population that succeeded in the essential adaptations, like going on their feet to carry things (particularly stones for defending against predators) and division of labour between the sexes (women and children gathered food and men cared for safety with their stones).

They ‘lived’ and slept in the woods where every evening each individual braided his nest high in a tree (sleeping platforms; children slept with their mother on her platform). But they foraged, in a closed group, on the dangerous savannah.

That’s common sense in archaeology, isn’t it? I’m interested in our past also. When you get older, your interest in history grows, oddly enough!

Indeed: common sense so far. But not so common is the notion that our ancestors became a real new kind of animals by developing names for the things.

Names for the things … much more kinds of animals have their specific communication!

Every kind of social animals has his own means of communication, but no other kind developed names for the things. A totally new phenomenon in the history of nature: creatures that can communicate about something absent! For example about a predator on a far place, a nourishment in a coming season, a possible danger.

In first instance it was a female solution in urgent need of better communication in this far more complicated foraging situation.

What fossil is an ancestral fossil, do you think?

We descent from a population that succeeded the essential adaptations to become human. But more kinds of apes succeeded to adapt to savannah conditions. More kinds of hominids too. All those kinds died out. I think with a little help of our ancestors.

All australopithecene fossils found till now can be put together on a sizable billiard table. But I doubt if there is one ancestral fossil between them. They have been found without a label, have they?

Forget this fossils. (However, each new found makes my day!) We reconstruct behaviours with the information of much more sciences than palaeontology or archaeology alone.

Linguisticness or names for the things don’t fossilise. That’s why palaeontologists or archaeologists know nothing of linguisticness.

How do you know about linguisticness then?

Because I’m not a scientist. A scientist is limited to his discipline. When she or he is sneaking in an other discipline, the scientists there growl or even bite! A scientist is busy enough in his own niche of his discipline anyhow and doesn’t feel himself competent for the whole story

What is your competence then?

I’m a portraitist! …………. ……..

No-no-no! Sit down, keep quiet! I did academic study. I am a Ph.D. I’m reconstructing our past since I, as an adolescent, decided for myself that there is no such thing as a God. By the way: do you want a beer?

OK. Nice place here! Your paintings, all over here?

Of course! I have to make my living myself.

Your paintings are competent anyhow! Your grandchildren?

Three of them. The youngest is on that painting over there, on her mothers lap.

Your daughter? Nice young woman!

Her mother was a goddess!

Isn’t she nice now anymore?

I’m no young god even! How old are you?

Oh, a young grandpa like you! But how did you learn to paint when you are a Ph.D.? Autodidact for the most. But in more then fifty years practice … like my origins reconstruction …

OK. I trust you. I have little to choose anyhow!

…. and I told you before: you have to control my story! Cheers!

Cheers! And now: Names for the things! What’s so special on names for the things?

Names for the things does something to an animal. It creates a feeling of distance between the ‘namer’ and the ‘named thing’. Between subject and object. Our ancestors were the first (and only, and presumably last) animals that could objectivate.

A name for a thing gives a feeling of control over the thing. But it is above all the facility to deliberate with each other, that altered our ancestors from a frightened little population of bipedal apes to the ‘hooligans’ of the savannah. It is the accumulation of individual intelligence. But also the facility to transmit the knowledge of one generation to the next. Accumulation of knowledge! Also a totally new phenomenon in nature.

Talking …

With gesture! No spoken words. Apes have no neurological control over their voices. Of course, they used their voices plentifully in their interactions. But without conscious control. They can neurologically control their hands, with those ten fingers. The linguisticness of our kind started with gestures (proto- sign language) of our earliest ancestors.

But how …

I suppose it started as the habit of one woman: imitation with her hands of what she meant. But her fellow women understood what she meant and joined in this useful habit. It advantaged the cooperation, the group flourished, the young women took the useful habit with them when they moved in another group for their partners and so the habit became the special culture of our whole ancestral clan.

From what period, do you think, our archaeologists find the first evidence of linguisticness? Evidence of totally new behaviour as fruit of this totally new power?

With the first stone artefacts, I suppose!

No, I had not in mind the use of artefacts. Other animals use some tools too, so the sophisticated artefacts of our early ancestors were not totally new in nature.

What I allude to is the use of fire.

Fire!

No other kind of animal has ever used the fire. Nor will ever use. Because no other kind is, or will be, linguistic.

A name for a thing gives a feeling of control over the thing. A loss of fear or respect for the thing. It is also an instinctive defamation of the thing. Or a person: in most primitive tribes you may not name an adult by his or her name: feels like hurting her or his integrity. You have to indicate her/him with a circumscription like ‘sister’ or ‘uncle’ or ‘nephew’. The Jews may not name their God, but use a circumscription. Muslims may not portray the Prophet, because depicting is representing, like naming. Depicting somebody or making a puppet from clay or wax of him gives a feeling of power over the person. I think the depicting of hunting animals gave the cave painters a feeling of power preceding the real hunt. ….

OK! Stop! You made your point. The first evidence of fire, please.

1.6 mya!

Unbelievable!

Indeed most palaeontologists still doesn’t accept such an early dating of the use of fire. Most palaeontologists don’t even mention the use of fire, as if it was an incidental matter not worth mentioning. Even knowing no other kind ever has been so independent from nature and his animal nature that it could use the fire, still they take it for granted. Because they have no idea of the early linguisticness of our ancestors either. And – in my eyes! – no good idea of the origin of human linguisticness.

Your evidence, please!

OK. You know Koobi Fora?

Koobi Fora? Isn’t that the archaeological site where the oldest Homo erectus fossil has been found? In Africa?

Ah!! You know a lot! That’s nice! Koobi Fora indeed, a Homo erectus site of 1.6 mya. In Kenya.

In the 1970s and later the palaeontologists over there found also ‘lenses’ of discoloured earth. In the 1980’s one of them, Jack Harris, had given an eye to the traces of the overnight campfires of the local tribes people – at night it gets down to zero over there, you need a fire so as not to freeze – , and he discovered that this fires left exactly the same lens-shaped burnt patches in the bottom! The dating of the half-metre ‘lenses’ of baked orange earth from the site – they had found ten of them, in total – was also 1.6 mya! For Harris the case was clear: Homo erectus already used campfires!

A few of his fellow researchers were convinced, but for others it was a bridge to far. Controlling fire seemed too intellectually sophisticated for this creatures with a “fifteen minutes culture”, like the most accepted opinion was. The colleagues raised many other possibilities: bushfire, lightening strikes, puddle iron deposits, a weird fungus, and more of this objections.

Harris let it go. In the 1980’s and 1990’s the consensus was that the erectuses were mute dunces. Not until the Anatomical Modern Humans around 40.000 ya humans had the intelligence for such sophisticated behaviour, was the consensus.

But in the late 1990s Ralph Rowlett, Columbia University of Missouri, and some other researchers, started detailed analyses of the Koobi Fora ‘lenses’, and did also research on the traces of bushfire, lightening strikes, and all other objections, one by one. The result was: no trace was similar with ‘fire lenses’. Only campfire ‘lenses’ were similar with the ‘lenses’ at Koobi Fora! Rowlett summarised his findings at a conference in October 2001.

Even so not all scientists were convinced! But in April 2002 the analysis of 40.000 flint artefacts and debris was published. Many tools from after 1.6 mya showed the signs of being exposed to intense heat! Now the objections kept silence. But full acceptance still runs up against the poor insight of what names for the things does with an animal.

Other, and even older, sites with evidence of use of fire are Swartkrans and Chesowanja.

Apart from this: the use of fire, with its benefits such as cooking of otherwise inedible plants and preserving meat, is the only natural elucidation of the sudden taller statures, the quick transgression from ape proportions to Homo erectus, I would think.

So. When I stake the start of the development of names for the things, together with the full adaptation of our ancestor animals to the savannah environment, on 6 mya – and the use of fire on 2 mya, then our ancestors had four millions (!) of years to make their casual habit of naming the things to a sufficient amount of linguisticness

… that around this time the first woman – perhaps a granny – had the courage to grab a smouldering branch of an extinguishing natural savannah fire and to drag it to a safe place. I hear the other group members scream for fear. But grandma knows what she does. With trembling hands she ‘feeds’ the smouldering branch with dry material et voilá! the first fire. And she roasts a kind of potato on it, to feed her grandchild.

Hey! You make as if you saw it going on yourself!

OK. You make your own story of this. But the Koobi For a, Swartkrans and Chesowanja campfires are hard evidence and so are the tall figures of the erectuses (HE’s).

And why a woman again?

Because the women care for the children and always are alert on the best food for their children. Our early ancestors knew, like most of the savannah animals, the attractive qualities of the natural fires. All carrion eaters approach an extinguishing savannah fire because of the roasted carcasses. Otherwise inedible roots are edible after being exposed to the fire. Even the shy antelopes approach, to lick the salty ash.

But only an animal with a feeling of control by having a name for it ventured, in the end, to control the terrifying fire.

This must have been a real mile stone!

It was indeed. Their linguistic communication and the stack-up of intelligences made a jump.

Because of the fire?

Yes. Listen. Till this momentum our ancestors were (bipedal and gesturing) apes who made every evening their individual nests in the trees. They could cry some “Sleep well!” to each other, but gestured communication in the dark is not that visible. From now, however, they could stay and pass the night on the ground, with a campfire against the predators. The women and children needed to gather enough wood for the fire, on their daily gathering trips (The men still had to concentrate on the safety of the group). But four million (!) of years of growing linguisticness and skills sufficed to enable them for this behaviour, I may think.

Now they could stay long evenings around the campfire and communicate in the light of the fire. Sign language is communicating with your whole body, it is body language. Some women reflected on an incident during their gathering trip by imitating the incident, in dance-like performances, with use of their voices in a song-like manner. Some men did carrion capturing-performances too. Each group member expressed his feelings, till everybody slept, under a skin (gathered animal skins were their only wealth, for sleeping in it overnight and for carrying things by day). Only their ears were awake all night. And the fire.

Still as a kind of bipedal apes?

In the beginning, yes. That grandma was still a bipedal ape. But with the fire they got a much more extensive and nourishing menu. After generations they grew taller and taller.

They grew to Homo erectuses! And got better brains! So: more intelligence!

As apes they were already clever enough. And brains are not a cause but a result of behaviour! Not your muscles make you a bodybuilder, it is training and training that give you the muscles of a bodybuilder. Forget brains. Forget intelligence. Think in circumstances.

Tekstvak:  With the invention of the campfires they could spread to cooler environments (Eurasia), and grow from pure carrion eaters to casual hunters. The spreading started before they were full grown erectuses (HE’s).

Here you see how scientists imagine an HE.

But I have some critical remarks

a. a man again! and the women were the most important gender!

b. only 1 stone in his left hand! instead of a bag with stones on his neck

c. two spears? is good: one for throwing and one for self defence; but here they show like poor sticks

1.8 mya we find their fossils and artefacts in Middle-Europe (Dmanisi), and 1.6 mya in the far East, but still as short and apelike people. The first HE-fossils from people like the image here date from 1.6 mya.

With the spreading over the old world we arrive at the point of the religion now.

religion

Ah! religion! That little people around the campfire. They had already a religion?

Not yet. Religion is a feeling, you know. A feeling becomes part of your inherited behaviour after thousands of generations of practice. This practice was beginning on this moment. Listen.

Still more names for still more things. Thousands of names for thousands of things. That grows to a chaos in your head

when you don’t bring some structure in it.

A kind of an A till Z structure!

Yes indeed. The structure of a story. The story of how things began and evolved till now.

When a group grew to numerous (more then fifty members or so), then rose tensions and a number of young women, children and men decided to go for a new homeland. Not too far away: they needed each other for emergencies. Let us say: a ten day’s journey far.

They were linguistic creatures. This means: they experienced their environment (world) as a named world, a world of named things. Having a name of a mountain or a pond or a swamp, they ‘owned’ these places as a part of their world.

Because it was still a quit new attainment for an animal, they had to repeat it constantly. When they came to a consensus, they repeated it over and over. We still see this in discussions of primitive tribes as the Koi San. We see this also at two farmers according about the sale of a cow. I see it in the acceptation of the word ‘religion´ in my (Dutch) Etymological Dictionary: from re legere : gather again; pass through again; consider repeatedly.

They couldn’t move through their territory without gestured imitations of each particular place. Things without a name for it, didn’t exist, and for or us-today they still don’t. Things exist for us only when we have a name for it. Much philosophers and writers like Plato and Kant and Heidegger and Proust and Musil and Wittgenstein have broken their minds about this phenomenon. Here they get the solution!

Go on with the story, please, philosopher!

OK. The new ‘colonisers’ set foot on a world where the things didn’t have a name yet. Of course the linguistic colonisers ‘knew’ the things and they could name the things or make new names.

For their descendants this first group of women, children and men were the namers of all things in the new ‘world’ of the tribe. The ‘creators’ of their ‘world’.

For linguistic creatures naming a thing is to call it in existence. And because of an old human habit: to contract a whole group to one ‘person’ (‘the American’, ‘the European’ etc.), the first colonizing ancestral group became for the descendants The Great Ancestor.

Here we meet the proto-God, isn’t it?

Yes, we can say so.

But … before the real God, people had a multitude of gods, isn’t it? We were polytheists!

Ah, but now you speak about the time of the kingdoms and empires. But that is a ‘recent’ social situation. Each tribe had his own Great Ancestor figure, so the conglomerations of tribes like the kingdoms knew as much gods as they knew subjected tribes. Your ‘real God’, the Only True God, dates, in His first Jewish version, from 622 bC.

Ah! You have a date for Him! That’s new!

I have a date for Him, indeed. But He comes later in our story, much, much later.

And the Relegion?

Okay. Back to the evenings before sleeping around the campfire. The ‘singing’/’dancing’ self reflection of the women – with their baby’s hanging on their back in a sack, and the kids swirling around the women. And of the men. Two separated ‘worlds’, I suppose: the gathering women’s world and the hunting men’s world. This separated worlds communicated with each other in the evenings around the campfire. So there was a moment that a boy had to leave the women’s world and to tread into the men’s world … a kind of initiation …

Religion, please!

OK. Daily accidents generated stuff for a performance. But also wider ‘philosophy’, like the beginning of their clan and of the animals and plants in their ‘world’. To handle the chaos of things in their minds, they ‘hanged’ them together in a story of the ‘creation’ of all things by the Great Ancestor, the ‘creator’ of their world.

You are an artist, you know. You make a creation of our past yourself! Where is the hard evidence?

Hard evidence? … For me the fact that there is no primitive tribe without (traces of) their creation story, is hard evidence enough. In every book about primitive cultures I find ‘hard evidence’. And I have read only a fraction of all relevant books. In the purest form I find them in the creation stories of the Aboriginals of Australia, described in the books of anthropologist Ad Borsboom, of the University of Nijmegen – who knows nothing about the origin of our religious feelings, nor of the proto-God he describes himself! But his The clan of the Wild Honey (1996) belongs to my most important sources. Thanks, Ad!

Our ancestors had a strong feeling that, by singing/dancing the Creation Story of their world, they created the world in their minds. The world would come to an end when they would stop dancing/singing him.

For linguistic creatures this is a kind of reality!

Yes indeed! Thousands of generations of experiencing the world and togetherness in dancing/singing the Creation Story becomes a part of the genome. We are born with this deep rooted desire. When baby cries, mama takes baby up and makes dancing movements and sings little songs – and baby stops crying and listens alert: it knows this from somewhere! When the papa’s drink together, they like to sing songs to enhance their feeling of togetherness. Singing the national hymn it feels like creating our nation. Pop music generated since the sixties a feeling of transnational togetherness.

All this is the innate religious feeling and we experience it even when we never see a church from the inside. As a kind of deep rooted desire. Hard evidence? For me we are, as old Western people, still wandering archives of our past. Another beer?

worrying apes

Cheers! I like this painting here. Two old cattle dealers, isn’t it? Clap!-clap! on each others hand, in agreeing a price ..

OK. This was the religious feeling. Where did we stop in our human history? With Homo erectus.

You mentioned already Aboriginals. Aboriginals are …

Let we go back to the Homo erectuses (HE’s), the people around their campfires and with that famous hand axes and javelins of taxus wood.

Have you some hard evidence of that dancing/singing?

Not from the HE’s from 1.6 mya around their campfires. But from their next descendants, the so-called Middle-Stone-Age-people (MSA’s) in Europe, we have! In Bilzingsleben (between Hannover and Leipzig) and not far from Schöningen …

Schöningen! That’s where the oldest spears are found!

Yes! You are really good, my friend! 50 kilometres from that brown coal pit where the 400.000 years old wooden spears are found, lays Bilzingsleben, with a travertine quarry where since 1969 archaeologists are allowed to do their inquiries. They found a MSA hunting camp: traces of round huts (frames from branches, presumably roofed with skins) around a smoothed (with plaster!) dancing place of 9 m in section (nobody can imagine another destine for this levelled round place!).

Reinsdorf-people. The same MSA-culture as ‘Schöningen’, during the Reinsdorf interglacial.

Hand axes, huh? Why more than a million years of hand axes, when they are so cute linguistic people, huh?

This is not difficult to understand when you keep in mind that they were from origin normal animals. Normal animals that came to live abnormal! In a named world! That’s what I want you realize first: we are ‘worrying apes’! Listen. Animals are an intrinsic part of the natural world, and when the conditions where their instincts are built for, keep the same: they feel secure. But the HE’s, linguistic creatures, switched over on taking counsel together for coordinated behaviour. Which resulted in the use of fire, for instance. But to achieve this, they had to set their instincts apart! Because you can’t have two captains on the ship of your thoughts!

This has a psychological effect. The effect of loosing their instinct security. On behalf of the understanding and knowing of the things. The effect was: feeling existentially insecure! Because real understanding of the things was still very poor.

We became worrying apes. The only ‘worrying’ kind of animals in nature. And we still are. Since we have scientific knowledge, in the Western world, we live a bit less frightened, but …

… So we did better to remain normal animals!

In the beginning? Sure! But now, in our times, we are better off as humans. It’s a hard life as an animal in the wild, you know.

But insecurity is paralysing. You cannot live in permanent insecurity, can you? How did our ancestors allay their insecurity then? By repetition and belief!

Huh?

By repetition and belief. Listen.

1. repetition: repetitive movements and sounds, dancing/singing, rhythm. But also: doing things as they always did, as the ancestors did. Tradition, usage, customs, rituals. Our early ancestors were unbelievable conservative. Doing things like the ancestors did, that was the only good doing. Here you have the answer of your question about the unchanged design of the hand axe in more than a million years.

2. belief: that things are like you want they are. Or that they are like somebody with authority says they are. Belief in magic, in ‘powerful’ actions or formulas, in exorcizing, spelling and charming.

The oldest form of belief is anthropomorphism: the belief that other animals, birds, reptiles, plants, trees, even places, were a kind of beings like themselves. Only: other life forms couldn’t answer when humans sign to them. But all that other life forms and even things like volcano’s and thunder could feel and think like humans (in old-Greek: ‘anthropos’, and ‘morphe’ is form, representation).

So I suppose it took a long time before the HE’s could kill other big animals. As far as big prey like elephants and buffalos concerns I assume they were carrion eaters like the hyena’s. They only ate big animals killed by predators like the sabre toothed tigers. And they were cannibalists.

Cannibalists?!!

Yes, cannibalists. And they would remain cannibalists till in recent times. Because they ate their dear deceased. Otherwise the detested concurrent-carrion eaters, the hyenas, would eat them! Besides this: as carrion eaters they were, like most other animals, constantly on the edge of starving. So cannibalism was a natural means of recycling.

Listen. In all periods of mankind there are more forward populations and more backward populations. The ‘modern’ descendants of the ancient people were for’s : they had better means of support and did no longer need cannibalism. Always for’s feel themselves better and superior and push the back’s aside. We Westerns still do with Muslims. Earlier feeling superior was mostly expressed in the cursing of cannibalism. The Yanomamö talk about other tribes as cannibalists, and the Western colonisers saw the conquered aboriginals as cannibalists. But even the Yanomamö eat some ash of the dear deceased mixed in plantain porridge, to enable the dear deceased to survive in their offspring, and they cannot understand the Western people who put their dear deceased in the ground!

Even the Christians eat the body and drink the blood of Jesus Christ in blessed memory of Him.

So old beliefs have a long life!

We are wandering archives! Another old belief is the soul and most of even the Westerns still believe in it. In the mind of our ancestors it was a little ‘nearly invisible’ spirit that could fly in a woman when she passed by a certain place. Then it started a new life in her belly. And when somebody died, his soul returned to that place. Humans, animals and the like had a soul. You know of the Egyptian pyramids? There is a little hole in it. For the soul of the pharaoh, that he can go out each night and travel wit the Sun god in His boat through the underworld and to rise with Him in the morning. But all their objects they provided with a little hole: for the soul of the object.

Most primitive hunter/gatherers believe that a human has several souls in his chest. The Yanomamö know seven different kinds of souls for every adult man.

Another old belief is totemism. The MSA’s believed they were animals, and descendants of animals.

Fits! They started as apes, isn’t it?

Yes indeed. Their Great Ancestor was never a man, nor a woman …

Fits! it was a group. That’s what you told.

Indeed. The Great Ancestor was half an animal half a human. He could travel through the air and undergrounds, and so He did, in the Dream Time, creating ‘the world’ (their clan homeland). But I don’t think the MSA-belief was already a full-grown totemism. I doubt if their latest descendants, the Neanderthals (NT-s) were already full-grown totemists.

But my point about the hand axes is: our ancestors, being ‘worrying apes’, were thoroughly conservative. Doing things like the ancestors did! Not the smallest deviation was dared or allowed. Changing and improving? Not done! Another factor archaeologists overlook is that in the ancient societies the women were the dominant gender. And for women, things that work don’t need changed.

We now live in a time of male dominance and permanent changing and improving. For us one million years long the same hand axe is unbelievable. But for our ancestors our leaning towards change would be unbelievable.

Three months ago I visited a NT-archaeological site. Traces of NT-camps from two periods, with an interval of some 100.000 years. My companion Ruud asked if there was any difference or improving in the artefacts? No! In all that 100.000 years not any difference or improving!

Unbelievable!

That’s what I meant to tell you. But: hard evidence!

For me an extra indication of the dominant position of the women in HE’s, MSA’s and NT’s, as I said.

What do you mean? Are women conservative?

As long as something works, is there no reason for changing or improving. In my life with women this female position always struck me. Women have other priorities than men. The future of the children, e.g. Humans are wandering archives.

Dancing/singing the creation story of the animal world: on that dancing place in Bilzingsleben I always imagine dancing women. Religion was always a women’s sake in the first place. Women are still more religious than men. Women first start dancing when music sounds up in the street. On New Age- photos you see mostly women.

It is the monotheism that pushed the women out of all places of power, and so out of God worship.

the AMH’s

Aah!! Now monotheism in the end!

Oh no. We have still a long-long way to go till we arrive at the One and Only True God. We haven’t meet even gods! Where we are now in our origin story?

At the Reinsdorf people, dancing/singing on their dancing place! We are descendants of the MSA’s and the NT’s, aren’t we?

Of MSA’s: yes. But of NT’s: no. Listen. We are descendants of a MSA-population in Africa some 150.000 ya. (However, the discussion about the possibility that in the Far-East ‘modern’ humans descended from Far-East-MSA’s is still undecided.) The most conspicuous difference between MSA’s (and NT’s) and Anatomic-Modern Humans (AMH’s) is: the first communicate with sign language (with supporting voice sounds) and the latest communicate with their voices (with supporting gestures).

There has always been some pressure to engage the voice in the communication. You can express the most philosophical and sensitive things with sign language (perhaps better, because with sign language you communicate with full facial and body expression). But it is difficult communicating with your hands full, or in the dark, or around the corner.

How to communicate in sign language when you and your mate manoeuvre a cupboard through a narrow staircase?!

! So from the beginning they used click!s and tskk!s and mm!s in their communication. The pressure to engage the voice as meaningful as possible was there from the beginning.

How to bring the voice under control of the neocortex, the brain region of the (sign) language? I think that dancing/singing the creation story fostered this controlling power of the neocortex.

Think: they danced/sang with their whole body’s, their total physical and mental personalities. And the whole spiritual life of every MSA- individual and of the whole community life was concentrated around dancing/singing the creation story! To preserve their linguistic world.

OK. But why then this African MSA’s as the ancestors of all AMH’s?

Good question! Listen. People in cold regions are short and massive: better for keeping body warmth. Inuit have this stocky figure, and NT’s had.

People in hot climates are long and slender: better for loosing body warmth. That most complete HE-skeleton found in Koobi Fora, that is long and slender. Koobi Fora lies in Kenya and it is bloody hot over there. The skeleton is from a 12 year old boy …

‘Nariokotome-boy’, isn’t it? I saw it on Discovery …

‘Nariokotome boy’, indeed. Long and slender. ‘Nilotic’ is the circumscription of such a stature. Well, our African MSA-ancestors had a ‘nilotic’ stature. So a longer neck also. Now comes the clue. To make vowels you need a deep throat …

…?!

… I mean a long pharynx. So a long neck. The ‘nilotic’ MSA’s were in the best physical position to get the facility for communicating with voice: for talking.

What – do you think now – made these talking descendants of the African MSA’s develop to the AMH’s, the superhumans of the world?

Superhumans?

In a certain sense. The AMH’s displaced all MSA’s all over Africa and Eurasia! The human world of that days. All humans today are AMH’s! There is no MSA-descendant found in whole today’s world.

What made them superhumans? No idea!

I have a funny idea, but perhaps it makes sense. Listen. With sign language you communicate with your whole body and full facial expression. So you cannot lie. But talking … you can lie! With a poker face and your hands in your pockets! I don’t say AMH’s deceived each other every moment, but a fact is that they could, and that all other humans in their world could not.

This facility made them a little more independent, less bound to that strong traditions. Made them a little bit less conservative.

The AMH’s namely started with the use of other materials than only stone, for making artefacts. They made harpoons of bone and ivory. They could spear fish, dolphins and other sea prey. They tapped a new and rich source of food: the sea. Using inflated skins they made primitive vessels. With inflated bladders on the ropes of their harpoons they could hunt big sea prey…

Evidence?

Eh, no. But, you see, that harpoons! And I know from a stone age Arctic population, called Sadlermiut, who sailed with a vessel, existing of three inflated seal skins and a paddle of whale bone. But OK, forget the sea prey. (Till there turns up a sea prey fossil!).

A fact is their groups enlarged and expanded and spread, first over Africa and 60.000 ya over the Middle-East, to the Far East and Middle Europe and 40.000 ya we find their first fossils in France.

The Cromagnon Man!

Ah, you are good! But think … in the homeland of the NT’s! The sensitive NT’s were admittedly much stronger than the slender AMH’s, but they had no resistance against the coarseness of this noisy insensitive ‘aliens’, with that high-stretched foreheads and that projecting chins. No defence also against the spear throwers, with which AMH’s could kill you from a long distance. And the AMH’s were much more numerous.

So: better migrate to places where this creatures never came. Far places, unattractive places. But far from other NT-groups also: in the end no longer chance for the annual visits and interchanging partners. Around 30.000 ya the NT’s died out and the AMH’s lived everywhere.

overpopulation and machism

OK. But why this AMH’s were so coarse and insensitive, in comparison with the NT’s?

The same reason as why chimpanzees are more coarse and insensitive in comparison with the bonobo’s. Now we arrive to the next mile stone after the invention of the fire: overpopulation.

Overpopulation? A mile stone?

Yes. After the invention of the fire our ancestors became hunters/gatherers, and they remained so and nothing changed essentially in their behaviour. The women were the dominant gender and singing/dancing the creation story was the zenith of their world. When we set the use of fire as the start of the genus homo, so when we set the beginning of humans on 2 millions of years ago, then you can say that we 99% of our existence we have lived as HG’s (hunter/gatherers).

So that is our human nature: we are in essence HG’s. Noble wilds.

HG’s noble wilds? You have a romantic view on our ancestors, i suppose. And on our human nature also! You are a new Rousseau!

Oh no! The Romanticism was a regressive movement. I’m progressive. All anthropologists of hunter/gatherers say this people are happy and healthy, with well babies. It was the book of Hugh Brody The Other Side of Eden that brought me this insight. Our human nature is HG. That’s why people are searching after the lost happiness. We are still HG’s from the inside of us.

OK HG’s we are.

But overpopulation will make all things change. Listen.

You mentioned this in relation to bonobos. But bonobos, that’s a kind of chimpanzee, isn’t it?

Bonobos are a kind of chimpanzee, but living in Congo, a region that never changed in ten thousand years. A kind only changes when the environment changes. So the bonobos never changed. They are like they were 10.000 years ago, when our ancestors still lived like normal animals in the rain forest. Frans de Waal says: when you want an image of our earliest ancestors: look at the bonobos!

The physiologist Jared Diamond names us “the third chimpanzee”!

Ah! You read that book? Very good! The insight of Frans de Waal that we are a kind of bonobos is rather new and new insights take some time to become common coin. The chimpanzees are a kind of bonobo’s too. But the chimpanzees changed a bit because their environment changed a bit. The environment of our ancestors changed totally, so our ancestors changed totally.

The region of the bonobo’s is still the same as 10.000 ya. The regions of the chimpanzees shrunk and expanded several times in the ice ages. That’s not an essential change so the chimpanzees didn’t change essentially. But … it brought the chimps in the situation of overpopulation, in every shrinking period.

Overpopulation: too much groups in a shrinking territory. That means warfare: struggle for survival. The groups with the most and most violent men survive. So being violent is a good quality in such a situation. The opposite quality of being nice. Being nice is good for group harmony, so good for surviving in normal circumstances. For maintaining the requested harmony in their groups the chimps developed politics! Chimpanzees became political animals. Also a new insight of Frans de Waal. He wrote it in his book Chimpanzee politics (1982).

In comparison with the nice bonobo’s the chimpanzees are coarse and grim, and you see it on the faces of both kinds. Warfare makes men important and dominant. So the chimpanzees are machists. In bonobo’s the women are dominant. Their territory is wide and rich enough for everybody, so no war is needed. Conflicts are mitigated with sex. Make love – not war: the bonobo’s are named the ‘hippies of the rain forest’. Frans de Waal wrote this in his book Bonobo (1997). Diamond’s book The Third Chimpanzee is from 1992, you see.

Like the bonobo’s our early ancestors never experienced any overpopulation situation: the world for the HE’s, the MSA’s and the NT’s was still endless. Wide and rich enough for everybody, so no war was needed and the women stayed to be the dominant gender. The NT’s were still nice people, ‘noble wilds’.

The AMH’s were the first humans who have been confronted with overpopulation. In a light form however, because they could migrate to Eurasia. But I think AMH’s knew male dominance already. Why I think so? Because all, even the most primitive, AMH-hunting/gathering groups in the whole world, even in the America’s, now know some male dominance.

Some male dominance. Not ‘machism’?

No, only some hunting/gathering/horticulture groups like the Yanomamö and the Mountain Papua live in a situation of overpopulation and are machists.

Were the Cromagnon people machists?

I suppose not. In their cave paintings you see a men’s world indeed: hunting animals, or totemistic ‘ancestors’, but not war. (The caves were not for habitation, it were inaccessible ‘holy’ places for boys-initiation rituals).

In later wall engravings and paintings we see war. During the last ice age, the men in the winter homes invented bows and arrows and domesticated the wolf for hunting companionship. After the warming-up 14.000 ya (12.000 BC!) they started to use this new hunting tool. This improved the hunting technology enormously. It caused enlarging and expanding of the AHM-groups … and the extinction of al big prey between 12.000 and 11.000 ya!

So: too much groups in limited territory. Overpopulation, warfare, struggle for surviving. And then this war-engravings begin to show up.

But why and how all this lead to machism?

That’s what I just wanted to tell you. The groups with the most violent men had the best chances for surviving. So for the women male violence became a ‘good’ quality, and they stimulated this quality in their men and sons. The men, always having played the second fiddle, now all at once realized they were very important! Men rituals were much more important than that stupid female rituals! They started secret men’s clubs and initiating rituals, developed enmity against women (old ‘childish’ frustration because the discrepancy between 15% more male physical force and nevertheless female dominance), complotted against the women and committed a coup d’état. Revolution. Male dominance. Machism.

Most AMH groups in Europe got engaged in warfare. But the women started with the culture of their most important food plants. The beginning of agriculture. So from this moment on we became AGR’s (agrarians). AGR’s are no longer ‘noble wilds’ like they as HG’s ever were. As AGR’s they became ‘fierce people’, like the Yanomamö of Napoleon Chagnon (book The fierce people, 1983). Once more: see the warfare wall-engravings since.

Would we be the better for staying HG’s?

Oh yeah! But our ancestors little to choose. And they had no idea.

Would we be the better for staying the women the dominant gender?

Difficult to say. Men are useful people, and women know that. They never suppressed their men in all the past. Men did what the (council of the) women said. But a feminist (!) philosopher said: “When women had been concerned we lived still in caves!” As long as something works, there is no reason for changing or improving. The women halt the number of the births in balance. Birth was women’s business.

Women think more cyclic. In seasons. In ‘circle of life’. Women have other priorities than men. The future of the children.

Men think straight-forward and childish: here and now. As a gender, men have little with durableness. Children is women’s work and responsibility, isn’t it?

Women go for durableness, for long term. There is no evidence of dying out food-plants by gathering women.

Men go for short term goals. The hunting men caused the dying out of prey on all times and places of human hunting in the world. Men cannot handle power. And they feel that. Deep in their minds they feel insecure. So they have to howl that inner voice down. ‘Worrying apes’. To feel themselves secure, they need the feeling of superiority, of being supermen. To express this superiority they need to call other people inferior, cannibalists. To struggle themselves on top they have to trample the women down. That’s machism.

But men, as the straight-forward thinking gender, brought progression! Warfare brings technological progress! Perhaps the atomic bomb will save mankind from an meteor!

So again: would we be better now for staying the women the dominant gender?

It is an if-if-question. As long as humans were HG’s, ‘noble wilds’, I think humans were normally happy. Today’s hunter/gatherer people like the Koi/San, even pushed aside by agricultural populations into the most useless and harshest regions of the world, believe they live in the best of all worlds – and they live indeed! In atrocious periods of dryness neighbour agriculturalists starve, but the hunting/gathering groups still find water and food enough and stay healthy. If we could have been in that stage, I’m sure we would be the better.

But overpopulation is like ice ages: violence of nature itself. Humankind of the past had no governments who could guide things in smooth ways. There was no other choice for surviving than war; the women felt this sharp enough and made their men violent.

Things happen, and still do. The free market is nobody’s invention and nobody has power over it. “Anything goes”, like philosopher Paul Feyerabend said. Only when we have a world government, perhaps, mankind has power over our economy. Democracy is a good start …

Now we are in a deep philosophical discussion. So I need another beer! My wife drives!

Oh, sorry, of course! …….. Cheers!

Cheers! …

Let’s go on now, I want to meet monotheism before my wife rings me up.

horticulture, agriculture

OK. The mile stone of the overpopulation. War and machism. But the women started also other ways to handle the shortage of food. In their durable dealing with the places where nutritious tubers and the like could be found, they never took all the plants. And since their gathering territory was limited, they began to tend these places and found out how they could increase the output, by bringing water in dry season, helping the nice plants by removing ‘hostile’ plants, signing and talking sweet words to the dear plants and singing for them to encourage them. Giving young plants an private nice place so that they didn’t need to compete with each other. Asking the men to cut a tree whose crown threw to much shadow on a tended place…

Ah! The beginning of the slash and burn horticulture!

You are good! And also the beginning of the gratitude to the earth, who ‘gave the plants out of her belly’, like a mother…

Mother Earth!

! Other means of generating food brings other manners of magically influencing the process. Especially in places where corn could be gathered. The women reaped carefully all the precious grains, which could help them through the long hungry season. But never without choosing a handful of the nicest grains and returning them to the generous Mother Earth. And see: Mother Earth rewarded them with still more nicest grains next year. So the women talked to Mother Earth and danced/sang her seasonal beneficence.

The women still more began to keep an eye on this precious places, and build their huts in time near the field, to prevent women of other groups to reap the grains. And to prevent goats and sheep to eat the young plants and to scare or to shoot with slings the birds that would eat the ripping grains. The more precious the fields, the more the huts got the character of a settlement. This happened in the Middle-East, but also in the Far-East (rice) and later in Middle-America (maize). The women made fences of thorny branches to keep the sheep away. But you can also make fences to catch and hold the sheep within!

When you feed them with grass and hay, you have a stock for meat in the winters! The beginning of cattle-breeding! Also a women’s work?

Of women, and older men, I suppose. The adult men stayed hunting. It started with goats and sheep and pigs and the like. Much later the aurochs: men’s work.

The temporary huts became loam huts, with furnaces to bake bread. Later also other furnaces to bake pottery, to store the grain. And to bake the figurines of Mother Earth.

Women’s and older men’s work indeed. Where the yield of hunting lessened and the yield of the farming grew in importance …

… the men got to be farmers!

I think so. I’m very sure the invention of the plough was a male invention.

But the growing importance of the farming heightened the status of the women. Also the importance of the female rituals for the Great Mother Goddess and other goddesses for fertility and good harvests. Also the power of the (female) shamans, and the importance of the temple of the Goddess, the place where the contribute of each family to the common food stock was stored and administrated.

No longer dancing/singing the creation story?

I think the dancing/singing of the creation story was no longer the zenith of their community life in the phase of starting agriculture. It was the cult of the Great Mother and other rain- and fertility-bringing gods.

Ah, here we meet the gods!

Yes. Other economy needs other ‘magic’ to influence the odds of nature.

The offering, started with that returning grains for Mother Earth, grew in importance, grew to the strongest ‘magic’. Not only a little part of the crop, but also of the cattle. Animal offering. And in later cruel times even human offering … But the beginning villages were peaceful, by women controlled societies.

And yes, in this time each village had his own temple with his own fertility god. And perhaps each family had some favoured gods too. But you know, I think the idea of a creating Great Ancestor god survived too, in the stories of the story-tellers!

In these societies the phenomenon of specialism showed up. Ceramists, makers of ornaments, weavers, rope makers, merchants, you name it. And I think this specialisms got from mother on daughter and father on son. Generation after generation. And so I think storytelling was a very old family specialism, deep rooted in vocal history. Otherwise I cannot explain the wonderful Middle East creation story that in the end, around 440 BP, showed up in the Jewish Bible.

You think Genesis was not a Jewish creation story?

No, it is Babylonian. But the Jewish patriarchs made a One and Only True God- version of it. But I explain you this later.

But in this Jewish creation story we still recognise the figure of the Great Ancestor! “In the beginning was the word”: humanity started with linguisticness, with names for the things. “In the beginning an empty earth”: for linguistic creatures is an un-named world empty. Adam had to give names to the animals…

Now you come to mention it … remarkable indeed !

I think that story tellers participated in a deep rooted oral history. And that the origin stories now became the specialized ‘business’ of storytellers. The poets and singers who made a living of singing the old stories.

But it’s enough speculated now, I go on. Civilisation is dawning now. We are becoming real AGR’s now.

Civilisation! That means reading and writing and so on!

That’s a part of it. I told you of the temple as a place where each family contributed a part of the crops and the cattle to the common wealth. The temple enclosed storehouses for emergencies also. Storing requires administration and administration requires noting. Noting down starts with simple engravings in the urns and quotations on tortoiseshells and slates. Stripes and symbols. The beginning of writing and calculating.

But the origin and practise of civilisation is war. And war is men’s business. Is business of warlords. So I have to talk about the headman first.

The headmen!

I think even in the times of female dominance the women always preferred a headman – of their own choice of course. Why for gods sake should women prefer a headman? Well. Listen.

For men its easy to settle a dispute, but women have great difficulty with it.

Why? The women were so social, you suggested!

Children have to learn to be social; they brawl sometimes and then the mothers get quarrelling. Each mother is a lioness for her child. So it’s comfortable when there is a dominant headman who comes between and orders silence.

But the motor of the ascend of the headmen has been … the feasts!

Feasts??

Feast have a long past. In the gathering/hunting of all ages there were good times and bad times. In the season of abundance the group couldn’t manage all the food. Storing fruit was not yet possible. So the group invited one or more neighbour groups for feasting and spending.

Good and bad times were not always synchronous for the groups, so when your region went through a crisis, you could escape starving when you could stay at your neighbours who lived in temporal abundance. So all groups lived in a network of annual feasts.

In the horticultural times each family had his own garden, a clearing in the wood, with slashing and burning of the vegetation. Hard work for the men. So each tried to keep his garden as little as possible, hoping he could get food from the others when he proved to have been too optimistic (and too lazy). So he could do this only one time.

The more grandiose the feast, the higher the status of the group and … of the chief (the higher his status the more women wanted to be his wife, and the more numerous his offspring). So he worked hard, maintained the biggest yard and exhorted his fellows to work hard. Each morning the chief got up first and called up the other men and talked the tasks of the village over. The scoutmaster-chief.

But between villages easy hostility can rise. An unexpected death? Bad magic of the shaman of the neighbours! Had to be revenged! The chief was also leader of the fighting men. A successful raid provoked revenge of course. In a region with too much villages warfare became a permanent plague, and all villages were walled in palisade. In permanent war the social behaviour deteriorates, violence is ‘good’, the men become machists. The same old song.

It were no longer the women who choosed the headmen. How became a young man headman now?

By organizing the most grandiose feast! The feast with the most products of the fields and cattle breeding. When an ambitious young men felt he could challenge the sitting headman, he started with hard working and consuming as little as possible. When his friends saw he was resolute, they and his family started to help him, with hard work and little consume, hoping they would rise with his rising star. When the date of confrontation approached, they helped him building the feast hall. Then all the feast products were counted painstakingly, and when the old headman couldn’t organize a bigger feast, the village had a new headman!

And war leader. The raids became more and more forays. Or trade expeditions, when the ‘enemy’ was too strong. The more loaded with loot and women the raiders returned in the club house, the mightier the chief, and the louder celebrated his heroic deeds in songs.

But when all the booty and plunder was consumed and the robbed women had breathed her last, the henchmen began to grumble and the chief had to organize a new foray. Or he allowed his son to do it.

In times of agriculture, woods and gardens had gave way to irrigated fields. Little villages were grown out to towns. Much more people. Trade. Trade ways between towns. The hostility now rose mostly from concurrence about water management and trade routes. The raids were campaigns, the chiefs kings.

The chiefs were no longer hard working farmers, and they no longer gave all the loot to their henchmen. The chief kept still more women for himself, as slaves in his palace, and for work on his fields. Slaves. First property of the families of the chiefs and his henchmen, later personal. In humanity private property set in. Even the cruelties rose. This is the situation that we became AGR’s from HG’s .

The chiefs evolved to warlords or kings, the henchmen nobles. How? What was the motor?

The most forgotten figure in this evolution is the panegyrist. The most eloquent singer under the henchmen. He celebrated the deeds of the warriors and denigrated the slain. Described the enemies as inferior non-humans, against whom every cruelty was heroism. He was the ideologist of these vocal times. The origin of the phenomenon of ideology is in the songs of the panegyrists. I think without panegyrists there would have been no been kings.

…I’m impressed! I always believed humans were social creatures and couldn’t understand why they can be so cruel, like beasts.

Like beasts?

A cat can be cruel against a living mouse, isn’t it?! But OK, that is perhaps functional cruelty, a kind of training!

In a war cruelty can be functional too. You can terrorize the enemy with cruelty: So you can frighten the enemy and save energy. I remember the inscription on a pillar of honour to Assurbannipal II of Assyria:

I ordered to flay all the commanders and to ornate the gate doors of the town with their skins … some of them I ordered to be marooned in the wall, others I let pole … again others I let cut off arms and legs. Much of the prisoners I let burn … I let cut their hands or fingers, or their noses and ears … many of them I let cut out their eyes … Their boys and girls I let been burn …

I see this as a warning for his enemies.

This is civilisation! …

You know what civilisation is, in essence?

Humans always lived in tribes. Each tribe had his own gods and language and culture.

With the conquests of the warlords and kings like Assurbannipal II still more tribes came under the rule of one kingdom or empire. These tribes had to forget their own ancestral gods and culture and even language and to ‘naturalize’ in the culture and language of the empire. That is civilisation.

Humans always lived in their own tribe and couldn’t see people of other tribes as humans. Other people couldn’t even speak! Humans? Only they themselves were humans! What means Innu ? Or Yanomamö ? Means ‘human’. Other people were food concurrents! Xenophobia is a deep rooted feeling.

You can read in the story of the ‘Tower of Babylon’. Kings let build huge temples and palaces for themselves from the yield of their conquests and the slaves from much tribes had to work together on this buildings. They couldn’t understand the commands of the supervisors, nor each other! The story of the Tower of Babylon is a typical AGR-story. And so are the Books of the Bible.

Empires need a developed administration, so developed writing and calculation, so schools and science and architecture and so on and we are used to see these things as civilisation. But in essence it is the enforced acculturation of tribes people.

Aah! Sorry, my GSM! … My wife! She ‘s ready in a minute. I’ve to go. Thanks for the beer! A pity that I still don’t know about the monotheism!

Oh, wait! I can tell you in a minute now! She will tap on the window, isn’t it? And you didn’t finish your beer yet. Listen.

Long times the kings ruled by incorporating the gods of the conquered tribes in the belief of the empire. Polytheism. But that was difficult ruling, because each tribe beheld the belief of his own gods and so his special identity. For easy ruling the whole population has to identify himself with the common belief of the empire. In Egypt Akhenaten was the first king who experimented with One and Only True God. But after his death the High priests of the old shrines succeeded in restoring their position of power.

But the political/economic tide was against polytheism. Trade and economic development can nothing with tribal fragmentation, with all that warlords and tolls and warfare disorder, with robber bands fighting in name of their private gods.

Trade and economic development need vast and extend markets with safety of transportation and goods. In that believing times this could only be realized with a common belief, in a One and Only True God. The High priests of the Temple of Jerusalem were the first, around 650 BP, to upgrade their Yahweh to a One and Only God and to write the oral history of the Jews in an adapted form. Perhaps I can tell you this story of the birth of the One and Only God another time in more detail.

Promised!. But the Genesis story?

The priest couldn’t use one of the traditional creation stories, if any, of one of their tribes that they had to unify. So they used the creation story of the Babylonia story singers, during or after their exile. Genesis is the first book of the Pentateuch, but the last written!

The Jews were the first worshippers of the One and Only God. But in all great civilisations of that time ruled the same political/economic tide, the same need of trade and economic development to overcome tribal fragmentation and warfare, so the same need for a unifying Figure. The Romans did it with the common worship of the Caesar, and later, under Constantine, of the Christian God. The latest One and Only God was the creation of Mohammed: Allah. To overcome the tribal fragmentation of Arabia, on behalf of trade and economic development. With nice result: the empire of the first Caliph’s was the most splendid civilisation of that time.

So there is nothing wrong with monotheism ?!

Monotheism was an inevitable political/economic formula in deep believing times, to overcome tribal fragmentation. But today there are three things wrong with it. The first thing is that the One and Only God is so hostile against women.

Yes! Why, for gods sake, is He so hostile against women?!

That is because, in that agrarian times, the core of the religion was the charming of the fruitfulness of fields and cattle. Remember that agriculture was women’s business, so the rituals and charming, the holy places and offerings were female and the most important gods were goddesses. So for the unifying of the Jewish tribes the One and Only had to destroy all the old religions! You can read it in your Bible: II Kings 22 and 23.

Ah! That’s why He was a jealous God!

Right! The second thing is that the belief in the One and Only True God makes believers unscrupulous and heartless because it draws believers’ commitment away from his fellow-men and concentrates it upon God. It can get a nasty affect on insecure, unbalanced, frustrated individuals, who feel themselves inferior and denigrated and hopeless. These individuals can ‘see the Light!’ They can become radicalized. All of a sudden their problems are melted away, in the fire of their devotion to the One and Only God (and in the warm group of fellow-believers or in the financed environment of the monastery or the mosque)! From feeling themselves nothing they now feel themselves superior: against the non-believers! They are warriors for God! Each inhumanity and criminality becomes ‘good’ when done for God!

In the splendour of Gods Light all things, including fellow humans, are nothing. Even their own life is nothing anymore! When they die in the war for their God, they believe to be united with Him! (And Muslims, in their extra sexual frustration, believe they become endless sex!)

I said: from the beginning. The Jews had the Maccabees: warriors for God. In the whole history of monotheism there were fanatics who attacked and murdered fellow humans and complotted with ‘common’ criminals.

The third wrong thing is recent. The political/economic tide of today can nothing with the fragmentation of the market in monotheistic blocks. The market is globalizing and wants a global peace and freedom and safety. So the market wants a new, global and universal belief: in mankind. Global humanism. With a new, scientific based, Genesis story … (knock-knock!!)

Ah! That’s is my wife! Thanks for the beer! And for the Genesis story! I tell her I’ve just met a women-friendly prophet! Bye!!

No, tell her that I can make nice portraits of your grandchildren!! (business is business!) Bye!

Idea for the house of humanism

Since the openly out broken Jihad of the Islamists against the globalizing Western civilisation many thinkers[1] refresh their view on our own Western belief. In the times of the Crusades both camps had their One and Only God, as the ideological flag in an economical clash of civilisations. But how is this situation today? Is the jihad an economical clash anyway? Is it a clash of civilisations (a war of two civilisations against each other) anyway? The camps economically depend on each other. The Western camp doesn’t conduct an ideological war against the Islamic world. The jihad is the attack against Western ideas, persons and objects through an ideological motivated small part of the Muslim world, financing fundamentalist groups and mosques with oil and drugs money, who recruit and fanatize influencable mentally unstable individuals, supplying them with Western weapons and technology.

One can say: this is no war. There is only the Al Qayda attack against Western people and objects on one side and on the other side the war of America in Afghanistan and Iraq, being a self-defence action after 11-9 and meaning to bring democracy in this country’s.

Okay, let us say so, but in the ideology of the Islamists jihad is a war. So the Western world is in war, if you want it or not. An ideologically motivated war (from the side of the enemy at least), a war with – besides real deaths and weapons – ideas and beliefs as weapons.

Ideas and beliefs, that’s the point. The belief of the Islamists in the rule and sovereignty of their One and Only God and the establishing of the House of the Islam all over the world.

In the Middle Ages the beliefs, weapons and economical goals were equal and so the victories interchanged. How is this situation today? Economical goals, weapons and beliefs are totally different. What about the victory? For Samuel Huntington it’s clear: the victory will be on the Muslims side. Because they overnumber us widely and outclass us widely with a much stronger believe in their God.

Huntington oversees the economic goal and the military force, but in the ideological motivation he’s right. Our God is our weak point. So many thinkers rethink our Western belief.

Have we to give our old One and Only God a rub up? People who turn over this in their minds, have to bear in this too the economical drive of the world. The economic reality today is the free market, with television and internet as a motor.

The economic drive that activated the old world to overcome tribalism and led to monotheism, is today driving the modern world to universalism. The jihad, and also the evangelical movement in the USA, is – it is my strong opinion and hopefully I’m not too optimistic! – a rearguard action of a faction in the monotheist world, a struggle against death from drowning in the worldwide high tide of the free market, rising in the Far East.

A better idea is, to give the free world a new believe: in humankind.

Let we first take a better look to the situation in the old world and the birth of the One and Only God. Because the wisdom of the present comes from the knowledge of the past.

The One and Only God is born in the seventh century BP, in the Temple of Yahweh of Jerusalem. Before that time humanity knew only goddesses and gods. The sanctuaries in the Middle East of 700 BP were, beside the kings courts, often big businesses and undertakings, competing with each other for the most offerings of and in promoting their product under the full-religious working mass. For better understanding you can look to the Egyptian world, the leading civilisation in the Middle East of that times[2].

In 638 king Amon of Jerusalem, who had promoted, like his father Manasse, the offerings to the old goddesses and gods of the Jews, was murdered in a palace conspiracy. His son Josiah, eight years old and heir to the throne, was instructed by the priests of the Temple. He got inspired by the idea of restoring the old empire of David and Salomon, and to reunite the tribes of Israel under his reign. Therefore, emphasised the priests, the god of the Temple had to be the only god of all Jews. Under his reign all the money, gathered by the ‘threshold waiters’, went to the Temple. In 620 Josiah ordered by decree the destroying of all other shrines and sanctuaries in whole Juda and even Samaria. For all the offerings of the tribes of Israel was from now on only one Holy Place: the altar of Yahweh in Jerusalem.

High priest Hilkiah had rewritten the two old book rolls and ‘found’ a third, and so the history of the Jews became the tiring adventures of the Only True God with his ‘chosen people’. A jealous god, who declared all others gods and special goddesses as idols. (A new edition and extension of the Jewish Bible dates from Ezra, after the return of the True Believers from Babylon, and the oldest survived edition is written in the Diaspora.)

After Josiah’s early death the Jewish tribes and clans restored their old sanctuaries, but in the Temple survived the idea and the worship of the One and Only True God.

A political invention, in the first instance. But the belief in a Most High, in a All Creator, has a strange effect on unbalanced people. For people who are discontented and unhappy with their (or the) life, it is inviting to throw themselves in the worship of the One and Only True God and to let all the trouble behind. It is a kind of blindness: in the Light of the Most High in Heaven all earthly anxiety and persons shrink and shrivel in insignificance – at least when there is money enough for the daily bred for the believers. It makes believers blind for human responsibility, even for their relatives, even for their own life. It makes them fit for martyrdom. Many individuals can, in an unstable moment of their life, ‘see the Light’. With a little help of their (organised and facilitated) ‘friends’.

It was a new phenomenon in humankind. And it left deep traces in human history. Maccabees, zealots, Christian martyrs, Christian zealots who destroyed the University of Alexandria. The Wahabism sewed, especially after 1973 (the rising of the oil prize), a plethora of Islamism in Egypt, Pakistan, Malaysia, Indonesia, Western China, East Africa and Central Asia. Taliban and Al Quayda are ‘flowers’ of this seed of zealot monotheism.

A political invention of the Temple priesthood of Jerusalem anno 650 BP. But this is one thing. The other thing is the economical drive. The try of Josiah aimed the reunifying of the Jewish tribes in one kingdom. The aim for Constantine to make the Christian belief to state religion was the same. Also was Mohammed’s aim: unifying the tribes of Arabia with his Arabic variant of especially Jewish monotheism. It was the tide of that times: making an end to tribalism. Economic (and cultural) flourishing was the salaire de la peur – as long as there was some freedom of believe and trade.

Now we live in the time of the free market, broken loose through the invention of television, in the sixties, and internet in the seventies. The time of globalizing capitalism. A totally new period in the history of mankind (not the "End" of it!). So we need another Idea than the Only True God who divides mankind in hostile confessions. Now we need a global unifying believe: in Mankind. Only with this new unifying believe we may hope to handle the capitalism, to keep the market free and to survive on our lonely planet.

For this new believe we need a new Creation Story. Because the wisdom of the present comes from the knowledge of our past.

The ultimate new universal Origin Story has to be written by a team of science writers. No, it is not written yet! The scientists overwhelm us with the results of their fieldwork, excavations, fossils and datings. But they can only deliver the building stones, not the ultimate Origin Story. Because: this is a PROJECT. A never ending PROJECT, because the sciences never stop research and investigation. Another point is: the new ultimate Origin Story can only work in saving humanity when it is officially embraced and facilitated by the governments. Because individuals are free in believing what they choose to believe. But governments have to maintain an official belief – and this has to be universal, scientific and democratic. So: a never ending PROJECT onto which each individual may contribute, in theory. Practically it is the job of the Project Team of science writers, to bring each five years an updated version of the Ultimate Origin Story. (Imagine: the whole scientific world in stress and suspense which opinion is winning! But the Team is, bound to a strict statute, not open to political interests and it maintains by cooptation.)

Before I can loose myself in daydreams I have to work on my first step: to find the first person in the world who finds that my Idea makes sense. So that we are two of us. So that we can cooperate to find a third.

Here comes MY endeavour of our ultimate origin story. Direct your arrows on it, please, I do it daily myself, with everything I read. The special character of MY origin story is that it describes the continuum between our ape origin till our present situation. It shows why and how our earliest ancestors developed names for the things, and it shows the outcome of this serendipity: feeling of distance and independence between the hominids and their natural environment. This leading to the use of fire around 2mya and the migration out of Africa. It elucidates the stubborn conservatism of our ancestors, the ‘birth of God" and our religious feelings. And in the end the roots of technological development, machism and stratification.

But my endeavour is only to show how easy we can make a consistent Ultimate Origin Story and an explanation of human nature. My real point is the need for a new universal non-patriarchical ‘creation story’. Hopefully I made sure you of this need.

THE STORY OF HUMAN ORIGIN

how it started

Ten million years ago (mya) the climate became cooler and dryer. Jungles turned into open savannah’s. Eight mya it the jungle where our earliest ancestors lived, in Northeast Africa, underwent this change. Then and there our story begins.

Our earliest ancestors were apes. A kind of chimpanzee. Frans de Waal (Bonobo 1997) says when we want an image of our earliest ancestors, we can look at the bonobo’s. Because they are the only kind of chimpanzee whose environment has never changed in all this time – a kind only changes when his environment changes.

So we name our earliest ancestors anbo’s (ancestor-bonobo’s).

It took tens of hundreds of thousands of years for their jungle to turn into savannah. The anbo’s never had any idea of this change, so the adaptations to the new conditions passed unperceived. But for our story this adaptations are important.

Savannah is a diversified environment. Open woodlands interspersed with impenetrable shrubs and with grasslands with herds of many kinds of grass eaters.

The anbo’s lived in the woodlands, where they spent the nights in nests high in the trees. But these woodlands, along the shores of rivers and lakes, didn’t contain the fruit trees their ancestors lived from. For their food the anbo’s had to roam the open grasslands. Very dangerous for apes, because of the big cats that predated the grass eaters. Big lions and sabre tooth tigers and other formidable predators. The sabre tooth tigers where specialists in predating pachyderms, like rhinoceros and hippopotamus and (ancestors of the) elephants. They ripped open the bellies with their sabre teeth and fed on the entrails (nature is cruel and doesn’t know empathy). The rest of the cadaver they left to the hyena’s and because of the surplus of the cadavers of the sabre tooth tigers it were giant hyenas. So the Miocene (22 – 5 mya) savannah was much more dangerous than the nowadays Serengeti. Though the anbo’s were much stronger than we now, they needed special armament to roam the grasslands safely.

The ancestral ape-armament against their predators is throwing with something, with all they can grasp at the moment.

Jane Goodall tells the story of Mister Worzle. The bananas she put down for the chimpanzees to hold them in her neighbourhood for studying their behaviour, allured baboons too. Big and brave monkeys, who frightened some chimpanzee-women. But Mister Worzle gave not a centimetre of ground and threw with everything he could grasp: grass, branches, one time (baboons happy) a bunch of bananas, but soon he discovered that stones worked best and shortly he used still bigger stones.

The anbo’s had to become professional stone throwers for their living. They could not take a step on the savannah in safety without the armament of their stones. One stone is not enough for the safety, you need a handful of stones. But how can apes carry stones?

Hides enough everywhere on the savannah, because hyena’s eat everything, even the bones they can break with their mighty jaws but hairy skins are not that edible. So hides to carry things all over the place. And with 20 millions of experience in braiding and wattling sleep nests making ties is nothing.

But how must apes carry bags studded with stones?

How do apes carry heavy things? In their hands and then they go on their feet. In tens of hundreds of thousands of years the anbo’s turned into professional biped’s: longer and stronger legs, special pelvis and buttock muscles, special midriff and blood circulation. At least they made a good start developing these things, good enough for foraging on the savannah. With maintenance of the climbing facilities of hands and feet: they could not yet sleep on the floor because they had no campfires.

Women carry their babies and they had to gather food for them and everybody, so they couldn’t carry and throw stones. Men couldn’t gather food because the predators are always alert to moments of un-alertness. So the anbo’s cultivated a division of labour from the very beginning. Women and children gathered the food: grass seeds, tubers and roots (with digging sticks), larva’s and insects, eggs and little animals. The adult men did nothing but care for safety. Anyhow, the groups who cultivated these behaviours the most, flourished and kept more children alive and outnumbered the groups which were clumsy at these things. In tens of hundreds of thousands of years. In hundreds of generations groups with this behaviour survived.

The same mechanism for group harmony. Bonobo’s live in groups with female dominance, and group harmony is characteristic of them. They solve all tensions with sex. It is clear that the anbo’s professionalised this behaviour too. Nice breasts and buttocks for the women (the ‘attractive’ red vagina’s of the chimpanzee-women were not maintainable for biped’s), nice big penises for the men, and permanent sexual willingness and ceiled oestrus of the women, all mechanisms for reducing tensions in this necessarily staunch living groups.

names for the things

Food enough on the savannah. But especially the women had to know when and where which food was available. Living was far more complicated on the savannah than in the jungle where the food hangs on the trees and the only thing you have to know is where the next fruit is ripe when your tree is emptied. So the anbo’s needed more communication than the normal rain forest communication (cries, gestures, facial expressions and other body language).

It started in one group. One women developed the practice of imitating with her hands and fingers what she meant: [water], [stone], [a special plant], [a special larva], [sabre tooth tiger], [a special place], [a special act or operation] or whatever. Her daughters and other women became familiar with her useful habit and followed this practice. The better communication improved the cooperation in the group, benefited survival, the group flourished more than groups with clumsy communication.

But these gesture-imitations of the things were (the beginning of) names for the things. There is something going on with an animal that can name the things. It is not only the better communication and cooperation, it creates a distance between the namer and the object. It is a mental professionalising of the ape ability of throwing, which enables a distance between the thrower and the object. It creates a feeling of power over the object, even – or just – when you aren’t powerful.

It started with nothing, but I think it started from the very beginning. Because the need for more communication was there from the beginning and the free hands with those ten fingers were available from the beginning.

It started with nothing and it started slowly. Like all developments in nature. Like the beginning of life on earth. For three billion years (a short side-leap here) there was nothing to see – there weren’t eyes anyhow; only the sky turned from brown into blue. And then, from 900 mya on, little worms and crabs and plants, fishes, plants and amphibians on the land, reptiles, dinosaurs and mammals, apes, us.

Still more names for still more things. The flourishing group mixed with other groups and also the new habit of communication spread, like in later times agriculture spread from Middle-East over Europe. The anbo-population grew to a very special kind of animals, with more flexibility and inventiveness than other animals, even than other hominids whose groups were without such a cultural habit of communication. Hominids is the name palaeontologists give to bipedal apes of the Mio-Pliocene. (Pliocene 5 – 1.4 mya) The common name for the Pliocene hominids is Australopithecus. My abbreviation: AP’s. From now on I name our ancestor-apes AP-an’s.

The AP-an’s developed more flexibility and inventiveness than other animals and even than other AP’s. Why? The result of the possibility of conferring one another. Two know more than one and as a group you can solve big problems. Separated hooligans are nothing but as a group they are terrifying. It is the stack up of inventiveness. AP-groups devoid of this facility – boisei, robustus, aethiopicus, even afarensis– died out. I presume with some help of the AP-an’s.

fire

The AP-an’s (we don’t know which fossil – if any – belongs to the AP-an population[3]) detached slowly but inevitably from the animal world. 2 mya they made a big jump.

It was again the climate that triggered the jump. During five million years the climate was stable and gave no reason for changing behaviour. But then began the Ice Ages, the periodical increase of ice caps on the poles and around the high mountains. Cold periods (maxima) interspersed with warm periods (minima). It started with a dramatic cooling and drying. Jungles receded to a narrow and interrupted belt around the equator, savannahs turned into deserts.

It was again a woman who had the courage to take a glowing branch of an extinguishing natural fire. She took it, trembling with fear, to a safe place, fed it with dry grass and wood and breathed in new life: fire.

Of course the AP-an’s knew the attractive qualities of fire, and they were not the only animals who were lured by the far clouds of a fire. Vultures and other carrion eaters and even antelopes approached carefully, enticed by carrion and salty ashes. The AP-an women knew that some tubers and other plants, normally not edible, were edible after the work of the fire.

Why a woman again? Women have to feed their children and do everything for more and better food for their children. Perhaps it was an old and experienced woman. Perhaps she had as a young girl swayed around a glowing stick and had seen it took flame again. But nevertheless trembling with fear: she was the first animal in the history of life on earth that managed to suppress the normal animal impulse to flee. As an effect of the distance, created by names for the things, by having a name for the fire. The feeling of power through the name giving.

How can I assume the point in time of 2 mya? Two ‘hard’ evidences. The AP-anbo’s started from now on growing in shape, because of the better food, and turned from AP-an to Homo erectus. Second: palaeontologists like Ralph Rowlett and Randy Bellomo studied the different influence of a natural fire and a campfire on the underground. The soil under campfires reach much higher temperatures and the fire leaves behind a bowl-shaped layer of highly oxidised and magnetized soil. In Koobi Fora were found such remains of campfires of 1.6 mya. The start of the control of fire began a long time before that moment. ‘2 mya’ is not a date, it is only an easy story number, like ’10 mya’ and ‘8 mya’.

The control of fire turned the AP-an’s into Homo erectus. So time for a new abbreviation: HE’s. Again it was one group of AP-an’s wherein this invention started, but it dispersed soon in all other AP-an groups, again like later the agriculture, through intense exchanges of sexpartners and meetings. The HE-population dispersed over Africa and started the Out of Africa dispersion over Eurasia.

The last findings in the paleoanthropological sites Dmanisi (1,7 mya) and Flores (descendants of hominids of Java from 1.6 mya) point, for the first emigration ‘out of Africa’, to the ancestors of the HE’s: the H.habilis. The HE’s are from 1.64 mya and the investigators find a more primitive hominid, with a more primitive tool box. My date of 2mya for the start of the use of fire gets reinforced!

linguistic creatures

Our kind is the only in nature which controls fire. The cause is: only our AP-an’s became linguistic creatures, as the consequence of developing names for the things.

A linguistic creature experiences his world as a named world. It knows his world, but it knows the things only to the extent of having a name for them.

Only several names for several things is not enough to become a linguistic creature. Look at the family Washoe. This is the group of chimpanzees who learned ASL (American Sign Language) when they were young and in a human family setting, today living in Ellensburg, in the lifelong care of Roger and Debbie Fouts (www.cwu.edu/~cwuchci/). Family Washoe uses 300 names for 300 things. Far to little to experience their world as a named world.

What enables an ape to become a linguistic creature?

What makes – in other words – an animal communication to a language?

A stock of words, a vocabulary. A innumerable stock of names for a countless number of things.

How do we make our vocabulary? With phonemes: speech sounds with no sense of their own (say the letters of the alphabet), the building stones of an endless number of words.

We make the phonemes with our speech apparatus: throat, tongue, lips and cheeks. But … apes cannot make (enough) phonemes because their throat is too short and their tongue too narrow. Experiments in training a young chimpanzee to speak resulted in nothing. Another ‘handicap’ is: they cannot control their cries. Their cries are neurologically driven by the limbic system, an older part of the brain. Like our own cries of pain and anguish: when we hit our thumb with the hammer, we cannot withhold a cry of pain. With a tickling in our throat we cannot withhold a cough.

How could our ape ancestors – even the Neanderthals lacked the modern speech apparatus – have a language without phonemes at their disposal? They had the sign-alternative for phonemes, cheremes: language signs without own sense, but the building stones for an endless number of sign language words.

This process: a start with several names for several things to the ability to make a stock of names, reminds me always of the development of the writing.

8.000 ya still more people in the Middle East lived as farmers in villages. Each family contributed a part of the yield of fields and cattle to the temple, for the anniversaries, the barter with other villages and the emergencies. The temple functionaries needed, to forestall parasitizing and envy, to note what exactly each family tributed to the temple. The notes were engraved in the clay of the storage urns (later on tablets). The first notes were pure imitations, drawings. But … not artworks, utmost ‘minimal art’: the representation was divested of all that was not strict necessary for the identification. It became more and more stylised symbols.

So started Sumerian writing: pictograms, simple representations of what was meant. So a simple depict of a head stood for <head> and two wriggling lines for <water>. But soon this two symbols meant <drinking> and even <drink>. The pictogram’s became more and more schematic and only comprehensible for a writer.

The big jump came when some pictograms got a sound value, mostly the initial sound of the word-symbol. Soon there was a complete alphabet. The big jump to the written language: personal messages, enactments and laws, record of the oral tradition, the heroism of the successive warlords (history writing), schools, scholarship.

Like this process the cheremes came into the human communication. The gestures were not more elaborated than enough to the wise. The less elaborated the gesture, the more gestures one can make in a communication moment. In most discussions you get little time to make your point, isn’t it? In a group of gossiping women each woman wants to contribute her share. Soon some gestures got the sense of syllables, building stones of sign words.

I’m to old for sms, but in this communication we can see the same evolution, I suppose.

the birth of God

Our ancestors, now HE’s (Homo erectus) spread from the tropics to the temperate zones in Africa and Eurasia. It was a slow migration, about 30 miles each generation. When a successful group became too numerous, tensions rose and then soon a little group of young women, children and men decided to put in use a new territory. This land was already known because each young woman or man made – as the initiation of adult life – a big journey. By safe and sound return they could tell till their old age of far worlds and strange people.

The settlers were the first humans who gave the mountains and rivers and lakes and marshes and fruit trees and wild animals of the new territory their names. As I said, for humans the things only exist to the extent they have a name for it. For their descendants these settlers were the creators of the tribe territory. Men always had (and still have) the practice of defining a total group as one person (The American for all Americans, The Australian for all Australians) and so the descendants spoke of The Big Ancestor.

Linguistic creatures. But humans are part of the animal world. In the mind of the HE’s they were not linguistic creatures (not even in your mind, dear reader, you are a linguistic creature!) but animals. They felt themselves animals and born of a special kind of animal.

It is something like our babies. Newborn babies live with the idea they are still part of their mother, like it was all their life time in mama’s belly. During their sleep (dream – mind this word) this situation goes on, especially when the normal moves, shakes and sounds continue. When they are awake, the unceasing and loving attention of mama and others give them the confidence of safety, and then the neurological programming can do its work in growing up, step by step, to normal childhood and maturity. The same step by step development characterises the experience of the environment (world) of our ancestors. They thought their origin in Dreamtime. And they thought totemistic.

Now comes the point.

Linguistic creatures live in a named world. A world full of things, full of names. This would be a chaos in their heads when they had no structure in this mass of names. The obvious structure is the story, the A to Z story, the creation story. The story of their world and humanity. Their ‘world’ was the tribe territory, and ‘men’ were the people of their tribe. (People of other tribes, with strange languages, were not real men because they ‘couldn’t even talk!’; but they could become human by adoption or marriage: by incorporation in THE tribe.)

The creation story of the tribe tells how The Big Ancestor (never a man or a woman – fits! it was a group – but something between animal and human) in the Dreamtime entered the tribe land on a special place and made his journey through the land. Everywhere on his journey He left behind the mountains, lakes and trees and all the special things of the land. He also left behind, on a special place, the little souls who could fly in the belly of a woman when she passed by that place, the same place where the soul returns when the person dies. The Big Ancestor could travel through the sky or under the ground. At the end of the story He leaves the land on a special place under the ground.

This Story our ancestors sang/danced at every occasion. Special creations (mountains, trees or animals) were also important Figures in the Story, with special tasks or abilities. This Story of the creation of their world was so important to them that they believed their world would come to an end when they no longer sang/danced their world.

In the old times there has never been a tribe that did not have his sung/danced Story. Thousands of generations of sang/dancing our world and our community, this practice has become part of our genome. We are born with the inclination to singing/dancing perceiving of the world. When the baby cries, it will be quiet when mama sings/dances with the baby in her arms. This inclination is the religious feeling that remains even when we are brights (www. the-brights.net). It is this ancestral practice that makes us “incurably religious” as Dorothee Solle († 2003) defined it – without further explanation of course.

The creation story as described above evolved with the thousands of generations and in only a few of the tribes you can recognise the original form of it. In most tribes only some myths are left. One epidemic which the old people decimate and a total sung/danced creation story can disappear forever.

consciousness

There must be a ‘moment’ in exchanging acting from instinct to acting from deliberation and consulting. No two captains on the ship of your thinking! That they no longer acted by instinctive reaction on a sensual impulse, like a normal animal, they showed with the control of the fire.

Thinking? Animals? Of course animals think. The ‘higher’ kinds of mammals and birds make ‘scenario’s’ in their brains, possibilities of what can happen or be done, in order to choose what’s best. Intelligence. Some kinds of animals or birds we see as more intelligent than other kinds, but every kind is the most intelligent in its special niche. The tortoise is the most intelligent animal in the tortoise niche. And where instinct is concerned: only lower kinds of animals act only by instinctive reaction. Group animals act for a great deal by learning, example and intelligent trial and error.

But consciousness is unique to humans, isn’t it?

It depends on what you mean by ‘consciousness’. Do you mean: aware of your environment? Every animal can be knocked out. Do you mean: self-conscious? Apes evidently display self-consciousness, plenty of examples.

What’s then unique to humans? That we have names for the things when we think. The animal thinking is the manipulating of the things with representations of the things in the brain. In our human thinking the representations have labels, ‘handles’, ‘grips’, with which we can grasp the things. So we can better ‘handle’ the things, not only to communicate the things but also for easier and better thinking.

So when we speak about the concept of ‘consciousness’, we can better name it linguistic consciousness. Linguistic consciousness is unique to humans.

the dramatic consequences of becoming linguistic creatures for our kind

1 . The first dramatic consequence is for Nature (Universe). It is the insight of the American astrophysicist Eric Chaisson, that the Universe started with – in the primordial stars – the simplest kind of complexity: the mere fusion of hydrogen and helium. In this fusion developed complex molecules, that endured in the clouds of dust around the implosions of this stars. In favourable environments, on some planets of the second generation stars, these complex molecules (matter) could generate more complex combinations, like DNA on Earth. In the rare ideal circumstances on Earth the complexity of matter made progress, step by step, in the evolution of life forms. The incentive to this evolution is: finding ever refining tricks for taking energy from the environment. The cell was a step, and so was the super cell, was multicellularity, were organisms, were sense-organs, were brains, was intelligence. Living in groups was a step. The linguistic consciousness of humans is the ultimate trick, the (provisional?) culmination of complexity of matter in the Universe. But: still for taking energy from the environment for staying alive and procreating.

2. The linguistic consciousness, the grasping, comprehending, understanding of the world (ratio), started by zero, with little. It was hopelessly deficient. Nevertheless the humans had to rely on it: they had put their instinct on the second level. When you no longer use an organ, it shrinks and so faired our instinct.

Because the humans started to understand their world with a weak and unreliable understanding, they fell prey to uncertainty. We became ‘The Worrying Ape’ ( title of another text of mine).

Not a new phenomenon in the Universe: uncertainty. When an animal comes in a situation in which his instinct cannot give an impulse, uncertainty is there. But for humans uncertainty became a constant, became part of the ‘human condition’.

Humans cannot live with constant uncertainty, so they developed two anguish allaying mechanisms.

a. repeat: rhythm, dance/singing (“in the dark”!), rituals and traditions (doing things like they always did)

b. belief : that things are like we want them to be, or like somebody with status and/or authority says they are. But in primitive times humans weren’t acquainted with the concept of authority, they were equal. Their most important part of belief was magic (fear allaying actions) and myths (unscientific elucidations of their world). Read my lips: for our ancestors it was never important if a story was true. The only importance of a story was if it was a good story: a story which they wanted to be true. The story of the birth of Eva out of a rib of Adam was, in the time of patriarchy, a good story because the men wanted to hear this: it gave them the believe of supremacy on top of the women.

3. The thus allayed uncertainty enabled the humans to intervene in their environment. Names for the things gave also (a feeling of) power over the things. It created a distance between the understanding brain and the object: the understood thing or phenomenon. The first critical intervention was the control of the fire. Humankind became a factor in Nature that got a mental but also an instrumental power over the world. The conviction (idea with a reality of which a person beliefs, has to convict himself! e.g. the honour of the Muslim men) that some words – like incantations, charms or spells – can evoke magical forces and can create or destroy, is ancient. Knowing somebody’s name gives a feeling of power over him.

Besides this the ability to exchange complex thought scenarios with each other is a powerful device: two know more than one and with a brainstorm people can overcome the biggest problems.

4. Between the linguistic creatures and the environment rose an apparatus of thousands of concepts (sign language codes with associated representations in the brains) which created a ‘virtual’ world. Only named things are part of our world, but how can we be sure that this is the only world? Much philosophers, Plato with his cave metaphor; Emmanuel Kant with the thing as representation and the thing in itself; and many other thinkers wrestle with the feeling that, beside the world we know, there is a world which we are but which, just because we want to name and know it, slips from our hands. So it is difficult to talk about this world. But linguistic consciousness takes only 20% of our thinking. Perhaps that philosophical ‘second’ or ‘real’ world exists in the other 80% part of our thinking. Hey! Here I open a nice window for our modern ‘shamans: a new region for their spiritual speculations! Better to stay on our human ‘garret’ of linguistic consciousness.

5. the bastion of holyness. Our ancestors kept the uncertainty liveable with belief and magic rituals. You believe when/where you don’t know – even when/where you don’t wánt it to believe. So it were imaged certitudes, pseudo-elucidations, not evidences. Deep in their minds the uncertainty’s lived on. So the elucidations were canonicated to holy elucidations. Holy is: unassailable. No touch! May not be doubted or called in question! (E.g. the honour of the Muslim men.)

But this is at right angles to the progress of our linguistic consciousness, our knowing, our ratio. To the only ability which can really free us from uncertainty. This is really dramatic!

good natured

This is the title of the – for the matter of philosophy – most important book of Frans de Waal (1996).

In the eyes of our philosophers humans are bad, fierce and violent by nature. Only through education and civilisation the man is socialised and good. But what is the scientific evidence for this assumption? Oh (is their answer), the old philosophers, our science, always said so. Plato, Hobbes, you know.

But what was the scientific evidence for Plato? None, there weren’t any social sciences in Plato’s time. Plato lived in a time of civil war and slavery and this observations coloured his concept of man. A concept of feeling and observation.

Feeling? Do you feel bad and fierce and violent? No. Observation? You never see a person who cares about another person? You never hear of a person who saves another person from a burning house or the water? A person as the Potamac man? Are this persons un-natural?

When humans were fierce and violent by nature, we would enjoy a war and have a good time seeing a rape or a murder. But no, we are shocked and grieved and afflicted. How can our philosophers persist in their assumption? Because they only study their science: philosophy, and no other social sciences. To appreciate the book of Frans de Waal philosophers have to change their paradigm. Safer for them is nót to study such books. They are to busy with their (postmodern!) philosophy anyhow. But … they still have much influence on the other Public Intellectuals. Dramatic!

As we saw at the sabre tooth tigers: nature is cruel and doesn’t know empathy. This is the point of departure. Humans are Nature. They know empathy because they are a kind of chimpanzee. Chimps know empathy because they are higher group animals. Humans ‘professionalised’ this behaviour, we are the most social animals in Nature. Perhaps we are ‘un-naturalised’!

Nature is eating or being eaten, is food-chain. About the evolution of life, the principle of Eric Chaisson is: finding still refining tricks for taking energy from the environment. But another incentive for an organism is: passing-on its DNA. A lovely thing as maternal care is from this point of view: the incentive to pass-on her DNA.

Good for an organism is: taking as much energy from its environment to be strong enough to pass-on its DNA. Sense-organs and intelligence are beneficial, but also weapons, for defence or attack are beneficial. And violence. And poisonousness and so on. These are all good qualities for an organism. In the struggle for life.

But in birds and perhaps in more dino’s mother care developed, a refining in passing-on DNA and sacrificing immediate egoism. Living in groups, with accompanying give and take and compassion for group members, is a next refining in taking energy from the environment to pass DNA. Perhaps already in dino’s. A group animal – elephant, whale, ape – cannot live well without his group: then he deserves the protection but also the knowledge, stored in the culture of the group. He is not born with this knowledge, he has to learn it in his youth. An ape cannot even copulate when he never saw it from adults when he was a young ape; young apes are very curious to see the adults copulate. An ape-woman cannot care for her baby when she never saw mother care in her youth. (What did I say about instinct?!)

Group animals like chimpanzees, our next of kin in the animal world, have an extensive repertoire of social skills (compassion and console, reconcile, commitment, good leadership, altruism, devotion and friendship, sorrow and communal sense. These are all good qualities for a group animal. We were already social creatures before we were human, philosophers! And we ‘professionalised’ these social skills in our evolution to humanity.

It were special circumstances who made chimpanzees and us to be fierce and violent. Study this circumstances but depart from social inclination!

Group animals are moved by two impulses: egoism (passing-on your DNA) and altruism (you have more chances to pass on your DNA in an harmonious group, so you must curb your egoism). These two impulses are at right angles and would condemn the individual to a paralysing indecision if they hadn’t a calming mechanism at their disposal: manners, rules for social intercourse, culture, ‘norms and values’. When two chimpanzee-males had a fight, they try desperately to reconcile because they need each other against aggression from the neighbour group. The same mechanism works in humans.

But … this is the egoism-as-a-group. With aggression and violence against other groups. Xenophobia.

The unique position of humanity in Nature is that we have the capability to reflection. The Iroquois confederacy, the league of the Kayapo Indians of Brazil were fruits of their capability to reflect on xenophobia. A further refining step on the path of extracting energy from the environment and of passing-on DNA. Today we can realize: all groups of humans have the same interest: survive on the planet Earth. There is no other place outside our planet for us for extracting energy and for passing-on our DNA. Humans have the capability to make the final step beyond group harmony: harmony between all our groups.

Our real creation story will be a great help in this reflection.

fierceness and violence, or: why we wage war? why machism?

Our kind started in very harmonious groups with the women as the dominant gender. The survival on the savannah’s was extremely precarious, in harmony living groups flourished better than groups with tensions. The natural selection advanced harmony. Millions and millions of years in harmony, this is what made us the most social kind in Nature and what made us good natured.

Why then, for Gods sake, did Plato live in a time of civil war and slavery? Why Holocaust, Rwanda and Srebrenica? Or, in other words: why are men the dominant gender now?

We find the answer in the chimpanzees.

We may assume the ancestors of the chimpanzees, the ‘chibo’s’, lived more harmoniously than their descendants now and the cause is the climate again. 2 mya the Ice Ages started. The shrinkings of the rain wood, each Ice Age maximum too little rain wood for too many living groups, means every time overpopulation. So: struggle for survival. Groups with the most violent men survived.

For our kind overpopulation would play his role in far later times.

200 thousand years ago (200 tya) in Northern Africa developed, as descendants of the African HE’s, the Anatomically Modern Man (AMM). The tropical HE’s over there were long and slender. Where the stocky figures of the Neanderthals adapted to a cold climate, their African contemporaries (I name them Afro-HE’s) were adapted to a hot climate. Long and slender, so longer necks also. More place for lower throat and bigger pharynx. Our pharynx plays an important role in making vowels.

I told you of the communication moment. In most discussions you get little time to make your point and each woman wants to contribute her mite. From the very beginning their voices played a role in the sign communication. With communication in the dark, or with full hands, always was the pressure there to more linguistic load in their voice sounds. For the long and slender Afro-HE’s the longer necks facilitated this process and 100 tya the communication of the population over there was in a transition from still more speech and a subordination of the sign language.

I think it was a female development in the first place. And a ceremonial – so female – development. Males would never risk the success of their hunting with a prayer to the Big Ancestor or another mighty animal ghost with a female speech, they clung on the sacral sign language for their prayers. Nowadays the Semai hunters still pray to their God in sign language before each hunting trip. Also for the sacral singing/dancing of their Creation Stories which had a so dominant place in the life of our ancestors, the sign language must have survived long-time – when we look to the important role of the gestures in sacral rituals today.

But there is something going on with a person who speaks only with his voice: he can lie. Telling lies is difficult or even impossible for you as a sign language speaker, because your whole body lies with you and your company is experienced in reading body language. The American deafs could be very angry at a speech of Reagan: they saw when he was lying! So I think the transition to speak, with a straight face, altered their community a bit. They became more individualistic than they were before. Their independence of their world grew. The bond of the tradition loosened a little bit.

Just as newborns like tight swaddling-clothes, so too did our early ancestors like the very tight bonds of tradition, as cover from the uncertainty after loosing their animal instinct certitude. The NT’s and also the Afro-HE’s still clung to rigid tradition. But the AMM’s got a little more self-confidence and individualism by the new and faster communication. From the NT’s is not known the use of tools made from bone or ivory. But the AMM’s started to make harpoons and fishhooks (is not possible with stone as raw material). From the African AMM’s is known that they eat fish and sea-food, not from the NT’s or Afro-HE’s. I agree it is an unprecedented speculation to connect this new behaviour – some authors speak of “The Great Leap Forward” – with the new equipment for linguistic communication, but perhaps it makes sense. Sure is the increase of the pressure of overpopulation and the migration to Middle East and Eurasia: the second ‘Out of Africa’– migration. This time also over Western-Europe, where they in 10.000 years caused the extinction of the NT’s.

Back to the point now: why war and why male dominance?

We saw it in the chimpanzees: overpopulation brings war and foster violence in males. The same mechanism works in humans. The longest times of the evolution of our kind the populations grew slowly and the world was wide. So equality between the genders or even female dominance. Because women fight for their children and children need quarrels to find their place in the status order, women always look for a hulk as an arbitrator. It is quite possible that communities, even with female dominance and leadership, had from the earliest times, a headman. In greater and later groups possibly males and females lived apart for most hours of a day, and had their own rituals.

But also in humans overpopulation manifested itself, in later times and in some places. In shrinking regions, in deteriorating climatical conditions. Then the groups with the most violent males survived, and found women violence in males good. We see it still in all tribes with incessant and hopeless tribal wars: it occurs always and only in a situation of overpopulation.

But why do all these tribes know machism (male dominance) and sometimes severe violence against their women? Why this unproductive suppression of their indispensable and attractive partners in life?

In my eyes this is the ‘hard evidence’ of the female dominance in the long, long times before the overpopulation situation. In times of survival the ‘fittest’ groups are the groups with the most violence males, as we saw, and then the women see violence as a good quality in males. So they promote this quality in their men and sons. The males, next these prestigious women who could bleed and bear children and cared for the food, hadn’t been in the division of labour long-time no much more than hulks for the defence and later for the provision of meat. They had always felt themselves the second-rate sex.

Now all at once the males ‘found out’ they were very, very important! They ‘found out’ that their rituals were far more important than the rituals of the women! And they got hold of the holy flutes! (This element we find in many myths.)

But it was only their situation that had changed (war), not the males and not the women themselves. So the males had to suppress their uncertainty, to allay their own doubts, and declared the new relations holy. The deep uncertainty of the males force them to a constant denigration of the female abilities. The fundamentalist males still display this primitive uncertainty, with their honour, their conviction.

At what point in our history can we date the start of war and male dominance (machism, better word than patriarchy)? When you see the state of machism in all American tribes up to the south of South America – a situation of overpopulation of a tribe makes a great difference; the egalitarity of the Iroquois have a totally different source – we may assume it was a cultural legacy of the first settlers from Siberia 14.000 ya.

A good question is: was it not a legacy of the AMM’s already? Was their immigration Out of Africa not a result of overpopulation already? Even the most egalitarian tribes like the Mbuti (Congo) know machism. In the past the Mbuti males annexed the molima, the rites of the holy flutes and excluded the women of it. The women still disturb the molima and cry that the men have stolen the molima and the holy flutes from them! We can learn very much of the Mbuti in concern of our past.

So when you say: machism is 50.000 years old, I agree. But when you say: machism is part of human nature, I say definitely no! Even 50.000 years is not enough to change human nature. Machism is a result of overpopulation, and overpopulation is not that old in human history. Machism is unnatural. Women know that.

AND NOW THE IDEA FOR THE

HOUSE OF HUMANISM

(HoH)

Dear reader, this was not THE new Origin Story of our globalizing western society. It is an example of a consistent origin story of how our kind evolved from apes to humans. Consistent with all the phenomena of our human condition. (When you can tell a more consistent origin story, I give up mine immediately and ask all my thousand women to lay off all the gold of their necklaces and bracelets, ears, eyebrows, underlips and nipples and I make a golden statue for you.) It was an endeavour to help to open the discussion.

That we desperately need a new Origin Story, demonstrate the Creationists who want to fight against human progress toward more humanity. They feel no responsibility for our surviving on our planet, they only feel responsibility for their conviction (idea with a reality of which a person has to convict himself!).

That we desperately need a new Origin Story, demonstrate the Islamists, who want to fight against human progress in the same mentality as the Creationists, but with the political premises that human progress is an American or western interest.

That we desperately need a new Origin Story, demonstrates our youth, who feel themselves floating in a world with “no future”, because of no past, no Story.

That we desperately need a new Origin Story, demonstrates our morality.

That we desperately need a new Origin Story, demonstrate our governments, who lack orientation and compass to steer our societies in the turbulent sea of financial capitalism and globalisation.

I repeat: my IDEA aims a team of science writers, paid by the international community (UNESCO) with the mandate to reconstruct the story of human nature and mentality, by means of the human sciences. The results of their explorations are not a Book but periodicals. The team is permanent, and stays in life by cooptation.

And I repeat: the new believe in mankind is not intended (not in the first instance) for individuals. Because a believe is everybody’s own choice. The new universal believe is intended for our governments. As ground for their identity and conduct.

I wait for your opinion.

Frans Couwenbergh

fcouwenb@mens2000.nl


[1] I read Jonathan Kirsch God against the gods (Viking Compass, 2004)

Jessica Stem Terreur in naam van God (Spectrum, 2004)

Marilyn French From Eve to Dawn: A Women’s History of the World (1995)

Rosalind Miles The Women’s History of the World (London, 1988)

[2] I read: Nicholas Reeves Achnaton (Tirion, 2002)

Harry Wilson Het volk van de farao’s (Bosch & Keuning, 1998)

Bible in Dutch Handbijbel in NBG-vertaling 1951

[3] when I have to choose: I guess (a branch of) AP africanus

commentaren