Frans Couwenbergh, portretschilder & humanosoof

Collectivisme

(laatste bewerking: 8 juli ’04)

De bezwaren tegen het op deze site geopperde denkbeeld van een Nieuw Groot Verhaal ter opvulling van de sinds de zestiger jaren ontstane ideologische en religieuze leegte komen, behalve uit de eerst-opkomende maar onterechte gedachte dat ik dat Nieuwe Grote Verhaal aan de mensen zou willen (doen) opleggen, voort uit een vaak niet besefte en derhalve onberedeneerde maar wel terechte afkeer van collectivisme.

Ik heb daarover wat wetenswaardige feiten bijeengegaard[1] en hopelijk kan ik – na het ‘opleg’-bezwaar in de FAQ geneutraliseerd te hebben – in dit stuk de dieperliggende collectivisme- bezwaren bezweren.

Collectivisme, het andere uiterste van individualisme, is een politiek ‘geloof’ dat het collectief, de gemeenschap, belangrijker is dan het individu. Als politieke filosofie stelt het de Staat boven de individuele burgers. Als economisch stelsel verklaart het alle productie-middelen tot gemeenschappelijk eigendom. Dat laatste werd in de eerste decennia van de vorige eeuw gerealiseerd in het communisme en nagestreefd in het socialisme. De collectivistische experimenten in fascistische en communistische vormen hebben miljoenen mensen de dood ingejaagd en het collectivisme zijn terechte kwalijke reuk bezorgd. Het spectaculaire falen van het Sowjet-systeem in de laatste decennia van die eeuw en de al even spectaculaire successen van de vrije markt hebben ten overvloede de zwakheid ervan benadrukt.

Het lullige is dat het collectivisme op zich is voortgekomen uit goede bedoelingen. Goed is – dat leg ik omstandiger uit in mijn tekst www.mens2000.nl/teksten/mensnatuur.html – wat in de lijn ligt van onze menselijke natuur. Maar goede bedoelingen tellen politiek-economisch niet, alleen de uitkomsten tellen, en terecht. Voorlopig bejubel ik de vrije markt, omdat ik daardoor – en nergens anders door – dit soort dingen kan denken en schrijven en publiceren.

Maar in de borst van onze menselijke natuur huizen twee zielen: de ikke-ikke-ikke-neiging en de gemeenschapszin. In voortdurende tweestrijd gewikkeld en, als ’t goed is, elkaar in evenwicht houdend. Egoïsme – altruïsme. In godsdienstige en anderszins religieuze mythen en leerschriften figureren de twee zielen in het Kwade en het Goede en derzelfs personificaties.

Dus moeten wij onze gewaardeerde vrije markt wel in de klauwen zien te krijgen, haar als een sterk maar blind paard van teugels voorzien. Of liever nog die andere metafoor: ze (‘markt’=vr.) is een Titanic waar we met z’n allen op zitten en die met het medium televisie een voortstuwing op atoomkracht heeft gekregen … maar met niemand op de brug. En er doemen vervaarlijke ijsbergen op …

Collectivisme spruit voort uit goede bedoelingen: het grijpt terug op een oeroude manier van samenleven. Individualisme was binnen de hechte groepen van H. erectus-voorouders, neandertaler-voorouders en ­anatomisch-moderne-mens-voorouders een totaal onbekend fenomeen. Je maakte onlosmakelijk deel uit van een bepaalde leefgroep, en die maakte deel uit van een stam. Je identiteit viel daar volledig mee samen, je ambitie ging niet verder dan een goed stamlid te zijn en daar hield het wat je gevoel van individualiteit betreft mee op. Collectivisme-avant-le mot.

En dat is zo gebleven. Zelfs in de christelijke middeleeuwen en de hedendaagse islam heerste en heerst het collectivisme nog volop. Pas toen de markt van de westerse landen vrij werd, ging daar het individualisme heersen.

Individualisme deed zich als menselijk fenomeen pas voor het eerst voor bij sommige individuen in klassenmaatschappijen. Despoten verhieven zichzelf boven de rest van de groep; maar werden doordat ze het contact met hun medemensen uit paranoia doorsneden, binnen de kortste keren gek: gingen steeds gekkere dingen doen en werden tenslotte in een paleissamenzwering vermoord. Hun trawanten werden tot edellieden en die kregen ook wat van dat individualisme mee. Gingen ook gekke dingen doen, alleen wat minder erg en ze waren met meer en hielden zich met veel geweld en met religieuze trucages overeind.

De ultieme religieuze trucage van de despotische klassen tussen 600 vóór AD en 600 ná AD zijn de monotheïstische godsdiensten. Die hebben aan het ontstaan van het individualisme ook een steentje bijgedragen door het devote individu zich te laten isoleren van de medemensen en het zich denkbeeldig te laten verbinden met de Allerhoogste god. Maar de functie ervan is toch groepsbinding en de godsdienstige beleving ervan vooral een groepsgebeuren. Weliswaar binnen de eigen geloofsgroep en in stille dan wel openlijke vijandschap met de on- of andersgelovigen. Voor die laatsten zijn de monotheïstische godsdiensten echt eng. Voor de gelovigen zijn andersgelovigen namelijk geen medemensen maar heidenen[2]. Het geloof in ‘de ene, ware God’ plaatst een beslagen raam tussen de gelovige en de wereld, en het hangt er maar van af wat er door schriftgeleerden op geschreven wordt.

De echte individualistische godsbeleving blijft beperkt tot gnostische sekten, kluizenaars, pilaarheiligen en andere godsdienstwaanzinnigen.

Het heeft tot in de tijden der Verlichting geduurd eer bepaalde boekengeleerden zich op zichzelf – dus niet op een denkbeeldige godsfiguur – teruggeworpen konden voelen zonder krankzinnig te worden. Omdat ze zich, bij hun gewaagde schrijfwerk, verbonden voelden met de auteurs van de niet-godsdienstige boeken welke ze bestudeerd hadden en die ook gewone mensen waren als zijzelf. Door de uitvinding van de boekdrukkunst verspreidden de vrije gedachten zich onder geletterden. Het echte individualisme – niet het godsdienstwaanzinnige – bleef zodoende een Westers menselijk fenomeen: de Verlichte geletterdheid (d.i. de deelname aan geleerde, niet-godsdienstige boeken) bestond toen alleen nog in Europa. De vrije gedachten resulteerden daar in ontdekkingen en uitvindingen, ontdekkingsreizen, omwenteling van agrarische productie naar industriële, dus van landeigendom naar die van productiemiddelen: de Franse Revolutie.

De doorbraak van de vrije markt door de verbreiding van de televisie – iedereen, en vooral de gewone man, kreeg televisie in huis – heeft in de Westerse landen het individualisme tot een ‘volksziekte’ gemaakt. Televisiekijken doet namelijk ieder voor zich. Alle pogingen om het toch nog een beetje groeps- of gezins- of partnergebeuren te laten zijn, ten spijt. Op jezelf teruggeworpen maar toch niet gek wordend, omdat je je verbonden voelt met mensen die je daar schijnbaar echt verbeeld ziet én in de wetenschap dat miljoenen andere kijkers hetzelfde beleven.

Collectivisme als gemeenschapsgevoel is, als gezegd, oeroud. Geboren tegelijk met de ontstaande mensheid, of misschien zelfs met het fenomeen ‘groepsdieren’ in de natuur.

Het gemeenschapsgevoel maakt derhalve deel uit van de menselijke natuur.

De monotheïstische godsdiensten als christendom en islam zijn nog steeds volop collectivistisch: ze projecteren het leven van het individu op een hoger doel: het hiernamaals. Welke weg hebben de Europeanen bewandeld om zich los te maken uit de individuele beklemming van het collectief waar onze moslims nog mee te kampen hebben?

In Europa was de despoot in voortdurende worsteling met tamelijk zelfstandige landheren en beschikte niet over een staand leger. Voor zijn krijgstochten was hij afhankelijk van de kooplieden en de steden. Het langzaam aan macht winnen van de tamelijk vrije kooplieden-klasse, van de markt dus, heeft het starre godsdienstige denken bij ons doorbroken en Verlichte ideeën bij de geleerden en intellectuelen van de 18e eeuw doen post vatten. Het is inherent aan de vrije markt dat zij ‘oude vormen en gedachten’ doet verdwijnen: ze is wezenlijk progressief.

Als politieke denkrichting werd het collectivisme geboren in de tijd van de Romantiek. De Romantiek was in wezen een teleurstellingsbeweging. De Verlichting had verwachtingen gewekt onder de intellectuelen: die van de vrije mens die zelf over zijn lot kon beschikken. Maar de beginnende markt met haar industrialisatie van de tot dan toe kleinschalige handwerk-productie bracht vooralsnog vooral armoede op het platteland en grove uitbuiting en kinderarbeid in overbevolkte steden. Dat doet denkers terecht pijn en maakt conservatieve geesten nostalgisch. Doet hen verlangen naar de ‘onbedorven natuur’: niet bedorven door de industrialisatie. Hun reactionaire beweging is de cultuurgeschiedenis ingegaan als de Romantiek, de boom die naast de wetenschappelijke tak van het collectivisme ook literaire, schilderkunstige, muzikale en modieuze takken had.

(Natuurlijk, de Romantiek en het individualisme en het collectivisme en de hele rataplan speelt onder intellectuelen. De gewone man, Jan met de Pet en Tante Truus, leven hun kommervolle bestaan gewoon door, wat er ook allemaal moge spelen onder de elite. Maar we kunnen als maatschappij alleen reflecteren aan de hand van wat denkers en schrijvers aanreiken.)

Een van die nostalgische geesten was Jean Jacques Rousseau (1712–1778). Franse missionarissen in het latere Canada hadden melding gemaakt van indianengemeenschappen die geen ongelijkheid en armoede kenden. De oerstaat van de mensheid! Dus wat had de Verlichting dan helemaal opgeleverd aan menselijk geluk? “De mens werd vrij geboren, en overal ligt hij in ketenen geboeid!” hoonde hij. Hoe kunnen wij onze samenleving weer vrij maken? Dat dacht hij uit in zijn boek Du Contrat Social (1762). Daarin beschreef hij de staat als een collectief ‘lichaam’, als een ‘zedelijke persoonlijkheid’, waar wij burgers een ‘onscheidbaar deel’ van uitmaken. Dat staatslichaam behartigt de ‘collectieve wil’ en dient een absolute macht te krijgen over zijn leden. Individuen zijn niet in staat om zelf te bepalen wat goed voor hen is, dat moet de Staat doen. En wel bij monde van een ‘mythische’ wetgever, aan wiens bevelen de burger blindelings dient te gehoorzamen.

Aanvankelijk werd de buitenissige Rousseau door weinig denkers serieus genomen. Maar Robespierre, de voorman van de Jacobijnen, vond het gedachtegoed van Rousseau heel bruikbaar en werd de eerste ideologisch-geïnspireerde massamoordenaar (Parijs, april-juli 1794) van de moderne tijd. Rousseau was toen 16 jaar dood.

In de daaropvolgende eeuw vatte Rousseau’s collectivistische denkbeeld post bij de Romantische ‘Dichter und Denker’ van Pruisen. Zoals bij Fichte, hoogleraar filosofie van de beroemde universiteit van Berlijn. Die gaf aan Rousseau’s denkbeeld van de Staat als collectief lichaam waarvan het individu zich een ondergeschikt deel dient te achten (“Het individuele leven bestaat niet echt, aangezien het van zichzelf geen waarde heeft.”…), een racistische draai: “Alleen het Ras bestaat, en vertegenwoordigt het werkelijke leven.” Alle leven buiten het Ras was minderwaardig en ongelukkig. En het beste Ras was toevallig het zijne: de Duitsers waren namelijk het “Oervolk”, zo orakelde Fichte. De Leider van dit Volk was de verpersoonlijking van de Duitse natie en kon oordelen over en voor het volk.

Met deze theorie werden generaties Berlijnse studenten begeesterd. Temeer omdat Fichte’s opvolger Hegel hierop voort filosofeerde. Hegel ontwikkelde een mystieke variant van het collectivisme. Volgens hem is er in de geschiedenis een Wereldgeest actief. De staat die op dat moment die Geest het best belichaamt, is dan de Wereldhistorische Natie en heeft het recht en zelfs de plicht om de zwakkere naties aan zich te onderwerpen, desnoods met militaire middelen. (Nog maar een geluk dat Bush niets leest.) Vroeger in de geschiedenis was dat het Romeinse Rijk, en ook de Grote Napoleon was even de Grote Leider, maar nu was (dat verzín je toch niet) Pruisen de Wereldhistorische Natie. De Berlijnse studenten waren niet meer te houden.

Deze blauwdruk van de ideale samenleving verbreidde zich niet alleen over Pruisen maar over de hele intellectuele wereld van de 19e eeuw. Het denken van Marx en Engels was doordrenkt van de collectivistische idee. Hitler schreef in Mein Kampf (1923): “Het is noodzakelijk dat het individu leert beseffen dat zijn eigen ik van geen enkel belang is in vergelijking tot het bestaan van zijn natie.” “Het individu moet zich opofferen aan het collectief”. Een bekende Nazi-slogan luidde: “Du bist nichts, dein Volk ist alles”. Mussolini’s motto was: “Alles binnen de Staat, niets buiten de Staat, niets tegen de Staat”. Als er ooit sprake was van de ‘geest van de tijd’ dan was het toen wel. Die geest was het collectivisme. Toen Hitler, als een Pim Fortuyn-avant-le-dâte[3], kwam spreken op de universiteit van Berlijn, zat de zaal niet alleen afgeladen vol maar er zat ook een groot aantal professoren prominent vooraan.

Samenvattend:

In de 18e eeuw was het Verlichte individualisme nog toonaangevend onder de denkers. De Verlichte staatsopvatting dichtte de staat een dienende functie toe: het beschermen van de rechten van het vrije individu. De opvatting van de Amerikaanse Founding Fathers bijvoorbeeld.

In de 19e eeuw moest deze opvatting haar dominante plaats afstaan aan waar de Dichter und Denker van het hegemonistische Pruisen de geesten rijp voor had gemaakt. In de collectivistische staatsopvatting hing het voortbestaan van het lichaam der Natie af van de dienstbaarheid en de opofferingsgezindheid van de ledematen. Het hoogste levensdoel van elk individu was, zijn krachten in dienst te stellen van het collectief, belichaamd in de Staat, de Natie en het Ras, en er desgewenst zijn leven voor te geven. “Wollt ihr denn ewig leben?!! bulderde een Nazi-generaal zijn manschappen toe.

Het collectivisme – het idee dat het individu ondergeschikt is aan het collectief en dat de identiteit van een individu wordt bepaald door de groep waartoe hij behoort – was in de eerste helft van de twintigste eeuw het universele politieke geloof. Ook in landen als Groot-Brittanië en de Verenigde Staten. Allemaal gebaseerd op het denkwerk van Rousseau, Hegel, Fichte en geestverwanten.

Het is dit geloof dat in de eerste helft van de 20e eeuw de wereld veroverde en uitmondde in de massamoord op de koelakken en de Oekraïners, in die op de joden en in nog tal van andere genociden. De collectivistische idee kan makkelijk op honderd miljoen doden worden ingeschat.

Van dit geloof nu hebben in de tweede helft van de 20e eeuw de postmoderne filosofen terecht afstand genomen. Maar in hun onbekendheid met de menselijke natuur hebben zij met het badwater (de Grote Verhalen) ook het kind (het voor elke samenleving onmisbare gedeelde Ontstaansverhaal) uit hun denkraam gekieperd.

Dat de 19e-eeuwse filosofen in het noodlottige collectivisme zijn gaan geloven komt, behalve door de schrijnende taferelen die de beginnende industrialisering met zich meebracht, door het heersende pessimistische mensbeeld. De mens als van nature ten kwade geneigd, het mensbeeld van de klassieke filosofen. En dat van de kerk: de mens als nietswaardig en van Gods genade afhankelijk wezen. Onze postmoderne filosofen zijn op dit stuk nog geen meter gevorderd, en vandaar dat zij ons weinig te bieden hebben. Het hier gehanteerde en in mijn tekst over “De menselijke natuur” gepresenteerde mensbeeld is optimistisch. En – in tegenstelling tot het pessimistische van de filosofie – op de menswetenschappen gebaseerd.

Maar het postmodernisme-tij begint te keren en er wordt voorzichtig gezocht naar de middenweg tussen Kwaad en Goed, naar het evenwicht tussen de twee zielen in de borst der mensheid, naar die tussen individualisme en collectivisme. “De tegenstelling tussen individu en collectief is vals en populistisch”, zo schrijft Flip Vuijsje, publicist (gemakkelijk te verwarren met Herman Vuijsje, publicist, maar niet de auteur van het Vrij Nederland-essay waaruit ik nu citeer[4]), “alleen in een samenleving van autonome individuen kan zoiets bestaan als echte gemeenschapszin”. Hij wijst op het autoritaire, van bovenaf opgelegde collectivisme van het voormalige Oostblok, dat “de burgers geen andere keus liet dan een cynische, illusieloze, noodgedwongen ‘asociale’ overlevingsstrategie van ieder voor zich”. In de Noord-Europese staten waar de vrije markt heerst, en met torenhoge belastingen een beschaafde verzorgingsstaat wordt overeind gehouden, zijn de burgers de gelukkigste van de wereld. Niet in de laatste plaats door de individuele vrijheid ook voor de vrouwen.

De vrije markt heeft ons ook een stap voorwaarts doen maken op de lange weg van de mensheid naar beschaving. Moet ik eerst uitleggen wat beschaving inhoudt. En daarvoor moet ik echt even terug in de mensengeschiedenis.

Mensen zijn van oorsprong zeer sociale groepsdieren. Maar dat aardig zijn tegen elkaar betrof alleen de leden van de eigen leefgroep. Andere groepen vormden een potentiële bedreiging: van één jacht- en verzamelgebied kan slechts één leefgroep leven.

Toen 13.000 jaar geleden de jager-verzamelaargroepen in Eurazië de beschikking hadden gekregen over pijlenboog en de wolf tot jachtkameraad hadden gedomesticeerd en de aantallen leefgroepen in veel streken groeiden als kool, legden de grote prooidieren in duizend jaar tijd het loodje[5]. Vanaf toen werden steeds meer leefgroepen parttime-tuinbouwers en groeide in veel streken in Eurazië het aantal shabono’s (tijdelijke gemeenschappelijke behuizingen van semi-nomadische tuinbouwers) tot aan het verzadigingspunt. Vreemdelingenwantrouwen werd nu tot vreemdelingenhaat en de eerste stammenvetes braken uit.

Oorlog maakt mannen belangrijk Tot dan toe was de vrouwelijke sekse altijd de dominante geweest bij mensen. Nu gingen de mannen zich als de belangrijkste sekse beschouwen, de stamrituelen vermannelijken en hun onzekerheid overschreeuwen door het onderdrukken van hun vrouwen. Dus ook binnen de leefgroepen ging de aardigheid er af, zeker wat de houding van de mannen ten opzichte van hun vrouwen betreft en vooral daar waar stammenvetes heersten.

In streken waar geen stammenvetes en machisme heersten en waar wel granen en andere lang houdbare gewassen voorkwamen, verschenen de eerste landbouwsters, die bij hun akkers bleven wonen, in permanente dorpen. De op de gewassen af komende geiten en schapen werden gedomesticeerd, dus werden ze ook de eerste veeteelsters. (Pas later, toen het oerrund gedomesticeerd was en de door ossen getrokken de ploeg was uitgevonden, werd de landbouw ook mannenwerk.) In die vroege dorpen waren de vrouwen nog steeds de dominante sekse en hun gemeenschappen werden gekenmerkt door vredigheid en een overvloed aan vruchtbaarheidsrituelen en –godinnen. In Europa was dat nog tot plm. 3000 vAD[6].

Totdat in bepaalde regionen – ik denk aan Mesopotamië maar zo ging het geleidelijk overal – het aantal boerendorpen te groot werd en ze met elkaar in de clinch raakten over waterrechten en landbouwgronden. De hoofdman-aanvoerders werden nu belangrijker dan de (vrouwelijke) sjamanen, de oorlogsbuit ging een steeds belangrijkere rol spelen en het privé-bezit deed zijn intrede. Toen was ook daar de aardigheid er al gauw af en het zou alleen van kwaad tot erger worden. Sommige hoofdman-aanvoerders werden tot krijgsheren, die hun trawanten met steeds nieuwe en verdere rooftochten op ‘vreemde’ dorpen tevreden moesten stellen. De ergste wreedheden werden normaal omdat het toch maar ‘vreemden’ waren, tegen wie dus alles geoorloofd was[7]. Overwinnende dorpen groeiden uit tot steden en de opgekomen handel (met name handelsbelangen) speelde zijn rol mee. Despoten stichtten hun eerste rijken en lieten hun steeds hogere koningsgraven oprichten. Ze werden koningen en hun trawanten de adel, de elite. En nu komt dan eindelijk de beschaving. Let op.

Elke stam had haar eigen goden, zang/dansen en rituelen, al vanaf de vroegste tijden. Nu werden ze overwonnen en onderworpen door de goden van de overwinnende stam. Die waren dus superieur gebleken en met harde hand werden de dorpelingen gedwongen, hun eigen oeroude tradities vaarwel te zeggen en de taal en de tradities van de overwinnaars aan te nemen. Dat was uiterst smartelijk, maar hun kinderen hadden er al wat minder moeite mee en hun kleinkinderen wisten niet meer beter. De boeren werden gedwongen tewerkgesteld aan de bouwwerken van de despoot, samen met andere stammen: vreemdelingen, anderstaligen! Hoe moeizaam dat samenwerken was, daar is het verhaal van de toren van Babel nog een bewijs van. Zo begon de beschaving: het leren om andere stammen als medemensen te zien, de gelijken van jouw stam. Onder dwang dus, en moeizaam, omdat je afscheid moet nemen van je oeroude tradities. Zeker, het beschavingsproces heeft ook schrift, administratie, onderwijs en wetenschappen als astronomie en filosofie opgeleverd. Wij zijn die dingen zelfs als hoofdbestanddelen van het begrip ‘beschaving’ gaan zien; maar eigenlijk zijn dat slechts de voordelen van een menselijke ramp. Beschaving is een smartelijk proces.

Dat geldt niet minder voor volgende stap: de monotheïstische godsdiensten. Ze schakelden de vereerders van de talloze (meestal vrouwelijke) goden gelijk tot aanbidders van één mannelijke God. Als ‘doekje voor het bloeden’ van de gelijkgeschakelde mannen kregen ze hun vrouwen als privé-slavinnen toegewezen en werden de vrouwen uit alle centra van de macht gestoten. De definitieve overwinning van het machisme.

Hoe wrang ook, het monotheïsme bracht een verdere gelijkschakeling en unificering van de mensen, verdere doorbreking van hun loyaliteit aan de eigen god(inn)en, dus de eigen stam. De vreemdelingenhaat speelt zich dan alleen nog af tussen de verschillende godsdiensten. Én hun sekten en afsplitsingen … tja, het gaat altijd twee stappen voorwaarts-één stap terug in het menselijke bedrijf.

Bij de stichting van de islam, de laatste der monotheïstische godsdiensten, was dat unificerende doel onomwonden te zien. Alleen de bovenlaag hoefde zich maar te bekeren: het ging om de vrijheid van de handel. En die bloeide op als nooit tevoren en daarmee de kunsten en de wetenschappen. Helaas stopte die ontwikkeling, de motor van de welvaart viel bij hen stil en toen kon het christelijke westen op stoom komen. Daar stopte de motor niet – het is allemaal niemands schuld of verdienste en het soort godsdienst heeft er ook niks mee te maken, het is een samenspel van min of meer toevallige factoren. Het accent op de maatschappelijke productie verschoof van de landbouw op handel en nijverheid. Ontdekkingen en onderzoeken maakten de geesten steeds vrijer van het godsdienstige denken. De productie werd geïndustrialiseerd. De trein stoomde door (sorry, ik gooi wat metaforen door elkaar) tot het Westen de vrije markt-situatie met haar democratie bereikte. Deze ruimt nu ook de monotheïstische godsdiensten, het laatste bastion van de vreemdelingenangst tussen de verschillende mensengroeperingen, op. Een smartelijk mechanisme, dat heftige en beangstigende reacties van fundamentalistische fracties oproept: monotheïsme maakt de mensen heel eng voor elkaar en zelfs voor zichzelf!

Maar hopelijk bereikt de trein zonder al te veel schade een keer het station van de wereldregering en de wereldvrede, het toppunt van beschaving.

De ontwikkeling en groei van onze menselijkheid zit ‘m in het steeds beter begrijpen de dingen, inclusief onszelf. Maar we hebben nog een lange weg te gaan. De vrije markt is een belangrijke motor hiertoe. Ook van unificering en intermenselijke herkenbaarheid. Alle Menschen werden Brüder. Maar doordat ze niet in een gemeenschappelijk Ontstaansverhaal voorziet en onze filosofen het in deze ook laten afweten, loopt haar beschavingswerk niet goed. De Amerikaanse socioloog Richard Sennett, werkzaam bij de London School of Economics, zet in zijn recente boek The Corrosion of Character (vert. De flexibele mens) uiteen dat het in de huidige economie alleen om korte-termijn-doelen gaat. Daardoor verdwijnen de lange-termijn-doelen uit het oog, maar doordat de bedrijven en andere instellingen voortdurend uiteenvallen en weer opnieuw maar anders in elkaar worden gezet, verdwijnt ook de trouw en de betrokkenheid van de werkenden. En daarmee ook een stukje identiteitsopbouw. En onderlinge betrokkenheid. Het op de korte termijn gerichte kapitalisme doordrenkt de hele samenleving. Kortom: karaktercorrosie. “Hoe kan een menselijk wezen zijn levensgeschiedenis als een doorlopend verhaal beleven in een samenleving die slechts episoden en fragmenten kent?” En: “Wat ontbreekt is een verhaal met een voorgeschiedenis en een perspectief op hoe het verder moet; een verhaal dat het individu de voorwaartse beweging van de tijd laat zien.”

Wat dit aspect betreft is de huidige Verhaalloze vrije markt-samenleving nog geen grote vooruitgang vergeleken bij de geborgenheid van de collectivistische en godsdienstige despotieën. Hirsi Ali, in Vrij Nederland 15 mei ’04 vertellend over haar jeugd in Somalië, noemt als de prettige kant ervan: het erbij horen. “Ik heb nooit aan mijn identiteit getwijfeld. Ik ben Ayaan, de dochter van Hirsi. Ik ben van de clan van Osman Mahamoud. Ik weet waar mijn vader en moeder zijn geboren, mijn identiteit ligt vast. Dat is prachtig. De leefregels van de islam geven zekerheid. Je kent geen twijfel, je hoeft niet te wroeten in je geweten.” Maar ze ontvluchtte de voor een intelligente jonge vrouw frustrerende stilstand en achterlijkheid en zou echt niet meer terug willen in deze beklemmende geborgenheid.

De vrije markt maakt een mens stellig gelukkiger. Dat de burgers zonder een gedeeld ideologisch perspectief “gedesoriënteerd zijn en weinig andere keus hebben dan ‘shoppen’, consumeren en naar televisieprogramma’s van commerciële omroepen kijken”, zoals Flip Vuijsje het zegt, is geen onontkoombaar noodlot. Met een Nieuw Groot Verhaal dat weer een gedeeld ideologisch perspectief schetst, wordt de vrije markt-mens nog gelukkiger.

Het moge – ik steek ten besluite nogmaals de loftrompet op de historische en bevrijdende werking van de vrije markt – duidelijk zijn dat het voorgestelde project voor een Gedeeld Ontstaansverhaal voor onze verhaalloos geworden Westerse samenleving geheel van collectivistisch smetten vrij is. Het gelooft in het individu; twee weten meer dan een en samen kunnen we alle problemen aan. En we zullen samen moeten zien te overleven op dit kleine planeetje in dat hele grote barre heelal. Persoonsgebonden macht corrumpeert en moet dus gemeden worden als de pest: heeft al doden en verdriet genoeg gekost. Het gaat om geluk. Echt geluk is gedeeld geluk.

Het gaat ook om goed: om onze menselijke natuur, het vervolgen van het door onze vroegste voorouders ingeslagen pad waarvan geen weg terug is.

reacties: info@mens2000.nl


[1] vooral van het internet; weinig bruikbare sites, voornamelijk ‘buitenlandse’, maar door de grote hoeveelheid toch genoeg; ik noem er één met ere: het stuk van Karel Beckman met de wat misleidende titel “Waren de nazi’s kosmonauten?” , www.libertarian.nl/NL/archives/000825.php

[2] ‘heidenen’ is een begrip dat de voorgaande polytheïstische geloven nimmer gekend hebben, zoals Jonathan Kirsch in God against the gods (New York, 2004) uiteenzet; die kenden een hoge graad van verdraagzaamheid. De monotheïstische godsdiensten daarentegen lenen zich uitstekend voor de meest wrede godsdienstoorlogen zoals de Europese geschiedenis én de islamitische jihad laten zien. Monotheïsme en oorlog horen, alle vrome retoriek ten spijt, bij elkaar

[3] sorry, Pim, ik weet heus wel dat je geen racist of nazi was

[4] Vrij Nederland 15 mei ’04 “We wij-en het liefst ieder voor zich. Gemeenschapszin kan niet zonder individualisme.”

[5] www.geo.uu.nl/geonieuws/nieuws-50.htm

[6] Marija Gimbutas – The Language of the Goddess (London, 1998)

[7] en het krijgsbedrijf verruwt en ontmenselijkt al snel, zoals pas nog Abu Ghraib weer liet zien

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

*

commentaren